3.1.Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties, wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. [eiser] is eigenaar van de onroerende zaak aan het adres: [adres eiser] , gemeente Halderberge, thans kadastraal bekend als [kadasternummer] (hierna: het perceel).
b. Op het perceel van [eiser] was voorheen een wielerbaan gelegen. De gemeente heeft op enig moment besloten om op de locatie van de wielerbaan woningbouw mogelijk te maken en de wielerbaan te slopen. Op 13 januari 1994 heeft de gemeente Adviesbureau WEMATECH B.V (hierna: WEMATECH) verzocht verkennend bodemonderzoek te verrichten ten behoeve van de vaststelling van de kwaliteit van de grond en grondwater ter plaatse van de voormalige wielerbaan.
c. Op 9 maart 1994 heeft Adviesbureau WEMATECH in haar rapport geconcludeerd dat:
“Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwater-monsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden, dat er met uitzondering van de tanklocatie en de aanwezige puin, geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie.(multifunctioneel).”
“Aangenomen mag worden, dat het licht verhoogde gehaltes in de grond c.q. in het grondwater [resp. minerale olie en naftaleen] geen risico opleveren voor het milieu en de volksgezondheid.”
d. Naar aanleiding van de gewijzigde Woningwet en Modelbouwverordening heeft de gemeente in aanvulling op het eerder uitgevoerde bodemonderzoek, aanvullend bodemonderzoek laten uitvoeren door WEMATECH. Op 22 februari 1996 heeft WEMATECH in haar rapport op pagina 14 vermeld:
“(…) In het geanalyseerde grondwatermonster vanuit peilbuis PB 3 is het gehalte trichlooretheen zeer licht verhoogd aangetroffen ten opzichte van de streef-waarde.”(…)”
Voorts wordt in het rapport geconcludeerd dat:
“(…). Uit de VNG-criteria zoals weergegeven in de richtlijn “Bouwen op verontreinigde grond”(ISBN 90-322-7313-2, uitgave 1995) blijkt, dat de (zeer) licht verhoogd aangetroffen gehaltes in de bovengrond en in het grondwater geen risico’s opleveren voor het milieu en de volksgezondheid. (…).
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en –grondwater-monsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden, dat geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslokatie. Gelet op het resultaat van het verkennend bodemonderzoek is verder bodemonderzoek niet noodzakelijk. (…). De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormen geen belemmering om tot een eigendomsoverdracht over te gaan en de (toekomstige) bouwplannen ter plaatse te realiseren. (…).”
e. [eiser] heeft op 1 april 1996 een koopovereenkomst met (de rechtsvoorganger van) de gemeente gesloten voor de verwerving van de onroerende zaak, thans kadastraal bekend [kadasternummer] , destijds kadastraal bekend gemeente [kadasternummer] (gedeeltelijk).
f. Op 2 juli 1996 is de betreffende onroerende zaak door de gemeente aan [eiser] in eigendom overgedragen. Het betrof een bouwrijp bouwperceel, waarop in opdracht van [eiser] een woonhuis is gebouwd.
g. In de omgeving van het perceel van [eiser] is een stomerij gelegen, te weten op [adres stomerij] . Op 14 september 1994 en 11 oktober 1996 zijn de werkzaamheden van de stomerij door de regionale milieudienst gecontroleerd en goedgevonden. Op de milieu-controleformulieren wordt melding gemaakt van bodem- en grondwateronderzoek door TNO.
h. In het onderzoeksrapport van TNO van 31 oktober 1994 aangaande het perceel van de stomerij staat in paragraaf 4.3.2 onder meer vermeld:
“Het verspreidingsrisico is in deze situatie hoog, omdat een verontreiniging is aangetroffen in het watervoerend pakket. Vermoedelijk heeft verspreiding in dit watervoerend pakket reeds plaatsgevonden.”In het rapport wordt geconcludeerd dat er in het grondwater concentraties Per, Tri en cis-1, 2-dichlooretheen werden aangetroffen die op één plaats de interventiewaarde overschrijdt. Voorts staat vermeld dat als de interventiewaarde wordt overschreden in meer dan 100 m3 grondwater er een saneringsnoodzaak is, maar dat
“niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat meer dan 100 m3 grondwater ernstig verontreinigd is. Om dit vast te kunnen stellen, moet een nader onderzoek uitgevoerd worden”
i. In de akte van levering van 1996 ter zake het perceel van [eiser] bestemd voor de bouw van een woning is in artikel 3 bepaald:
“(...). Het risico van het verkochte komt vanaf heden voor rekening van de koper, zulks met inachtneming van het hierna in artikel 7 bepaalde.”
In artikel 7 “Bodemverontreiniging” van deze akte staat vermeld:
“1. Omtrent de aanwezigheid van voor het milieu en/of de volksgezondheid gevaarlijke of niet aanvaardbare stoffen in het verkochte, is in opdracht en voor rekening van de gemeente een verkennend bodemonderzoek verricht door
Adviesbureau WEMATECH 8. V., te Rucphen, waarvan het resultaat is vastgelegd in een rapport van twee en twintig februari negentien honderd zes en negentig onder nummer VBE-960126, waaruit blijkt dat er geen reden is om aan te nemen, dat zich in het verkochte dergelijke stoffen bevinden. Partijen verklaarden van de inhoud van dit rapport te hebben kennisgenomen. Evenmin heeft de gemeente, op grond van een verricht historisch onderzoek, redenen om aan te nemen dat dergelijke stoffen zich in de bodem zouden bevinden. (…).
2. Indien na het passeren van deze akte van levering blijkt dat zich in het verkochte stoffen bevinden die naar huidige maatstaven schadelijk of niet aanvaardbaar zijn te achten voor het milieu en/of de volksgezondheid, dient de koper de gemeente Oudenbosch hiervan zo spoedig mogelijk na de bekendwording van deze feiten op de hoogte te stellen.
De gemeente Oudenbosch zal de kosten als gevolg van eventueel door de gemeente noodzakelijke geachte saneringsmaatregelen dragen, tenzij sprake is van een verontreiniging als bedoeld in lid 3 van dit artikel.
(...)”
j. In 2008 is de provincie Noord-Brabant op de hoogte gebracht van de bodemsituatie
rond de stomerij en is in opdracht van de provincie in 2013 en 2014 een bodemonderzoek uitgevoerd door Tritium Microbiologie BV (hierna: ‘Tritium’) dat in haar rapport van 24 februari 2014 vermeld, dat het grondwater rond de stomerij ernstig verontreinigd is met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen, maar dat geen sprake is van onaanvaardbaar risico voor omwonenden bij het huidige gebruik, te weten wonen met tuin. Voorts staat in het rapport vermeld dat er geen verspreidingsrisico’s worden verwacht (zie § 6.2.).
k. Bij brief van 9 mei 2014 heeft de provincie Noord-Brabant [eiser] bericht dat uit inventariserend bodemonderzoek door TNO in 1994 is gebleken dat het grondwater ter plaatse van de stomerij op het perceel [adres stomerij] sterk is verontreinigd met vluchtige organische gechloreerde koolwaterstoffen (VOCI). Voorts staat in deze brief vermeld, dat de grondwaterverontreiniging ligt in een pluim vanaf [adres stomerij] in zuidwestelijke richting en op delen van het perceel van [eiser] . Tevens staat in deze brief dat er geen onaanvaardbare risico’s aanwezig zijn, de bodem dan ook niet met spoed sanering behoeft, maar dat dit kan worden uitgesteld tot een ‘natuurlijk moment’, bijvoorbeeld bij werkzaamheden in de grond of nieuwbouw. Ten slotte staat in deze brief dat [eiser] aan de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant moet melden indien het gebruik van de locatie wijzigt of ontwikkelingen plaatsvinden die van invloed kunnen zijn op de aanwezige grondverontreiniging, in welk geval de Omgevingsdienst beoordeelt of, en zo ja, welke sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. Onttrekking van grondwater dient eveneens voortijdig gemeld te worden en voorts dient bij verkoop van het perceel de verkoper de verontreinigingssituatie aan de koper melden.
l. [eiser] heeft de gemeente van het bericht van de provincie op de hoogte gesteld en de gemeente aansprakelijk gesteld voor de gevolgen.