ECLI:NL:RBZWB:2017:1674

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
C/02/324915/ HA RK 16-262
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. de Roos
  • B. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak met betrekking tot witwassen en criminele organisatie

Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was ingediend op 22 december 2016 en was gericht tegen de rechters mrs. Janssen, Dekker en Fleskens, die belast waren met de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker. De verzoeker was van mening dat de rechters partijdig waren en dat er sprake was van vooringenomenheid, onder andere vanwege beslissingen die waren genomen tijdens eerdere zittingen. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat het verzoek tardief was en de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters niet onpartijdig waren. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van de verdediging voornamelijk betrekking hadden op processuele beslissingen die niet via wraking konden worden aangevochten. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank besloot dat de behandeling van de strafzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/324915/ HA RK 16-262
Beslissing van 14 februari 2017 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[Verzoeker] ,
wonende te [Plaatsnaam] ,
verzoeker,
raadsman: mr. G.L.A. van Doveren, advocaat te Kaatsheuvel.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het op 22 december 2016 ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen mrs. Janssen, Dekker en Fleskens, leden van de meervoudige strafkamer, belast met de behandeling van na te noemen strafzaak;
  • de van mr. Janssen, mede namens mrs. Dekker en Fleskens op 31 januari 2017 ingekomen schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek;
  • de processtukken in na te noemen strafzaak, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 1 februari 2017, waarbij zijn verschenen namens verzoeker, zijn raadsman mr. Van Doveren, alsmede mrs. Janssen, Dekker en Fleskens, en mr. van Damme, officier van justitie.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mrs. Janssen, Dekker en Fleskens, hierna ook te noemen de rechters, leden van de strafkamer, belast met de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker met parketnummer [parketnummer] .
Blijkens de van de rechters ingekomen reactie op het wrakingsverzoek berusten zij niet in het verzoek tot hun wraking.

3.De gronden van wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde strafzaak wordt aan verzoeker het plegen al dan niet in vereniging van het witwassen van door misdrijf verkregen geldbedragen en/of goederen tenlastegelegd. De zaak van verdachte maakt deel uit van een grote strafzaak ( [naam A] ) ter zake van hennepteelt en deelname aan een criminele organisatie, waarin 17 (mede)verdachten terecht staan. In de zaak heeft de meervoudige strafkamer (in gewijzigde samenstelling) vanaf 2013 diverse pro forma/regiezittingen gehouden, laatstelijk op 16 november 2016 in een samenstelling als hiervoor genoemd.
3.2.
Op de zitting van 16 november 2016 heeft (onder meer) de verdediging van verzoeker onderzoekwensen ingediend, waarop door de rechters op 30 november 2016 is beslist.
3.3.
Verzoeker is van mening dat het proces-verbaal van de zitting van 16 november 2016, dat hij op 21 december 2016 heeft ontvangen, een onjuiste en onvolledige weergave is van wat op die zitting is besproken. Dit maakt volgens verzoeker, bezien in samenhang met de beslissingen op zijn onderzoekwensen van 30 november 2016, dat bij hem de schijn van vooringenomenheid van de rechters is opgewekt. Verzoeker voert daartoe volgende gronden aan.
3.4.
Eerste wrakingsgrond
3.4.1.
Verzoeker voert aan dat de verdediging bezwaar heeft gemaakt tegen de gewijzigde samenstelling en voortzetting van het onderzoek ter zitting in de stand waarin de behandeling van de zaak zich bevond. Als reden voor dit bezwaar is aangevoerd dat de rechter-commissaris het getuigenverhoor van de verbalisant [Verbalisant] op verzoek van de verdediging heeft afgebroken, nadat die getuige verwees naar CIE-journaals. Verzocht is toen om deze journaals over te leggen en op een ander tijdstip met het verhoor verder te gaan. De officier van justitie heeft vervolgens aan de rechter-commissaris bericht, dat de betreffende journaals niet zijn opgemaakt door de getuige [Verbalisant] , maar door een ander en dat voortzetting van diens verhoor daarmee het karakter zou krijgen van een overhoring. De rechter-commissaris heeft dit standpunt volgens verzoeker volledig omarmd zonder ook maar enig wederhoor van de verdediging en heeft besloten dat er geen verder verhoor van de verbalisant zal plaatsvinden. De rechter-commissaris heeft vervolgens de rechtbank bericht dat zijn opdracht is vervuld en het dossier teruggestuurd.
3.4.2.
Het accepteren van de gewijzigde samenstelling van de strafkamer en de voortgang van de zaak in de stand waarin deze zich bevond, heeft volgens verzoeker als resultaat dat de verdediging is gebonden aan de beslissing van de rechtbank, inhoudende de acceptatie van de teruggave van het dossier door de rechter-commissaris. Dit volgt ook uit de beslissing van 30 november 2016 waarin de rechters oordeelden dat het onderzoek naar de totstandkoming van de verklaring van de medeverdachte [Medeverdachte] is afgerond en dat onderzoekwensen die op deze fase zien in beginsel worden afgewezen. Daarmee zal de verdediging niet meer in staat zijn nog resterende noodzakelijke vragen aan getuige-verbalisant te stellen.
3.4.3.
De verdediging heeft ter zitting van 16 november 2016 nadrukkelijk gemotiveerd, zowel in zijn overgelegde pleitaantekeningen als in mondelinge aanvulling daarop, dat door bezwaar te maken tegen de gewijzigde samenstelling, de eerdere beslissing tot het horen van de verbalisant [Verbalisant] herleeft, waardoor de incorrecte handelwijze van de rechter-commissaris kan worden gecorrigeerd. Deze aanvulling is niet in het proces-verbaal opgenomen, wat een manco is aan dit proces-verbaal.
3.4.4.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 16 november 2016 blijkt volgens verzoeker dat de rechters een eigen interpretatie hebben gegeven aan het door de verdediging gemaakte bezwaar en dit vervolgens hebben afgewezen, waarmee zij de retoriek van het bezwaar miskennen.
3.5.
Tweede wrakingsgrond
De verdediging heeft op de zitting pleitaantekeningen overgelegd en deze nader mondeling aangevuld en onderbouwd. Zo is verzocht om het horen van de officieren van justitie mrs. De Smet-Dierckx en Van Delft, alsook het horen van de verdediging zelf. Mondeling is daaraan toegevoegd het horen van [Verbalisant] . Ten aanzien van dit mondeling gedaan verzoek is in het proces-verbaal niets opgenomen, maar daarop is wel beslist. Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de verdediging is geen beslissing genomen, hoewel dit verzoek blijkt uit de pleitaantekeningen.
3.6.
Derde wrakingsgrond
De verdediging heeft blijkens de pleitaantekeningen verzocht om zichzelf te laten horen als getuige aangaande het koffiegesprek met de officier van justitie mr. Van Delft. Daarnaast is aan de rechtbank verzocht zich uit te laten over welke van de drie verbatims de rechtbank als leidend ziet, alvorens [Medeverdachte] te gaan horen. Op beide verzoeken heeft de rechtbank geen beslissing genomen. Bovendien staat in het proces-verbaal van 30 november 2016 vermeld, dat de rechtbank alle overige verzoeken van de verdediging afwijst, zonder daarvoor ook maar enige motivering te geven.
3.7.
Vierde wrakingsgrond
Op 16 december 2016 heeft de zitting van de medeverdachte [Medeverdachte] plaatsgevonden, waarbij de verdediging van verzoeker als toehoorder aanwezig was. De verdediging heeft de voorzitter horen mededelen, dat de rechtbank het streven heeft om de zaak rond de zomer van 2017 af te doen. De voorzitter heeft deze mededeling betwist toen de raadsvrouwe van [Medeverdachte] hierover nadere opmerkingen maakte en meegedeeld dat zij heeft gezegd “najaar 2017”. Wat hiervan zij, volgens verzoeker is duidelijk dat de rechtbank de voortvarendheid van de afdoening van de strafzaak zwaarder laat wegen dan de door de verdediging verzochte zorgvuldigheid in de afdoening. Nu de strafkamer in haar huidige samenstelling deze uitlating heeft gedaan en zij ook in die samenstelling vooralsnog de zaak van verzoeker zal behandelen, geldt volgens verzoeker ook hier een schijn van vooringenomenheid.
3.8.
De raadsman van verzoeker heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting, dit nog nader toegelicht en daarbij volhard.

4.Het standpunt van de rechters

4.1.
De rechters stellen zich op de eerste plaats op het standpunt dat het wrakingsverzoek tardief is. Het verzoek is immers eerst op 21 december 2016 ingediend, terwijl de zittingen op 16 en 30 november 2016 hebben plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de zitting van 30 november 2016 is nog dezelfde dag aan de verdediging verstrekt. Naar hun opvatting was het voor de onderbouwing van het wrakingsverzoek niet noodzakelijk het proces-verbaal van de zitting 16 november 2016 af te wachten.
4.2.
De rechters voeren aan dat de zaak [naam A] een lange voorgeschiedenis kent; op 17 mei 2013 heeft de rechtbank –in een andere samenstelling- al de eerste beslissingen gegeven op de onderzoekswensen van de verdediging. De rechters schetsen het verdere verloop van de behandeling van de zaak. Op 2 november 2016 heeft de rechter-commissaris het onderzoek gesloten en de zitting van 16 november 2016 betrof een regiezitting met als doel te bezien of er nog aanvullende onderzoekswensen waren naar aanleiding van de resultaten van de reeds gehoorde getuigen en/of onderzoekswensen die niet op het voortraject zagen. Daarna zou, afhankelijk van de uitkomsten van die zitting, een inschatting kunnen worden gemaakt op welke termijn de zaak inhoudelijk zou kunnen worden behandeld.
4.3.
Wat betreft hun beslissing om het onderzoek, ondanks de gewijzigde samenstelling, voort te zetten, betogen de rechters dat voor die beslissing dragend is geweest, dat zij geen belang van de verdediging aanwezig hebben geacht om het onderzoek opnieuw aan te vangen. Ook bij een nieuwe aanvang van het onderzoek bepaalt artikel 322, vierde lid, Sv immers dat genomen toewijzende en afwijzende beslissingen ten aanzien van het horen van
getuigen in stand blijven. Het opnieuw aanvangen van de zitting zou dus niet hebben geleid tot een ander toetsingscriterium. In beide gevallen spelen de eerdere beslissingen van de rechtbank een rol en in beide gevallen dient de verdediging gemotiveerd aan te geven wat het verdedigingsbelang is van het (opnieuw) horen van een getuige.
4.3.1.
Het door de verdediging gemaakte bezwaar tegen de voortzetting van het onderzoek hebben de rechters aldus opgevat dat met name bezwaar werd gemaakt tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris tot het opnieuw horen van de verbalisant [Verbalisant] . De verdediging heeft derhalve het verzoek gedaan die getuige opnieuw te horen, welk verzoek is afgewezen op grond van het ontbreken van een verdedigingsbelang.
Uit deze gang van zaken kan geen vooringenomenheid worden afgeleid.
4.4.
Ten aanzien van de vermeende onjuistheid en onvolledigheid van de processen-verbaal van 16 en 30 november 2016 voeren de rechters aan dat noch verzoeker, noch zijn raadsman op de zitting van 30 november 2016 aanwezig was, zodat zij niet kunnen beoordelen of het proces-verbaal van die zitting al dan niet volledig is. Voor zover wordt bedoeld dat niet op alle onderzoekswensen een beslissing is genomen, is dit, wat betreft het verzoek van de verdediging welke verbatim-versie van het verhoor van [Medeverdachte] als leidend moet worden gezien, juist. Dit kan immers eerst worden beoordeeld bij de inhoudelijke behandeling, omdat alsdan eventuele verschillen besproken en afgewogen kunnen worden.
4.4.1.
Voor zover er abusievelijk niet expliciet op een onderzoekswens is beslist, kan volgens de rechters hieruit geen vooringenomenheid volgen. Bij dit alles komt dat het al dan niet toewijzen van een verzoek een inhoudelijke beslissing betreft, die niet tot wraking kan leiden.
4.5.
Ook uit de uitlating van de voorzitter van de meervoudige kamer over het tijdstip van afdoening van de zaak kan volgens de rechters geen vooringenomenheid worden afgeleid. De voorzitter betwist op de eerste plaats dat zij een dergelijke uitlating heeft gedaan en verwijst daarvoor naar het proces-verbaal van de zitting van 16 december 2016 in de zaak van de medeverdachte [Medeverdachte] en naar de gemaakte geluidsopname van die zitting, die, zo de wrakingskamer dit wenst, ter beschikking kan worden gesteld. Buiten dat behoort het tot de taak van de meervoudige strafkamer de voortgang van de zaak, die zoals hiervoor onder 4.2. is uiteengezet al geruime tijd loopt, te bewaken en daarover de regie te voeren.
4.6.
De rechters menen dan ook dat verzoeker niet in het wrakingsverzoek kan worden ontvangen, dan wel dat dit behoort te afgewezen. Zij verzoeken daarbij te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen, nu zij op oneigenlijke gronden zijn gewraakt en verzoeker de strafkamer, weliswaar in een andere samenstelling, eerder vruchteloos heeft gewraakt.

5.Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie deelt het standpunt van de rechters dat verzoeker niet in zijn wrakingsverzoek kan worden ontvangen, nu dit ontijdig is gedaan. De officier van justitie voert verder subsidiair, samengevat, aan dat het verzoek behoort te worden afgewezen, nu de daarvoor aangevoerde gronden dit verzoek niet kunnen dragen.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

De ontvankelijkheid van het verzoek
6.1.
Anders dan de rechters en het openbaar ministerie van mening zijn, kan verzoeker in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Dit verzoek had weliswaar, wat betreft de wrakingsgrond die betrekking heeft op de beslissing van de rechters tot voortzetting van het onderzoek in een gewijzigde samenstelling, eerder –al op of direct na de zitting van 16 november 2016- kunnen worden gedaan; e verdediging was immers toen al met die beslissing bekend. Nu echter de wrakingsgronden, in onderlinge samenhang beschouwd, als een opeenstapeling van omstandigheden naar voren zijn gebracht, kan het wrakingsverzoek, bezien in deze context, als tijdig worden aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat niet bestreden is dat het proces-verbaal van de zitting van 16 november 2016 eerst op 21 december 2016 aan de verdediging is verstrekt.
De inhoudelijke beoordeling
6.2.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.4.
Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is in het onderhavige geval geen sprake.
6.5.
De door verdediging aangevoerde bezwaren rechtvaardigen, ook in onderlinge samenhang bezien, geenszins de conclusie dat de rechters jegens verzoeker blijk hebben gegeven van vooringenomenheid, dan wel dat zij een daartoe objectief gerechtvaardigde schijn hebben gewekt.
6.6.
De wrakingsgronden 1. tot en met 3. zien alle op door de rechters gegeven en voor verzoeker niet welgevallige processuele beslissingen. Daartegen kan niet met het middel van wraking worden opgekomen. Dit is slechts anders wanneer die beslissingen dermate onbegrijpelijk zijn dat op grond daarvan moet worden aangenomen, dat zij door vooringenomenheid zijn ingegeven. De verdediging heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, noch is hiervan anderszins gebleken.
6.7.
Het enkele feit dat de rechters met die beslissingen niet aan de daarop betrekking hebbende onderzoekswensen van de verdediging tegemoet komen, maakt niet dat zij daarmee enige schijn van vooringenomenheid hebben getoond. Ook al zou van de onjuistheid van die beslissingen moeten worden uitgegaan, dan nog levert dit geen gerechtvaardigde grond voor wraking op. Niet het middel van wraking, maar het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is de weg om daartegen op te komen.
6.8.
Ook de omstandigheid dat de rechters een of meerdere (van de vele) onderzoekswensen onbeslist hebben gelaten getuigt niet van vooringenomenheid. Bovendien hebben de rechters daarvoor, wat betreft het verbatimverzoek, een motivering gegeven.
6.9.
De vierde wrakingsgrond faalt evenzeer. Ook als moet worden uitgegaan van de juistheid van de gestelde uitlating van de voorzitter van de meervoudige strafkamer op de zitting van 16 december 2016 ter zake de behandeling van de strafzaak van de verdachte [Medeverdachte] (de voorzitter heeft die uitlating betwist), dan nog kan hieraan geen deugdelijke wrakingsgrond worden ontleend. Juist is dat de meervoudige stafkamer bij monde van haar voorzitter de regie heeft over het verloop en de duur van de behandeling van de zaak. In het licht van het feit dat de zaak thans reeds erg lang loopt, valt op geen enkele wijze in te zien dat de voorzitter zich partijdig zou hebben uitgelaten met het doen van de mededeling dat ernaar wordt gestreefd om de zaak rond de zomer (dan wel het najaar) inhoudelijk te behandelen en af te ronden
6.10.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.
6.11.
De wrakingskamer moet constateren dat het wrakingsverzoek op evident kansloze argumenten is gebaseerd. Dit moet ook duidelijk zijn geweest, althans had behoren te zijn, voor de raadsman van verzoeker als strafrechtgespecialiseerde advocaat. Daarmee is op lichtvaardige wijze gebruik en dus misbruik gemaakt van het middel van wraking. Hierin wordt reden gevonden om op de voet van artikel 515, vierde lid, Sv te beslissen zoals hierna verwoord.

7.De beslissing

De rechtbank
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer [parketnummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek, en
  • bepaalt voorts dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven op 14 februari 2017 door mrs. Poerink, De Roos en Brouwer, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--