ECLI:NL:RBZWB:2017:2018

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
RK 16/1890
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • mr. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van strafzaak ex artikel 36 Sv niet ontvankelijk verklaard, met overwegingen ten overvloede

Op 4 april 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 10 november 2016 was ingediend. De verzoeker, geboren in 1950 en thans gedetineerd, verzocht om beëindiging van zijn strafzaak met parketnummer 02/665431-15. Dit verzoek werd gedaan omdat de strafzaak, die eerder op 17 juni 2015 door de politierechter was behandeld, inmiddels was verwezen naar de meervoudige kamer en verzoeker in een andere, omvangrijkere zaak moest verschijnen. De rechtbank constateerde echter dat het verzoekschrift niet door de verzoeker zelf was ondertekend en dat hij niet in raadkamer was verschenen. Hierdoor verklaarde de rechtbank verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek.

Ten overvloede overwoog de rechtbank dat, zelfs als verzoeker ontvankelijk zou zijn geweest, het verzoek zou zijn afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de rechtstreeks belanghebbenden, die zich tegen beëindiging van de strafzaak verzetten, zwaar wogen. De officier van justitie had weliswaar aangegeven dat het verzoek kon worden toegewezen, maar de rechtbank vond dat het Openbaar Ministerie de belangen van de slachtoffers had veronachtzaamd. De rechtbank wees op de impact van de bedreigingen op de belanghebbenden en het feit dat de aanpak van geweld tegen publieke functionarissen prioriteit heeft. De rechtbank concludeerde dat het verzoek, gelet op de belangen van de belanghebbenden, zou zijn afgewezen, zelfs als verzoeker ontvankelijk was geweest.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/665431-15
rk-nummer: 16/1890
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingekomen ter griffie op 10 november 2016 in de zaak:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1950 te [geboortedag] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag,
raadsman: mr. Th. ten Velde te 5025 PT Tilburg, Korenbloemstraat 86
(postadres: postbus 297, 5000 AG Tilburg).
Als rechtstreeks belanghebbenden zijn opgeroepen:
[belanghebbende 1],
domicilie kiezende te [domicilie adres 1] ;
[belanghebbende 2],
domicilie kiezende te [domicilie adres 1] ;
[belanghebbende 3],
domicilie kiezende te [domicilie adres 2] .

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift ex artikel 36 Sv;
 het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van 7 maart 2017, waaruit blijkt dat de officier van justitie, mr. Ten Velde als gemachtigd raadsman van verzoeker en de rechtstreeks belanghebbenden zijn gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoekschrift verschenen.
De raadsman heeft ter zitting medegedeeld dat verzoeker hem telefonisch te kennen heeft gegeven afstand van zijn aanwezigheidsrecht te doen.

2.De beoordeling

2.1
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak met het toenmalige parketnummer
02/052503-15 op 17 juni 2015 is behandeld door de politierechter en dat de politierechter de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer. In verband daarmee heeft de zaak een ander parketnummer gekregen en is de zaak thans bekend onder parketnummer 02/665431-15. Inmiddels dient verzoeker in een geheel andere en omvangrijkere zaak voor te komen, terwijl na bijna anderhalf jaar nog geen zicht is op voortzetting van de onderhavige zaak. Verzoeker verzoekt dan ook op grond van artikel 36 Sv te verklaren dat de zaak met parketnummer 02/665431-15 is geëindigd.
2.2
De rechtstreeks belanghebbenden hebben zich ter zitting verzet tegen beëindiging van de strafzaak tegen verzoeker.
2.3
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek kan worden toegewezen.
2.4
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1
Artikel 36, eerste lid, Sv bepaalt -kort gezegd- dat, indien een vervolging niet wordt voortgezet, de rechtbank op verzoek van de verdachte kan verklaren dat de zaak geëindigd is.
2.4.2
Een verzoek tot toepassing van artikel 36 Sv dient door de verdachte zelf te worden ingediend. Hiervan blijkt door ondertekening van het verzoekschrift door de verdachte of doordat verdachte, in het geval hij het verzoek niet heeft ondertekend, in raadkamer verschijnt en verklaart in te stemmen met het verzoek.
De rechtbank constateert dat het onderhavige verzoekschrift niet door verdachte (verzoeker) is ondertekend. Nu hij ook niet in raadkamer is verschenen, zal de rechtbank verzoeker niet ontvankelijk verklaren in zijn verzoekschrift.
2.4.3
Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 12l, eerste lid, Sv is beklag door rechtstreeks belanghebbenden ex artikel 12 Sv niet toegelaten na betekening aan verdachte van een beschikking waarin verklaard wordt dat de zaak is geëindigd. De ratio hiervan is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de beschikking ex artikel 36 Sv voorwerp zou worden van toetsing door het Gerechtshof naar aanleiding van een beklag door de belanghebbende. Ingevolge de artikelen 445 en 446 Sv is hoger beroep van een beschikking ex artikel 36 Sv immers niet mogelijk. Indien een verzoek ex artikel 36 Sv wordt toegewezen, is de zaak geëindigd en kan de verdachte in beginsel niet opnieuw voor dezelfde feiten worden vervolgd.
Het voorgaande impliceert dat bij de beoordeling van een verzoek ex artikel 36 Sv het belang van de rechtstreeks belanghebbenden bij strafvervolging van de verdachte moet worden meegewogen.
In de onderhavige strafzaak was verzoeker gedagvaard op 17 juni 2015 te verschijnen voor de politierechter ter zake van -kort gezegd- bedreiging van [belanghebbende 3] , politieambtenaar,
[belanghebbende 2] , gemeenteambtenaar en burgemeester [belanghebbende 1] in de periode vanaf 13 maart 2015 tot en met 16 maart 2015, waarbij sprake was van mogelijk gebruik van kalasjnikovs en handgranaten.
Blijkens het proces-verbaal van de politierechter van 17 juni 2015 zat verzoeker op dat moment gedetineerd in verband met een lopend onderzoek in een andere strafzaak, welke verband hield met een wapenvondst in een loods bij zijn woning. Op verzoek van de raadsman heeft de politierechter de onderhavige strafzaak verwezen naar de meervoudige kamer, gelet op het feit dat tegen verdachte een strafzaak aanhangig zou worden gemaakt bij de meervoudige kamer en gelet op het feit dat de tenlastelegging in deze zaak er vermoedelijk van uitging dat de verdachte over wapens beschikt, zodat beide zaken tegelijkertijd konden worden behandeld door de meervoudige kamer.
Vervolgens heeft de raadsman van verzoeker op 10 november 2016 het onderhavige verzoek ex artikel 36 Sv ingediend bij de rechtbank.
Uit een zich in het dossier bevindende interne mailwisseling van het Openbaar Ministerie, gedateerd 22 en 23 november 2016, blijkt dat de zaaksofficier van justitie akkoord is met het verzoek tot beëindiging van de strafzaak.
Tijdens de behandeling van het onderhavige verzoek in raadkamer op 7 maart 2017 is gebleken dat de hiervoor genoemde rechtstreeks belanghebbenden niet op de hoogte waren van het standpunt van het Openbaar Ministerie. Zij hebben allen aangegeven zich niet te kunnen verenigen met beëindiging van de strafzaak. Uit de toelichtingen van de belanghebbenden ter zitting is gebleken dat de bedreigingen een enorme impact hebben gehad, alsmede dat ingrijpende maatregelen ter bescherming van de burgemeester noodzakelijk bleken.
Na een onderbreking van de zitting teneinde de raadkamerofficier van justitie gelegenheid tot telefonisch overleg met de zaaksofficier van justitie te geven, is van de zijde van het Openbaar Ministerie gesteld dat zij zich terdege bewust is van de belangen van de slachtoffers, maar dat gelet op de reeds aan c.q. tegen verzoeker in andere omvangrijke strafzaken opgelegde c.q. geëiste straffen, verdere vervolging van de onderhavige zaak daarin qua strafmaat niets zal toevoegen, zodat het standpunt van het Openbaar Ministerie dat het verzoek van verdachte kan worden ingewilligd, wordt gehandhaafd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie de belangen van de rechtstreeks belanghebbenden in de onderhavige strafzaak op grove wijze veronachtzaamd. Het Openbaar Ministerie heeft verzuimd de belanghebbenden tijdig op de hoogte te brengen van het verzoek van verdachte tot beëindiging van de strafzaak, alsmede van haar standpunt dienaangaande. Daarbij komt dat bij toewijzing van een verzoek ex artikel 36 Sv een sepot niet mogelijk is en voor de belanghebbenden ook geen beklag ex artikel 12 Sv openstaat. Bovendien heeft volgens het eigen beleid van het Openbaar Ministerie de aanpak van geweld tegen werknemers met een publieke taak en functionarissen in het openbaar bestuur prioriteit en leiden dergelijke zaken ter zitting tot een aanzienlijk hogere strafeis dan in andere geweldzaken, hetgeen het standpunt van het Openbaar Ministerie in de onderhavige strafzaak des te onbegrijpelijker maakt.
In het licht van het hiervoor overwogene zou de rechtbank het verzoek -zo verzoeker daarin wel ontvankelijk zou zijn geweest- dan ook gelet op de belangen van de rechtstreeks belanghebbenden afgewezen hebben.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is op 4 april 2017 gegeven door mr. Pellikaan, rechter, in tegenwoordigheid van
Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter terechtzitting van 4 april 2017.