4.2Kinderbijdrage
4.2.1De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage ten grondslag dat de minderjarige behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen. De man betwist de hoogte van de verzochte kinderbijdrage(n).
4.2.2De rechtbank zal de verplichting tot betaling van een eventuele bijdrage ten behoeve van de minderjarige doen ingaan op ingaan op 16 juni 2016, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de man vanaf dat moment rekening kon houden met vaststelling van een bijdrage en ter zitting ook is gebleken dat de man omstreeks juni is gestart met het betalen van een bijdrage ten behoeve van [kind 1] aan de vrouw. De verplichting tot betaling van een eventuele bijdrage ten behoeve van de minderjarige zal de rechtbank doen ingaan op [geboortedag kind 2] 2016, zijnde de datum van zijn geboorte, nu de man vanaf dat moment rekening kon houden met vaststelling van een bijdrage en ter zitting ook is gebleken dat de man vanaf dat moment is gestart met het betalen van een bijdrage ten behoeve van [kind 2] aan de vrouw.
4.2.3Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen.
4.2.4Tussen partijen is niet in geschil dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarige [kind 1] , voordat [kind 2] is geboren, € 357,= per maand bedraagt. De rechtbank al deze bijdrage derhalve vaststellen voor de periode van 16 juni 2016 en tot [geboortedag kind 2] 2016.
4.2.5Tussen partijen is in geschil de door de man totaal te betalen bijdrage in de kosten van beide minderjarigen vanaf het moment dat [kind 2] geboren is. De rechtbank is met de man van oordeel dat, anders dan de vrouw heeft gesteld, de behoefte van de minderjarige [kind 2] niet kan worden gelijkgesteld aan de behoefte van de minderjarige [kind 1] , gelet op de uitgangspunten van de Expertgroep Alimentatienormen. Een van de uitgangspunten voor het bepalen van de behoefte van de minderjarigen is – onder meer – dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de tabel per kind lager wordt naarmate er meer kinderen zijn, wat wordt veroorzaakt doordat de kinderbijslag per kind stijgt naarmate er meer kinderen zijn. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank een onderzoek naar de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk.
4.2.6Voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen, is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) ten tijde van de samenleving van partijen. Partijen hebben nooit gezamenlijk in gezinsverband met de minderjarige [kind 2] samengeleefd. In beginsel wordt voor het bepalen van de behoefte dan de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder (inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget) en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder (eveneens inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget). De rechtbank zal voor het bepalen van de behoefte van de minderjarigen van beide minderjarigen echter uitgaan van netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) ten tijde van de samenleving van partijen, nu de situatie van beide minderjarigen nauw samenhangt en naar het oordeel van de rechtbank niet reëel is te veronderstellen dat aan de minderjarige die niet in gezinsverband met partijen heeft samengeleefd, minder van het NBI zal worden besteed dan aan de minderjarige die wel in gezinsverband met partijen heeft samengeleefd. Daarbij komt dat partijen gedurende de periode dat de vrouw zwanger was van [kind 2] , nog enige tijd hebben samengeleefd en de geboorte van [kind 2] niet lang na het uiteengaan van partijen heeft plaatsgevonden.
4.2.6De rechtbank gaat ter bepaling van dat gezinsinkomen uit van het door de vrouw in haar verzoekschrift becijferde netto besteedbaar inkomen van partijen van € 4.745,= per maand op basis van de inkomens van partijen in 2016, nu dit door de man niet is betwist. Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, levert een tabelbedrag op van € 1.134,= per maand, oftewel € 567,= per kind per maand.
4.2.7Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat de behoefte van kinderen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt bij inkomens vanaf € 1.550,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 890,=)].
4.2.8De vrouw heeft blijkens de jaaropgaaf over 2016 een bruto inkomen van € 20.006,=. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Aan de hand van voormelde uitgangspunten en de tarieven 2016-2 becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 2.077,= per maand, inclusief het kind gebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop waar zij thans voor in aanmerking komt.
4.2.9De man heeft blijkens de jaaropgaaf over 2016 een bruto inkomen van € 60.034,=. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Aan de hand van voormelde uitgangspunten en de tarieven 2016-2 becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 3.243,= per maand.
4.2.10De draagkracht van de vrouw is volgens de formule € 395,= per maand. De draagkracht van de man bedraagt, volgens de formule € 966,= per maand. De totale draagkracht van partijen bedraagt € 1.361,= en is hoger dan de hiervoor becijferde behoefte van de kinderen van € 1.134,= per maand.
De verdeling van de kosten van de kinderen over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 966 / € 1.361 x € 1.134 = € 805,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 395 / € 1.361 x € 1.134 = € 329,=.
4.2.11De man maakt aanspraak op toepassing van een zorgkorting op de door hem eventueel verschuldigde kinderbijdrage met een percentage van 25% ten aanzien van beide minderjarigen. De vrouw gemotiveerd bezwaar ten aanzien van de toepassing van een zorgkorting ten aanzien van de minderjarige [kind 2] . De man heeft thans gemiddeld twee keer per week een uur omgang met de minderjarige [kind 2] bij de vrouw thuis. De rechtbank is van oordeel dat de man derhalve thans dusdanig beperkte kosten dient te maken ten behoeve van [kind 2] , dat deze niet dienen te worden verdisconteerd in enige zorgkorting.
4.2.12Het aandeel van de man bedraagt € 805,= per maand, € 403,= per kind per maand. Nu de behoefte van de minderjarige [kind 1] € 567,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 142,= per maand. Het aandeel van de man wordt voor wat betreft de minderjarige [kind 1] verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 261,= per maand voor de minderjarige [kind 1] . Daarnaast kan de man de door de vrouw verzochte bijdrage van € 357,= per maand voor de minderjarige [kind 2] betalen. Het standpunt van de man dat hij ten aanzien van [kind 2] - op dezelfde wijze als bij [kind 1] - een deel van zijn verplichting tot onderhoud wil invullen met een (gefaseerde) identieke zorgregeling acht de rechtbank redelijk en billijk. De rechtbank schat in dat de man in ieder geval vanaf 1 januari 2018 na een geleidelijke opbouw van de contacten met [kind 2] in staat is en ook in de gelegenheid gesteld kan worden om deze wijze inhoud te gaan geven aan zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige. Daarom zal de rechtbank ook vanaf 1 januari 2018 rekening houden met een zorgkorting van 25% en de onderhoudsbijdrage voor [kind 2] vanaf die datum – net als bij [kind 1] – stellen op een bedrag van € 261,= per maand.
4.2.13De rechtbank zal deze bijdragen vaststellen met ingang van [geboortedag kind 2] 2016.