6.3De rechtbank overweegt dat het college ter zitting nogmaals heeft bevestigd dat het zich op het standpunt stelt dat eisers de functiewijziging van de percelen naar een natuurbestemming hadden kunnen zien aankomen, gelet op het feit dat de omliggende percelen reeds die bestemming hadden. Deze verandering lag volledig in de lijn der verwachtingen. Echter gelet op de set-aside regeling en de regeling snel groeiend bos die op de percelen van toepassing zijn, is het college van mening dat toch 50% van de schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank acht deze motivering van het college onnavolgbaar. De ontwikkeling naar natuur lag juist niet in de lijn der verwachtingen. Niet in geschil is dat op de betreffende percelen, die sinds de jaren ’25 in bezit van de familie [Naam familie] zijn, sindsdien een agrarische bestemming rustte. Hoewel de omliggende percelen eerder een natuurbestemming hebben gekregen, geldt voor eisers percelen dat deze in het verleden juist bewust niet die bestemming hebben gekregen. Zij zijn daar steeds buiten gelaten. Bovendien hebben eisers met de provincie afspraken gemaakt over het tijdelijk gebruiken van deze agrarische gronden als natuur middels de set-asideregeling en de regeling snelgroeiend bos. De regelingen zijn tijdelijk, waarna het in de lijn der verwachting lag dat zij weer als agrarische gronden in gebruik zouden worden genomen.
In tegenstelling tot het college en [Naam bedrijf1] is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om een hoger maatschappelijk risico aan te nemen dan het op grond van artikel 6.2, tweede lid, van de Wro geldende minimumforfait van 2%.
8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat 50% van de schade in de vorm van een waardevermindering van € 412.500,- binnen het normaal maatschappelijk risico van eisers valt.
Als gevolg hiervan kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover deze ziet op de hoogte van het planschadebedrag in de garantie dat het college alsnog tot uitkering van de planschade zal overgaan indien compensatie in natura niet mogelijk blijkt. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat indien compensatie in natura niet mogelijk blijkt te zijn aan eisers op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro een tegemoetkoming in planschade wordt toegekend ter hoogte van een bedrag van € 808.500,-. Uit artikel 6.2, tweede lid, van de Wro volgt immers dat een waardevermindering van 2% tot het normaal maatschappelijk risico van eisers behoort.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
10. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1). De overige door eisers genoemde kosten, te weten de rapporten van [Naam adviesbureau] , komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten reeds in bezwaar vergoed zijn.