4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 02/800190-15:
[naam medewerker] , medewerker van Kompaan en De Bocht, heeft bij de politie gemeld dat er op vrijdag 20 februari 2015 en maandag 23 februari 2015 een man bij Kompaan en De Bocht, gevestigd in Tilburg, was geweest. Volgens [naam medewerker] zou de man een paar jongens uit de opvang hebben opgezocht en met hen hebben gesproken over IS. Op vrijdag 27 februari 2015, om 23.05 uur, kwam er een melding binnen bij de politie van [getuige 1] , medewerker van Kompaan en De Bocht, dat de man weer voor de deur stond. [getuige 1] gaf het signalement van een kalende man, ongeveer 1.80m, een flinke baard of sik en lichte kleding.
Op de camerabeelden van Stadstoezicht van 27 februari 2015 werd door een medewerker van Stadstoezicht gezien dat er rond dat tijdstip een man die voldeed aan dat signalement, op de Spoorlaan in Tilburg stond. De Spoorlaan ligt op ongeveer 270 meter van het adres Antoniusstraat 5 te Tilburg, waar Kompaan en De Bocht gevestigd is. Op zondag 1 maart 2015 is er een melding van Kompaan en De Bocht gekomen dat de man weer langskwam en met een rode fiets was vertrokken richting de binnenstad. Op 18 maart 2015 wordt een man aangehouden op een rode fiets, die verdachte blijkt te zijn en hij wordt aan zijn ogen, gezicht huidskleur en baard herkend door de politie als zijnde de man op de camerabeelden van 27 februari 2015.[getuige 1] herkent bij een fotobewijsconfrontatie verdachte als de man die meermalen bij hen aan de deur is geweest.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de man twee keer heeft gezien. De eerste keer was op vrijdag 27 februari 2015 en de tweede keer was op 1 maart 2015. Op 27 februari 2015 vroeg de man of de Arabische jongeren thuis waren en hij vroeg specifiek om de jongeren waar hij eerder mee had gesproken. Op 1 maart 2015 kwam de man opnieuw aan de deur. Getuige heeft hem toen gevraagd waar hij voor kwam. De man verklaarde dat hij voor de Arabische jongens en vooral voor de Iraakse jongeren kwam. Hij zei dat hij afscheid wilde nemen van een jongen die binnenkort zou vertrekken. Beide keren is de man niet binnengelaten. [voornaam] [naam 1 verworven persoon] heeft op een ander moment wel met de man gesproken, aldus [getuige 1] .
[getuige 6] [getuige 7] [getuige 2] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij samen met een ander op straat was, dat hij de man tegenkwam op straat en dat hij uit het niets door de man werd aangesproken. De man wilde mee naar hun huis en toen hebben zij hem meegenomen naar Kompaan en De Bocht. De man heeft met twee jongens gesproken.
Getuige [getuige 3] , medewerker bij Kompaan en De Bocht, heeft verklaard dat de man met [getuige 6] meekwam en dat hij met [naam 1 verworven persoon] , [voornaam] , [naam 2 verworven persoon] en [naam 3 verworven persoon] heeft gesproken. [naam 1 verworven persoon] had hem verteld dat de man positief ten opzichte van IS stond en negatief ten opzichte van Amerika. [getuige 3] heeft verklaard dat [naam 1 verworven persoon] degene was die met de man in gesprek was. Dit gesprek had plaatsgevonden op een maandag eind februari 2015.
[naam 3 verworven persoon] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat de man twee keer bij hen is geweest en dat de man in het Arabisch zei dat hij van IS was.
[voornamen] [naam 1 verworven persoon] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat de man hem een keer heeft geroepen op straat, dat de man een keer bij Kompaan en De Bocht is geweest en dat hij toen met de man heeft gesproken. De man had hem gezegd dat “ISIS een goede zaak was, dat hij van ISIS houdt en dat hij naar ISIS gaat.” De man had hem gezegd: “We gaan samen terug naar Syrië of Irak.” De man had gezegd dat hij zich ging aansluiten bij ISIS en de man had gezegd: “Kom maar met mij mee naar ISIS toe.” De man zei ook dat hij ging vechten en zei tegen hem; “We gaan Amerikanen vermoorden, we laten niemand daar leven.”
[voornaam] [naam 1 verworven persoon] heeft verklaard dat hij bang was.
De woning van verdachte is doorzocht. Er zijn onder meer diverse mobiele telefoons, diverse simkaarten en een tablet Samsung Galaxy tab in beslag genomen.
Op de tablet Galaxy tb3 stonden 41 video’s die zijn bekeken door de politie. Op filmpje 2 staan mannen met bivakmutsen en wapens in de hand en foto’s van overleden mensen. Op filmpje 8 is te zien dat 7 mannen geknield op de grond zaten. Een man zegt een gebed op en zegt meerdere keren “Allah” en “Jihad”. De zeven mannen worden vervolgens doodgeschoten.
Tijdens de fouillering van verdachte is er een tablet aangetroffen, die is geregistreerd onder IBN code 15-412-04. Op de tablet stonden videobestanden die zijn uitgegeven door het aan IS gelieerde mediabedrijf Itisaam.
Verdachte heeft tijdens de zitting in raadkamer op 1 april 2015 verklaard dat hij bij Kompaan en De Bocht was geweest
De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 205, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt strafbaar gesteld “hij die zonder toestemming van de Koning, iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vijfde categorie.”
In het derde lid van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht wordt de in lid 1 bepaalde gevangenisstraf verhoogd indien de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van een terroristisch misdrijf is als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht.
Met de invoeging van het bestanddeel “gewapende strijd” in het eerste lid van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht werd beoogd ook rekruteringsactiviteiten strafbaar te stellen die betrekking hebben op het werven van personen met het oog op hun rechtstreekse inzet ten behoeve van de islamitische of een anderszins gewapende en gewelddadige strijd zonder dat daarbij aantoonbaar sprake is van deelname aan enige groep of samenwerkingsverband. De werving moet daadwerkelijke deelname aan de strijd beogen; enkel financiële ondersteuning valt daar niet onder. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat onder het begrip “strijd” als hiervoor bedoeld ook de “jihad” kan worden begrepen omdat een jihad kan worden geduid als islamitische strijd die de vorm aanneemt van het ontplooien van geweldsactiviteiten tegen gepercipieerde vijanden van de islam ter verwezenlijking van een wereld die een zo zuiver mogelijke afspiegeling is van hetgeen men meent dat in de eerste bronnen van het islamitisch geloof – de Koran en de Soenna – staat vermeld. De verwezenlijking van een wereld volgens een bepaald model door het ontplooien van geweldsactiviteiten kan niet anders dan (ook) met ingrijpend geweld worden gerealiseerd, aldus de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder dat de “strijd” zich kenmerkt door de toepassing van ernstig geweld als voornaamste methode om ongeacht welk (geo)politiek, religieus of ideologisch doel te bereiken. Een strijd is volgens de wetgever “gewapend” wanneer de (uiteindelijk) beoogde toepassing van geweld vergelijkbaar is met het ingrijpend geweld dat wordt toegepast in een oorlogs- of guerillasituatie.
De strafmaat is, zo volgt ook uit de wetsgeschiedenis, - onder meer - ingegeven door de verscherpte afkeuring van werven voor de “jihad”, volgens de wetgever een bijzonder kwalijke en bedreigende vorm van rekrutering, een vorm die mogelijk desastreuze gevolgen heeft voor de betrokkene en de mogelijke slachtoffers.
Blijkens de wetgeschiedenis kan onder “werven” worden begrepen: het “bespelen” en het “beïnvloeden, het ideologisch rijp maken, bewegen of vergelijkbare handelingen”. Deze handelingen kunnen vis-a-vis plaatsvinden, maar ook met behulp van communicatiemiddelen, zoals bijvoorbeeld een internetsite.
Voor het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid volstaat het enkele werven van personen voor de gewapende (terroristische) strijd. Het komt aan op de gedraging van degene die werft, zonder dat op zichzelf van belang is hoe degene die wordt geworven, op dat moment tegenover de strijd staat en of het werven resultaat heeft of niet. Het werven is voltooid wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting bij de gewapende strijd te bewegen, zich heeft geopenbaard. Het hoeft hierbij niet te gaan om een concreet verzoek tot deelname aan de gewapende strijd. Het werven zal over het algemeen geen eenmalige handeling betreffen (maar uitgesloten is dit niet), maar omvat veeleer een geleidelijk proces.
Bewijsoverwegingen
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven van personen voor de gewapende strijd.
In dat kader dient de rechtbank allereerst het verweer te bespreken van de verdediging, dat de politie tijdens haar verhoren van de getuigen leidende, suggestieve vragen heeft gesteld waardoor er beïnvloeding van de getuigen heeft plaatsgevonden. De verdediging heeft daartoe onder ander verwezen naar de pagina’s 75, 114, 395 en 434 in het dossier.
Dit zou in strijd zijn met de onschuldpresumptie en als vormverzuim gekwalificeerd dienen te worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaringen noch uit het verbatim uitgewerkte getuigenverhoor van [naam 1 verworven persoon] is gebleken van dermate richtinggevende vragen dat daardoor van een onrechtmatige beïnvloeding sprake zou zijn geweest. Ten aanzien van de door de raadsman aangehaalde bladzijden overweegt de rechtbank dat de verklaringen waarnaar de raadsman verwijst niet voor het bewijs zijn gebruikt. Van een vormverzuim is de rechtbank niet gebleken.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat de getuigenverklaringen van [naam 1 verworven persoon] en [naam 3 verworven persoon] , waarop de officier van justitie zich bij zijn bewijsvoering met name heeft gebaseerd, onvoldoende betrouwbaar zijn. Er zou sprake zijn van innerlijke tegenstrijdigheden in de verklaringen van beide getuigen, de verklaringen zijn niet consistent met elkaar en met hetgeen door andere getuigen achteraf is verklaard over hetgeen zij van de getuigen hebben gehoord over verdachte.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer. Getuige [naam 1 verworven persoon] is tweemaal gedetailleerd gehoord en is tijdens het tweede verhoor bij zijn verklaring zoals afgelegd tijdens het eerste verhoor gebleven. Ook getuige [naam 3 verworven persoon] heeft voldoende duidelijk verklaard over hetgeen hij heeft gehoord. De verklaringen van overige getuigen ondersteunen de verklaringen van [naam 1 verworven persoon] en [naam 3 verworven persoon] op de relevante punten zoals hierboven blijkt uit de aangehaalde bewijsmiddelen.
Het betoog dat het onlogisch zou zijn geweest dat verdachte een Yezidi zou benaderen voor de gewapende strijd en dat getuige [naam 1 verworven persoon] vanwege een gezinsherenigingsprocedure de zaak zou hebben aangedikt, wordt niet gevolgd door de rechtbank nu dit niet is onderbouwd met concrete, objectieve gegevens en niet is gebleken dat verdachte er op het moment van het benaderen van [naam 1 verworven persoon] van op de hoogte was dat [naam 1 verworven persoon] een Yezidi is.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van zowel [naam 1 verworven persoon] als [naam 3 verworven persoon] voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Verdachte is blijkens verklaringen in ieder geval op 20 februari 2015, 23 februari 2015, 27 februari 2015 en 1 maart 2015 bij Kompaan en De Bocht aan de deur geweest. Getuige [getuige 1] , die verdachte bij een meervoudige fotoconfrontatie heeft herkend, heeft verklaard dat verdachte op 27 februari 2015 en 1 maart 2015 bij Kompaan aan de deur is geweest en dat verdachte op 27 februari 2015 vroeg de Arabische jongeren te spreken waarmee hij eerder had gesproken en op 1 maart 2015 afscheid wilde nemen van een jongen die terug zou gaan. De man is op beide data niet naar binnen geweest. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte op een maandag heeft gesproken met vooral [naam 1 verworven persoon] in aanwezigheid van [naam 3 verworven persoon] .
Hiermee staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat het verdachte is die bij Kompaan en De Bocht is geweest. Hij is meermalen aan de deur geweest om met jongeren te spreken. Hij heeft de jongeren ook op straat aangesproken. Dit duidt op een planmatig handelen, gericht op het in gesprek komen met de jongens. [naam 3 verworven persoon] heeft verklaard dat verdachte over ISIS heeft gesproken. Deze getuigenverklaring ondersteunt op dit punt de verklaring van [naam 1 verworven persoon] die, zoals hiervoor is overwogen, gedetailleerd en consistent heeft verklaard over hetgeen verdachte tegen hem heeft gezegd. De rechtbank vindt bovendien ondersteuning voor de verklaring van [naam 1 verworven persoon] in de verklaring van [getuige 3] dat [naam 1 verworven persoon] degene is die echt met verdachte heeft gesproken en [naam 1 verworven persoon] tegen hem zei dat de man gek was, omdat hij voor ISIS was.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen jegens getuige [voornamen] [naam 1 verworven persoon] heeft geuit. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesteund door de omstandigheid dat zowel [naam 1 verworven persoon] als [naam 3 verworven persoon] bang waren voor verdachte.
De rechtbank neemt in haar overtuiging voorts mee dat tijdens de doorzoeking in de kamer van verdachte en in zijn fouillering tablets zijn gevonden waarop zich filmpjes van liquidaties in verband met IS en audiobestanden die afkomstig waren van een mediabedrijf dat banden heeft met IS, bevonden. Dit is redengevend om aan te nemen dat verdachte sympathiseerde met IS. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij deze filmpjes alleen had om in een goed blaadje te komen en te blijven bijzijn streng islamitische zwager en hij geen sympathie heeft voor ISIS, wordt door de rechtbank niet geloofwaardig geacht. Verdachte heeft eveneens ter terechtzitting verklaard dat dit speelde toen hij in Den Haag woonde in de periode van 2006 tot 2010. Het aantreffen van deze bestanden in het voorjaar van 2015 houdt naar het oordeel van de rechtbank geen verband met de door verdachte gegeven verklaring.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar Kompaan en De Bocht is gegaan, omdat hij een kamer zocht. Deze – uiterst summiere – verklaring heeft verdachte afgelegd tijdens het verhoor in de raadkamer. Verdachte heeft zich tijdens de zitting op zijn zwijgrecht beroepen en deze verklaring niet nadere toegelicht. De verklaring van verdachte vindt naar het oordeel van de rechtbank geen ondersteuning in de bewijsmiddelen. Getuige [getuige 1] heeft immers verklaard dat verdachte meermalen bij Kompaan de Bocht is geweest en steeds heeft gevraagd contact te krijgen met de jongeren. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt niet dat verdachte heeft gevraagd naar de mogelijkheid bij Kompaan een kamer te huren. Ook [getuige 3] heeft hierover niet verklaard. Ook uit de overige verklaringen van de gehoorde getuigen blijkt niet dat verdachte heeft geïnformeerd naar een kamer. Dat genoemde verklaring van verdachte niet wordt ondersteund, klemt te meer nu deze verklaring uiterst summier is en afgelegd is tijdens het verhoor in de raadkamer. De rechtbank zal deze verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig verwerpen.
Kwalificatie
Vervolgens speelt bij de rechtbank de vraag of het uiten van deze bewoordingen door verdachte jegens [naam 1 verworven persoon] gekwalificeerd kan worden als “werven voor de gewapende terroristische strijd.”
De rechtbank zoekt hiertoe onder andere aansluiting bij hetgeen in de wetsgeschiedenis is opgenomen. Onder werven wordt blijkens deze wetsgeschiedenis begrepen het “bespelen” en “het beïnvloeden, het ideologisch rijp maken, bewegen of vergelijkbare handelingen”. Het werven hoeft niet tot resultaat te hebben geleid. Het werven zal over het algemeen geen eenmalige handeling betreffen, maar uitgesloten is dit niet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door de bewoordingen die hij jegens [naam 1 verworven persoon] heeft geuit, [naam 1 verworven persoon] bewogen tot het meedoen aan de gewapende terroristische strijd. Verdachte heeft [naam 1 verworven persoon] gevraagd zich aan te sluiten bij ISIS, mee te gaan naar Syrië en of Irak en hem verteld dat ze Amerikanen zouden gaan vermoorden. Deze bewoordingen kunnen niet anders worden uitgelegd dan als uitingen door verdachte, gericht op het bewegen van [naam 1 verworven persoon] tot het meedoen aan de gewapende strijd.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte, nadat hij onder andere met [naam 1 verworven persoon] had gesproken nog tweemaal aan de deur is geweest bij Kompaan en De Bocht en heeft gevraagd naar de jongens waarmee hij eerder had gesproken. Tevens heeft verdachte getuige [naam 1 verworven persoon] twee maal op straat benaderd. Deze handelingen worden door de rechtbank geduid als onderdeel van het wervingsproces. De handelingen en uitingen van verdachte waren gericht op beïnvloeding van getuige [naam 1 verworven persoon] . Dat er slechts een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [naam 1 verworven persoon] doet daar niet aan af.
Dat de door verdachte aan [naam 1 verworven persoon] verzochte hulp niet zou zien op de gewapende strijd maar op andere hulp aan IS, zoals door de raadsman is betoogd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Volgens [naam 1 verworven persoon] heeft verdachte verklaard dat ze Amerikanen zouden gaan vermoorden. Deze zinsnede kan bezwaarlijk worden beschouwd als gericht op het verlenen van andere hulp aan IS.
Voor het werven van [naam 2 verworven persoon] en [naam 3 verworven persoon] , zoals in de tenlastelegging is opgenomen, is geen wettig en overtuigend bewijs nu deze personen niet over wervende handelingen van verdachte jegens hen hebben gesproken. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 02/665539-15:
Feit 1:
Medewerkers van de Koninklijke Marechaussee kregen op 23 mei 2014 melding van de douane op luchthaven Schiphol dat er een passagier was aangetroffen met meer dan
€ 10.000,=. Deze passagier bleek verdachte te zijn. Hij had in totaal € 68.675,= en 225 Britse ponden bij zich. Het geld zat in twee ING-enveloppen, drie portemonnees en in een blauw tasje. Het ging om verschillende coupures, onder meer 89 biljetten van € 500,=.
De biljetnummers van het bij verdachte [getuige 4] inbeslaggenomen geld zijn gescand. Het waren in totaal 325 biljetten in de coupures van € 500,=, € 200,=, € 100,= , € 50,=, € 20,= en € 10,=. Veertig biljetten zijn in de periode 23 mei 2013 tot 23 mei 2014 minimaal een keer door de Nederlandsche Bank geregistreerd.
Blijkens informatie van de Belastingdienst was het inkomen van verdachte in 2007
€ 6.796,=, in 2008 € 18.361,=, in 2009 € 16315,=, in 2010 € 13.018,=, in 2011 € 15.243,=, in 2012 € 14.729,=, in 2013 € 14.442,= en in 2014 tot mei 2014 € 2.990,=. In de periode 2011 tot 2014 zijn de inkomsten afkomstig van een uitkering van de gemeente Den Haag.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de desbetreffende voorwerpen (in dit geval geldbedragen) middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat niet zelden via de luchthaven Schiphol grote bedragen in contanten, die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, worden in- of uitgevoerd. Het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld brengt grote risico’s met zich mee en zijn hoogst onwaarschijnlijk indien het geld op legale wijze is verkregen. Criminaliteit gaat veelal gepaard met grote hoeveelheden contant geld in diverse, vaak ook grote coupures terwijl coupures van € 500,= in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat iemand die al jaren enkel een uitkering geniet, zoals verdachte, normaliter niet over zulke grote contante geldbedragen kan beschikken.
Verdachte heeft wisselende en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over de herkomst van het bij hem aangetroffen geld. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet precies wist hoeveel geld hij vervoerde. Deze wisselende verklaringen van verdachte, de genoemde feiten en omstandigheden en de omstandigheid dat voldaan is aan een aantal witwastypologieën rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen.
Gelet op voornoemd vermoeden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte, toen hij werd aangesproken door de douane, heeft verklaard dat hij niet wist hoeveel geld het was. Een geldbedrag van € 1.350,= was van verdachte zelf, een bedrag van € 11.000,= kwam van de as-Soennah moskee en het overige geld was van de vader van verdachte. De vader van verdachte wordt niet vervolgd, dus kennelijk gaat het Openbaar Ministerie ervan uit dat vader dat geld eerlijk heeft verdiend. Derhalve kan niet hard worden gemaakt dat het geld van misdrijf afkomstig is. De raadsman heeft verzocht om, indien de verklaringen van de vader van verdachte in belastende zin tegen verdachte worden gebruikt, de vader van verdachte alsnog te horen over de herkomst van het geld. Voor het verhullen van geldbedragen is naar de mening van de verdediging in ieder geval geen bewijs nu hij het geld gewoon in zijn koffers had zitten.
De rechtbank overweegt dat het aan verdachte is om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring te geven voor het bij hem aangetroffen geld. De rechtbank overweegt dat verdachte wisselend heeft verklaard over de hoogte en herkomst van de bij hem aangetroffen bedragen. In eerste instantie heeft hij verklaard dat het geld van zijn vader was. Hij verklaarde dat hij € 11.000,= bij zich had van de as-Soennah Moskee en dat hij wist van nog € 22.000,=. Bij zijn eerste verhoor verklaarde hij dat hij niet wist hoeveel geld hij bij zich had en bij het derde verhoor verklaarde hij dat hij ongeveer € 100.000,= van zijn vader had gekregen en daarvan geld had uitgegeven zodat er nog € 60.000,= resteerde. Bij het vijfde verhoor verklaarde hij dat zijn vader € 40.000,= heeft achtergelaten bij hem en dat hij twee keer naar Jemen is geweest en toen ongeveer
€ 20.000,= heeft gekregen van zijn vader.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij het geld van zijn vader heeft bewaard. Uit gegevens van de Nederlandsche Bank blijkt echter dat een aantal van de biljetten die verdachte op Schiphol bij zich had in de periode van mei 2013 tot mei 2014 in omloop zijn geweest. Behalve dat verdachte wisselend heeft verklaard over wie het geld heeft meegenomen, waar het geld vandaan kwam en voorts wisselend heeft verklaard over de hoogte van de bedragen, is gelet op de gegevens van de Nederlandsche Bank ook zijn verklaring dat hij het geld bewaard heeft in huis, niet aannemelijk geworden.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat de afgelegde verklaringen van de verdachte hoogst ongeloofwaardig zijn.
Voor de verklaringen van verdachte kan geen steun worden gevonden in de door de vader van verdachte, getuige [getuige 4] , afgelegde verklaringen. Ook getuige [getuige 4] verklaart wisselend over de hoogte en de herkomst van het geld dat verdachte bij zich had. Voorts heeft hij – hoewel daarnaar door de politie is gevraagd – geen concrete en verifieerbare gegevens verstrekt over personen van wie hij dit geld heeft ontvangen.
Verzocht is om getuige [getuige 4] te horen als getuige. Dit verzoek, ter terechtzitting gedaan, moet worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakscriterium. Beantwoord moet worden de vraag of het noodzakelijk is om getuige [getuige 4] te horen. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het is verdachte die met concrete en verifieerbare gegevens moet komen over de herkomst van het bij hem aangetroffen geld. Getuige [getuige 4] , zijn vader, is gehoord in het kader van de verificatie van de verklaringen die verdachte heeft afgelegd. In dit kader is het verzoek van de raadsman van verdachte onvoldoende concreet. Voorts acht de rechtbank zich thans voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen. Het verzoek om getuige [getuige 4] te horen wordt dan ook afgewezen.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat een groot gedeelte van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat de verdachte dat ook wist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een groot geldbedrag voorhanden heeft gehad en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag. De rechtbank dient vast te stellen hoe hoog dit bedrag is.
Verdachte heeft een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van het bedrag van € 11.000,=. Blijkens de verklaringen van getuige [getuige 5] en van de vader van verdachte, getuige [getuige 4] , is dit bedrag afkomstig van de as-Soennah moskee. Deze verklaringen worden ondersteund door een schuldbekentenis en een verklaring van afgifte van het geldbedrag aan verdachte in oktober 2013.
Ook de herkomst van het bedrag van € 1.350,=, volgens verdachte van hem afkomstig en bestemd voor het maken van de reis, is naar het oordeel van de rechtbank concreet en verifieerbaar.
Verdachte zal ook worden vrijgesproken voor het onderdeel op de tenlastelegging dat ziet op het bedrag aan 225 Britse ponden dat bij hem is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij op vakantie is geweest in Engeland en toen dat geld heeft gewisseld. Nu dit geldbedrag is aangetroffen in kleine coupures, hetgeen ook niet duidt op witwassen, is de verklaring van verdachte op dit punt naar het oordeel van de rechtbank een voldoende concrete onderbouwing voor de aanwezigheid van dit geldbedrag.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van deze bedragen.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van, en daarmee het witwassen van een geldbedrag van in totaal
€ 56.325,=.
Voor het verbergen en verhullen van het geldbedrag, zoals is tenlastegelegd, is geen wettig en overtuigend bewijs. Het bij verdachte aangetroffen geld zat in zijn bagage en was niet verstopt. Van verhullen of verbergen van het geldbedrag op of omstreeks 23 mei 2014 is onder die omstandigheden geen sprake. Voor dat onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2:
De heer [naam rechercheur] , in dienst bij de sociale recherche van de gemeente Den Haag, kreeg op 5 juli 2014 een telefoontje van de Koninklijke Marechaussee dat verdachte op Schiphol was aangehouden met een geldbedrag van € 65.000,= aan contanten. De Koninklijke Marechaussee had vastgesteld dat verdachte een uitkering genoot via de gemeente Den Haag. Na onderzoek bleek dat verdachte op 15 juli 2010 een inlichtingenformulier inkomstenvoorziening (Wij) had ingevuld en op 20 juni 2011 een aanvraag algemene bijstand heeft gedaan. In de beschikking van 28 juni 2011 is verdachte gewezen op de inlichtingenverplichting. Verdachte heeft geen melding gemaakt van het feit dat hij beschikte over een vermogen boven de toegestane inkomensgrens. Blijkens de kopieën van de paspoorten van verdachte heeft hij van 24 juni 2013 tot 22 september 2013 verbleven in het buitenland en hij heeft dit bij de uitkeringsinstantie niet opgegeven. Verdachte heeft bij het instituut waar hij taallessen volgde op 16 januari 2014 vakantie aangevraagd en toestemming gekregen voor vakantie in de periode 14 februari 2014 tot en met 13 maart 2014. De ten onrechte genoten uitkering over de periode 31 oktober 2011 tot en met 30 mei 2014 voor een bedrag van bruto € 35.659,32 wordt teruggevorderd.
Verdachte heeft verklaard dat hij het geld nooit op de bank heeft gezet, omdat hij een uitkering heeft en ze dan zijn uitkering stop zouden zetten. Verdachte heeft verklaard geld van zijn vader te hebben gebruikt om schulden te betalen.
Gelet op voornoemde omstandigheden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk nalaten van het opgeven van de benodigde gegevens, zoals primair ten laste is gelegd.
Door de verdediging is enerzijds betoogd dat verdachte het geld niet op hoefde te geven nu het niet zijn geld was en anderzijds dat verdachte niet de opzet heeft gehad op het nalaten van opgeven van de gegevens nu hij nauwelijks scholing heeft gehad en geen hoog IQ heeft.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op het dossier is verdachte meermalen gewezen op zijn verplichting om inlichtingen te verstrekken over zijn vermogenspositie. Voorts heeft verdachte zelf verklaard dat hij het geld dat hij in zijn bezit had, niet op de bank heeft gezet omdat hij een uitkering had en die dan zou worden stopgezet. Verdachte was derhalve wel degelijk op de hoogte van zijn verplichting om inlichtingen te verstrekken en kende ook de consequenties van het niet nakomen van zijn verplichting. Dat het geld niet van hem was, ontslaat verdachte niet van de verplichting het op te geven nu hij er blijkens zijn eigen verklaring wel vrijelijk over kon beschikken.
Dat verdachte niet wist dat dat hij toestemming moest vragen voor verblijf in het buitenland komt de rechtbank ongeloofwaardig voor. Verdachte heeft immers in 2014 een dergelijke toestemming verzocht en gekregen voor de periode 14 februari 2014 tot en met 13 maart 2014.
Het verweer van de raadsman wordt gelet op het vorenstaande verworpen.