3.2.Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 11 januari 2017 heeft zich ter zitting het volgende voorgedaan:
- verdachte heeft ter zitting verklaard:
‘Ik heb op 23 juni 2016 een brief gestuurd naar
de rechtbank met daarin de mededeling dat ik heb vastgesteld dat het dossier niet compleet is en het verzoek tot het toevoegen van stukken aan het dossier’.
- De verdachte legt bedoelde brief van 23 juni 2016 aan de economische politierechter
over. De economische politierechter laat hiervan twee kopieën maken door de dienstdoende bode waarna hem een exemplaar wordt overhandigd en het andere exemplaar aan de officier van justitie wordt overhandigd. De economische politierechter zal bedoelde brief aan het dossier toevoegen.
- De officier van justitie krijgt het woord en voert aan:
‘De verdachte stelt dat de door hem in zijn brieven genoemde stukken relevant zijn voor het onderzoek in deze zaak. Ik proef uit zijn bewoordingen dat hij de ontvankelijkheid van de vervolging aan de orde wenst te stellen en een beroep doet op het verbod op willekeur. Die vraag komt naar mijn mening niet aan de orde. Op de camping van verdachte is een milieudelict geconstateerd. Het is gebruikelijk dit soort overtredingen af te doen door het sturen van een strafbeschikking. Het betreffen eveneens zaken waarin het openbaar ministerie overgaat tot dagvaarden. Ook in deze zaak zijn de van toepassing zijnde richtlijnen gevolgd. Een verbod van willekeur vermag ik niet in te zien en is door verdachte ook niet aannemelijk gemaakt. Vertrouwelijke besprekingen worden niet in procesdossiers gevoegd tenzij de rechtmatigheid van het onderzoek im frage staat. Ik zie geen begin van verweer dat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou raken. Ik verzoek u het verzoek van de verdachte af te wijzen.’
- Verdachte heeft vervolgens gesteld:
‘
Genoemde stukken zijn wel relevant in deze zaak. Die zijn een start geweest om een en ander te gaan bekijken. Die situatie bestaat nog steeds. Ik ben middellijk bestuurder van de camping samen met een ander.’
- De verdachte deelt hierop mee dat hij de onpartijdigheid van de economische
politierechter in twijfel trekt, indien hij zijn verzoek zou afwijzen.
- De economische politierechter deelt verdachte mee dat hij van oordeel is dat de inhoud
van de brief van verdachte van 23 juni 2016 in deze zaak niet aan de orde is en wijst het verzoek van de verdachte af.
- Desgevraagd door de economische politierechter deelt verdachte mee dat hij inderdaad
de economische politierechter wraakt.