ECLI:NL:RBZWB:2017:1319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
AWB 15_5875
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens niet-verzekerd zijn op eerste ziektedag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft op 6 maart 2017 uitspraak gedaan in de meervoudige kamer. Eiser stelde dat hij op 1 augustus 2012, de door het UWV vastgestelde eerste ziektedag, verzekerd had moeten zijn voor de WIA. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op die datum niet verzekerd was, omdat hij vóór 1 december 2012 geen werknemer in de zin van de Ziektewet was. Eiser had in de periode voorafgaand aan zijn ziekmelding op 31 december 2012 al klachten van gewrichtspijn en vermoeidheid, maar de rechtbank oordeelde dat deze klachten niet voldoende waren om te concluderen dat hij arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten en medische informatie in overweging genomen en geconcludeerd dat het UWV terecht de eerste ziektedag op 1 augustus 2012 heeft vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in deze kwestie. De uitspraak heeft grote financiële gevolgen voor eiser, maar de rechtbank kon hier geen rekening mee houden. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5875 WIA

uitspraak van 6 maart 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[Naam eiser] , te [Woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D.A.C. Schreuder,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 juli 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering aan eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, door mr. S.J.E. Loontjens en mr. J.T.A. Klijn, verzekeringsarts. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [Naam vertegenwoordiger] en drs. Ch.H.C. Lemmers, bezwaarverzekeringsarts van het UWV.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde advies aan een deskundige te vragen. Op verzoek van de rechtbank heeft MDL-arts
prof. dr. B. van Hoek als deskundige onderzoek verricht en daarvan op 17 oktober 2016 schriftelijk verslag uitgebracht.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te reageren op het deskundigenrapport. Eiser heeft dit gedaan bij brief van 29 november 2016. Het UWV heeft bij brief van 3 november 2016 gereageerd.
Bij brief van 2 december 2016 heeft de rechtbank partijen bericht dat de zaak is doorverwezen naar een meervoudige kamer die het beroep verder zal behandelen. De zaak is vervolgens op 2 februari 2017 wederom op zitting in Breda behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.J.E. Loontjens, kantoorgenoot van zijn gemachtigde, en
mr. J.T.A. Klijn. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [Naam vertegenwoordiger] en drs. Ch.H.C. Lemmers.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als directeur-grootaandeelhouder van [Naam bedrijf] Op 1 december 2012 is hij in dienst getreden bij [Naam bedrijf2] in de functie van operationeel manager.
Op 31 december 2012 heeft eiser zich ziek gemeld. Hij heeft op 3 oktober 2014 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Bij besluit van 28 november 2014 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij niet verzekerd was voor de WIA. Eiser was niet verzekerd, omdat hij vóór 1 augustus 2012 geen dienstverband of een WW-uitkering had.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 12 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV terecht geweigerd heeft aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij op 1 augustus 2012 - de door het UWV vastgestelde eerste ziektedag - niet was verzekerd voor de WIA.
3. Eiser voert - kort samengevat - aan dat het enkele gegeven dat bij hem in augustus 2012 de diagnose auto-immuun hepatitis is gesteld, onvoldoende is om te stellen dat er op dat moment al sprake was van arbeidsongeschiktheid. Het onderzoek door het UWV is ondeugdelijk en te summier. Het bestreden besluit kent een gebrekkige motivering en is onzorgvuldig voorbereid. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser onder meer een rapportage overgelegd van medisch adviseur [Naam medisch adviseur] .
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) is werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de WIA is de werknemer verplicht verzekerd. Uit artikel 8, eerste lid, van de WIA – voor zover hier van belang – volgt dat de werknemer de werknemer in de zin van de Ziektewet is.
5. Tussen partijen is niet in geding dat eiser vóór 1 december 2012 geen werknemer in de zin van de ZW was. Eiser stelt echter dat zijn eerste ziektedag op 31 december 2012 was en dat hij op die datum als verzekerde ingevolgde de WIA dient te worden aangemerkt. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het UWV arbitrair de eerste ziektedag op
1 augustus 2012 heeft kunnen stellen.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de functie van directeur-grootaandeelhouder van eiser onder meer de volgende werkzaamheden behelsde: het hebben van contacten met leveranciers, afnemers en instanties, het bezoeken van vestigingen voor overleg en het op kantoor bewaken, besturen en ontwikkelen van de gang van zaken. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij bij zijn werkzaamheden veel op de computer werkte. Tussen partijen is ook niet in geschil dat eiser als directeur- grootaandeelhouder meer dan 40 uur per week werkte.
7. De rechtbank heeft het noodzakelijk geacht om een Maag-, Darm- en Leverarts als deskundige te benoemen om onderzoek te verrichten. Volgens vaste jurisprudentie mag de rechtbank in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige in de zin van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat is enkel anders, indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of het verslag anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
Bij brief van 17 oktober 2016 heeft MDL-arts [Naam arts] schriftelijk gerapporteerd over het door hem verrichte deskundigenonderzoek. In zijn conclusie heeft hij onder meer opgenomen: “In februari 2012 waren er al klachten van stijve spieren geweest, in mei 2012 buikpijn zonder duidelijke oorzaak en sinds 2 juli 2012 gewrichtsklachten van met name de linkerschouder maar ook in de nek, rug, vingergewichten en soms in de benen. Deze klachten kunnen bij AIH horen (non-erosieve artritis). Met 30 mg prednisolon kwam de AIH snel, reeds in oktober 2012, in remissie en voelde de patiënt zich aanvankelijk beter. De gewrichtsklachten verdwenen snel en kwamen niet terug.”
Voorts is bij de beantwoording van de vragen van de rechtbank onder meer opgenomen: “Tussen augustus 2012 (start behandeling AIH met prednisolon) en 1 december 2012 verbeterden zijn gewrichtsklachten en ging hij zich beter voelen. De gewrichtsklachten zijn een bekende extrahepatische manifestatie van auto-immuunhepatitis die leverspecialisten vaak zien en die vaak goed verbeteren met prednisolon. Vaak komen ze terug als de prednisolondosis verlaagd wordt met toevoegen van azathioprine, maar dat was bij deze patiënt niet het geval. Wel kwam anamnestisch in december 2012 een vermoeidheid en concentratiestoornis die eerder niet aanwezig was. Patiënt kan voor 1 december 2012, met name voor de start van behandeling in augustus 2012, wel beperkt zijn geweest door zijn gewrichtsklachten. Dit betreft non-erosieve artritis, waarbij de gewrichten meestal niet rood of gezwollen zijn en die op röntgenfoto’s niet is te zien. Waarschijnlijk is patiënt vlak voor en in de eerste periode van de behandeling wel enigszins vermoeid geweest, maar hij zegt daar pas vooral sinds december 2012 last van gekregen te hebben. Mogelijk is hier een relatie met de start van azathioprine en dosisverlaging van prednisolon kort tevoren.” En verderop heeft de deskundige in zijn rapportage opgenomen: “Het ligt niet in mijn competentie te beoordelen of patiënt op 1 augustus 2012, althans voor december 2012 in staat was om zijn volledige werkzaamheden te verrichten. Ik kan alleen zeggen dat mensen met een actieve AIH meestal zoveel klachten hebben dat dit vaak niet mogelijk is, en dat dit na enkele weken behandeling juist gaat verbeteren.”
8. Naast de rapportage van de deskundige heeft de rechtbank ook acht geslagen op de hierna genoemde (medische) informatie die ziet op de periode van vóór 1 december 2012.
8.1
In de eerste plaats is informatie beschikbaar van huisarts Vanneste. In het door hem verstrekte huisartsenjournaal is opgenomen bij de datum 17 februari 2012: “blijft veel last van handen houden met name stijfheid, eigen baas, veel werk 12 uur per dag achter de computer” met daarbij het advies rust en rev (beoordeling) over 4 tot 6 weken.”
Bij de datum 2 mei 2012 is in het huisartsenjournaal onder meer opgenomen: “sinds vanmorgen buikpijn, steken, continue, niet misselijk, niet braken, mictie nog niet gehad, voelt gespannen, def goed, gn T, gn bloed bij, niet verkeerd gegeten, herkend de klachten van buikgriep, voelt nu niet zo, vanmiddag niet geluncht, maakt zich zorgen.”
Bij 2 juli 2012 is onder meer opgenomen: “Komt met zoontje, heeft zelf geen afspraak. Nog steeds last van vage klachten (zegt hij zelf), nek, rug, schouders, vingers, soms been. Is bij osteopaat geweest, deze zegt verzuring in bloed/zenuw? Is dat te meten in het bloed? Wat kan hij nog meer doen? Geen tintelingen. Veel stress, werk, thuis, kindje erbij, gaat maar door.”
Bij 23 juli 2012 staat vermeld: “dhr vraagt of er ook is geprikt op schildklier?… last van vage spierpijnen blijft nu 6 m hx geen duidelijke oorzaak, werkt veel en heeft jong kind, weinig tijd voor zelf, geen geasso klachten, (…), moe.”
8.2.
Voorts is er informatie beschikbaar van MDL-arts [Naam arts2] , verstrekt op
26 juli 2013, waarin is opgenomen: “2012 augustus diagnose auto-immuun hepatitis met toen o.a. een IgG van 36 g/l. Leverbiopten toonden een beeld dat goed compatibel was met deze diagnose. Behandeling met prednison en azathioprine leidde tot een goede respons.” Onder de anamnese is in deze brief opgenomen: “Patiënt had destijds gewrichtsklachten, onder andere van de schouder en ook spierklachten, er werd toen bij een bloedonderzoek hepatitis vastgesteld.”
8.3
In de medische informatie van 4 juni 2014 ingezonden voor een deskundigenoordeel van het UWV is opgenomen dat eiser al anderhalf jaar liep met deze klachten.
8.4
Ook in niet-medische informatie zijn toelichtingen van eiser op zijn klachten terug te vinden. In het in opdracht van de werkgever verrichte arbeidsdeskundig onderzoek van
28 februari 2014 heeft register arbeidsdeskundige [Naam arbeidsdeskundige] onder meer vermeld: “De heer [Naam eiser] deelde mij op 12 december mee dat hij al enkele jaren kampte met medische klachten. Aanvankelijk kon er geen medische diagnose worden gesteld in relatie tot de klachten.”
Ten behoeve van de WIA-aanvraag op 3 oktober 2014 heeft eiser een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige vragenlijst ingevuld. Hierin heeft eiser over het ontstaan en het verloop van zijn ziekte aangegeven: “Ik kreeg veel spier en gewrichtsklachten. Uitval van functies. Gewichtsafname (- 10 kg). Na vele onderzoeken werd de diagnose AIH (auto-immuun hepatitis) gesteld. Inmiddels vergevorderde levercirrose met een ontstoken lever. Stootkuur prednisolon zorgde voor verdwijnen van de ontsteking. Afbouw prednisolon naar lagere doses. Echter ontstonden toen de vermoeidheidsklachten e.d. Alles geprobeerd om dit te verbeteren, echter met weinig succes.”
8.5
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de conclusie kan worden getrokken dat eiser vanaf februari 2012 in ieder geval gewrichtsklachten, gewichtsafname en uitval van functies heeft gehad zeker totdat in augustus 2012 bij hem de ziekte auto-immuun hepatitis werd gediagnostiseerd en hij begonnen is met het slikken van de voorgeschreven medicijnen prednisolon en azathioprine om de ziekte te behandelen. Bij eiser was al in juli 2012 sprake van vermoeidheid.
9. De rechtbank overweegt dat uit de beschikbare medische informatie die ziet op de periode vóór 1 december 2012, de WIA-aanvraag van eiser en het deskundigenrapport van [Naam arts] – in onderling verband en samenhang bezien – blijkt dat in een ruime periode vóór indiensttreding als werknemer door eiser er een serieus klachtenpatroon aanwezig was.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat gelet op het klachtenpatroon, de diagnose van auto-immuun hepatitis en de daarop volgende voorgeschreven medicatie met bijwerkingen en de zwaarte van het werk van eiser het UWV terecht de eerste ziektedag heeft vastgesteld op 1 augustus 2012, in ieder geval vóór 1 december 2012.
De rechtbank is zich terdege bewust van de grote consequenties die deze conclusie voor eiser heeft, zeker op financieel vlak. Echter bij de beoordeling van de vraag of eiser verzekerd was voor de WIA is geen ruimte voor een belangenafweging.
10. Gelet op de stukken en in het bijzonder op hetgeen hierboven is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat het UWV terecht de WIA uitkering geweigerd heeft, omdat eiser, nu de eerste ziektedag ligt in een periode dat eiser geen werknemer in de zin van ZW was, niet als verzekerde in de zin van de WIA kan worden aangemerkt.
11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. E.S.M. van Bergen, leden, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.