Uitspraak
1.[eiseres sub 1] ,
2. [eiseres sub 2] ,
3. [eiseres sub 3] ,
4. [eiseres sub 4] ,
5. [eiseres sub 5] ,
6. [eiser sub 6] ,
7. [eiser sub 7] ,
8. [eiser sub 8] ,
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil
3.De beoordeling
Artikel 3. Betalingsverplichting
Huurder is tevens gehouden het te zijnen laste komende deel van de kosten van de bijkomende leveringen en diensten, ongeacht of hij daarvan gebruik maakt, aan verhuurder te voldoen.(…)
Zoals u reeds heeft vernomen gaat Surplus u kort na 27 mei een nieuw contract betreffende de Servicebijdrage Surplus aanbieden.(…)
Dit brengt een aantal veranderingen met zich mee. Eén daarvan is de doorbelasting van de schoonmaakkosten voor de infrastructuur (restaurant, fitness, biljartruimte etc.). De kosten hiervoor worden niet in rekening gebracht via de Overeenkomst Bijkomende voorzieningen (voorheen servicebijdrage [complex] ) maar via de woninggebonden servicekosten die u betaalt aan Vesteda. Hierdoor zullen deze kosten per 1 januari 2016 stijgen van € 80,-- naar € 102,88. Om de wijziging te kunnen doorvoeren, ontvangen wij graag uw akkoord voor 26 mei a.s.(…)”
Het vereiste percentage van 70% van de huurders die hebben gekozen voor het nieuwe Surplus contract, is behaald. Wij zullen daarom vanaf 1 januari 2016 de schoonmaakkosten infrastructuur Bijkomende Voorzieningen doorbelasten in de woninggebonden servicekosten. Hierdoor stijgen de servicekosten vanaf 1 januari 2016 van € 80,-- per maand naar € 102,00 per maand.”
elkena het verstrijken van de termijn van artikel 7:260 lid 2 BW ingestelde vordering betreffende de servicekosten immers een uitspraak van de huurcommissie dan wel een beschikking van de kantonrechter omtrent zijn betalingsverplichting met betrekking tot de servicekosten over te leggen. Een verklaring-voor-rechtprocedure (in geval van niet-geliberaliseerde woonruimte) zal derhalve in beginsel ook binnen de termijn van 24 maanden als bedoeld in artikel 7:260 lid 2 BW moeten worden ingediend. In dit geval is echter sprake van geliberaliseerde woonruimte waarbij ingevolge artikel 7:247 BW voor toetsing van de servicekosten alleen de weg van 7:259 BW open staat. Uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van de vervaltermijn van artikel 7:260 lid 2 BW (Kamerstukken II 1993/94, 22 902, nr. 185b, p 2.) volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de vervaltermijn ook geldt voor het geval een huurder van geliberaliseerde woonruimte de redelijkheid van de servicekosten wenst te toetsen via de weg van artikel 7:259 BW. De wetgever heeft immers de vervaltermijn van artikel 7:260 lid 2 ingevoerd in verband met het streven naar rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Daarbij past naar het oordeel niet dat bij de kantonrechter binnen de procedure van artikel 7:259 BW verschil wordt gemaakt tussen geliberaliseerde en niet-geliberaliseerde woonruimte. In zoverre slaagt het verweer van Vesteda derhalve.
Eigen terrein uitsluitend bewoners / bezoekers [complex] verboden toegang voor onbevoegden”. Volgens Vesteda ziet veruit het grootste deel van de kosten die worden gemaakt voor het onderhoud van de groenvoorziening op het onderhoud van dit binnenterrein. De overige kosten van onderhoud worden gemaakt door het onderhoud (maaien) van de graszoden rondom de woongebouwen. Volgens Vesteda maken deze grasvelden rondom de woongebouwen visueel onderdeel uit van het gehele wooncomplex.
4.De beslissing
woensdag 25 januari 2017voor het nemen van een akte na tussenvonnis door Vesteda zoals bedoeld in overweging 3.15;
woensdag 25 januari 2017voor het nemen van een akte na tussenvonnis door eisers, zoals bedoeld in overweging 3.18;