3.2Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Vossenberg 2008” rust op de locatie van het bosperceel de bestemming ‘Bos’.
Artikel 8.1.1 bepaalt voor welke functies de voor ‘Bos’ aangewezen gronden bestemd zijn.
Artikel 8.1.3 (“bijbehorende voorzieningen”) bepaalt dat de voor ‘Bos’ aangewezen gronden tevens bestemd zijn voor:
a. geluidwerende voorzieningen waaronder wallen, schermen e.d.;
b. voet- en fietspaden en verhardingen;
c. ontsluitingswegen ter directe ontsluiting van aangrenzende percelen.
Artikel 8.2.1 van de planregels bepaalt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, in overeenstemming met de bestemming mogen worden opgericht.
4. Nadat het college zich in het primaire besluit op het standpunt stelde dat het hekwerk op zich als een algemeen toelaatbare voorziening binnen de bestemming ‘Bos’ kon worden aangemerkt, heeft het college dat standpunt in het bestreden besluit verlaten.
Anders dan eiseres stelt verzet de bezwaarprocedure zich daar naar het oordeel van de rechtbank niet tegen. De procedure in bezwaar heeft het karakter heeft van een volledige heroverweging. Dat betekent dat het college zich in de beslissing op bezwaar op een gewijzigd standpunt kan stellen, terwijl de feiten en omstandigheden van het geval niet veranderd zijn.
In het bestreden besluit heeft het college aan de afwijzing van de vergunningaanvraag van [naam echtgenoot] -samengevat- ten grondslag gelegd dat het hekwerk met de reclame-uitingen niet als bijbehorende voorziening in de zin van artikel 8.1.3 van de planregels kan worden aangemerkt, zodat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Hoewel het college op grond van artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan, is het college niet bereid gebruik te maken van deze bevoegdheid.
[naam echtgenoot] heeft in beroep aangevoerd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het hekwerk met de reclame-uitingen niet als een bijbehorende voorziening kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt Hamilton daarin niet. De tekst van artikel 8.1.3
biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat ook andere voorzieningen dan de daarin onder a tot en met c genoemde voorzieningen als bijbehorende voorziening kunnen worden aangemerkt. Voor de door [naam echtgenoot] voorgestane ruime uitleg van “bijbehorende voorzieningen” bestaat naar het oordeel van de rechtbank te minder aanleiding, nu, zoals het college heeft gesteld, op andere bestemmingen binnen het bestemmingsplan, bouwwerken geen gebouw zijnde -zoals erfafscheidingen- expliciet zijn toegestaan. Aangezien erfafscheidingen binnen de bestemming ‘Bos’ niet expliciet zijn toegestaan, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat erfafscheidingen ter plaatse niet zijn toegestaan.
[naam echtgenoot] heeft daarnaast aangevoerd dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van de bevoegdheid tot vergunningverlening. [naam echtgenoot] heeft er daarbij op gewezen dat haar reclame-uitingen in het niet vallen bij de reclame-uitingen elders aan de [adres4] .
Het college heeft aan de weigering gebruik te maken van de bevoegdheid ten grondslag gelegd dat reclame voor een bedrijf binnen het bedrijfsperceel behoort te staan en niet op een (naastgelegen) bosperceel. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat terughoudend gebruik wordt gemaakt van de in artikel 4 van Bijlage II van het Bor neergelegde bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, om de stedenbouwkundige keuze om aan het perceel de bestemming ‘Bos’ toe te kennen niet te doorkruisen.
Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 4 van Bijlage II van het Bor. Dat op percelen in de directe omgeving van het bosperceel reclame-uitingen van andere bedrijven zijn aangebracht maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders, nu, zoals het college heeft gesteld en door [naam echtgenoot] niet is weersproken, ter plaatse van die percelen een andere bestemming rust, waarbinnen de aanwezigheid van reclame-uitingen is toegestaan.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.