4.3Het oordeel van de rechtbank
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrij dient te worden gesproken van alle aan hem tenlastegelegde feiten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 30 november 2011 werden in het kader van het onderzoek Akutan diverse verdachten aangehouden en panden doorzocht, waaronder het pand aan de [adres 2] te Tilburg. Bij die doorzoeking werden onder andere ongeveer 7,6 kilogram amfetamine en een raketwerper in een pvc-buis aangetroffen.
Op 1 december 2011 vond er tevens een doorzoeking plaats aan de [adres 2] te Biezenmortel. Daarbij werd onder andere een aanhangwagen aangetroffen met apparatuur en voorwerpen die gebruikt kunnen worden voor de productie van synthetische drugs en een gestolen Audi TT.
Beide panden werden gehuurd door de medeverdachten [medeverdachte 1] en diens zoon [medeverdachte 2] .
Verdachte [medeverdachte 2] werd gehoord en verklaarde bij de politie dat niet alleen hij, maar ook zijn vader en zijn zwager, [verdachte] een sleutel hadden van het pand aan de [adres 2] . Vervolgens werd [verdachte] op 21 maart 2012 als getuige gehoord.
[verdachte] verklaarde in het bezit te zijn van een sleutel van het pand aan de [adres 2] . Op de vraag of hij weleens iets in de zaak aan de [adres 2] had neergelegd, verklaarde hij dat hij een pvc-buis in het plafond had verstopt, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daar niets van af wisten en dat hij dat wel vaker deed.
Direct hierna werd [verdachte] als verdachte aangemerkt en ook in die hoedanigheid gehoord. [verdachte] verklaarde hij dat hij auto’s in de loods te Biezenmortel mocht zetten. De sleutels lagen in de loods aan de [adres 2] op het bureau van [medeverdachte 2] en hij kon deze vrijelijk pakken. De Audi TT had hij zelf gekocht. Op de vraag van wie hij deze zou hebben gekocht, kon hij geen antwoord geven. De aanhanger zou hij gestald hebben voor iemand. De kartonnen kentekenplaten had hij er zelf op bevestigd. Dezelfde persoon als voor wie [verdachte] de aanhanger had gestald, had aan [verdachte] ook de pvc-buis en de kartonnen doos (met amfetamine) gegeven. Deze goederen had hij in de auto gezet om later te verstoppen in het pand te Tilburg. De pvc-buis had hij vervolgens in het plafond verstopt en de doos in de BMW. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet wist wat er in de kartonnen doos en pvc-buis zat.
In een volgend verhoor (derde) heeft [verdachte] verklaard dat hij van een onbekende man, een Griek uit Rotterdam, € 350,- had gekregen om de goederen te bewaren. De man had rood haar, sproeten in zijn gezicht en lange bakkebaarden. Hij leek een beetje op Elvis, kwam uit Rotterdam en zat in de fruithandel.
Bij het vierde verhoor geeft [verdachte] geen antwoord meer als hem naar details wordt gevraagd.
Waar [verdachte] in het tweede verhoor over het kartonnen kenteken op de aanhangwagen aangeeft niet meer precies te weten wat het kenteken was, verklaart [verdachte] in het vijfde verhoor dat hij dit kenteken had gebruikt omdat het in zijn hoofd zat en verklaart hij ook direct wat het kenteken dan was.
Ter zitting heeft [verdachte] wederom een gelijkluidende verklaring als bij de politie afgelegd, maar op gedetailleerde vragen kon hij of wenste hij geen antwoord te geven. Opvallend daarbij is dat [verdachte] wel in zijn eigen zaak een verklaring wilde afleggen die voor hem belastend is, maar dat hij op het moment dat hij als getuige moest verklaren in de zaken van zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De rechtbank acht dit opmerkelijk, te meer omdat [verdachte] ter zitting spijt heeft betuigd in de richting van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , maar toen hij een voor hen ontlastende verklaring als getuige af kon leggen, zich op zijn verschoningsrecht beriep.
De rechtbank acht de bekennende verklaring van [verdachte] ongeloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
Bij het verhoor als getuige heeft [verdachte] “spontaan” een bekennende verklaring afgelegd voor nagenoeg alle voor zijn zwager [medeverdachte 2] en diens vader [medeverdachte 1] belastende feiten. Daarnaast heeft hij wisselend en onnauwkeurig verklaard en, geconfronteerd met het gebrek aan eenduidigheid of gevraagd naar details, geen antwoord of uitleg willen geven. Zijn verklaring dat hij voor een onbekende een aanhanger heeft gestald in de loods te Biezenmortel, en dat hij voor diezelfde persoon een doos in de BMW heeft verstopt en een pvc-buis heeft verstopt in de loods te Tilburg wordt bovendien op geen enkele andere wijze door feitelijke bewijsmiddelen gesteund en is ongeloofwaardig. Ook dat hij op de aanhanger een kentekennummer heeft geschreven van een auto van [medeverdachte 1] dat hij nog uit zijn hoofd kende omdat hij dat een mooie auto vond, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
[verdachte] heeft in een later stadium verklaard dat de onbekende persoon een roodharige man met sproeten uit Rotterdam is, die in de fruithandel zit en een Griekse naam heeft, en die een beetje op Elvis leek, met lange bakkebaarden. Daarop is de politie een onderzoek gestart naar de identiteit van deze man. Dit heeft echter geen enkel resultaat opgeleverd.
De verklaring van [verdachte] wordt op geen enkele andere wijze door objectief bewijs ondersteund. De rechtbank beschouwt zijn verklaring daarom als volstrekt onbetrouwbaar, ongeloofwaardig en niet bruikbaar om als bewijs van enig feit te dienen.
Nu de rechtbank de verklaring van [verdachte] ongeloofwaardig acht en er ook feitelijk niets is gevonden dat de betrokkenheid van [verdachte] bij het hem tenlastegelegde kan staven, zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van alle aan hem tenlastegelegde feiten.