ECLI:NL:RBZWB:2017:2145

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
02/327461 / HA RK 17-42
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. Breeman
  • J. van Roij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure tegen Waterschap Scheldestromen

Op 5 april 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen inzake wrakingsverzoeken van verzoekers, die zich niet ontvankelijk hebben verklaard. De verzoekers, wonende te [woonplaats A] en [woonplaats B], hadden wrakingsverzoeken ingediend tegen mr. Römers, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure tegen het Waterschap Scheldestromen. De wrakingsverzoeken waren ingediend op respectievelijk 23 en 27 februari 2017, en waren gericht tegen de rechterlijke beslissingen die tijdens de zitting van 6 februari 2017 waren genomen. Verzoekers voerden aan dat de rechter hen ten onrechte niet als gemachtigden had toegelaten en dat de rechter onterecht had besloten om Staatsbosbeheer als partij in de procedure te betrekken. De rechter had in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat de verzoeken tot wraking niet ontvankelijk waren, omdat deze te laat waren ingediend en omdat verzoeker [verzoeker] geen partij was in de onderhavige beroepsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken niet tijdig waren ingediend, waardoor verzoekers niet in hun wrakingsverzoeken konden worden ontvangen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/327461 / HA RK 17-42
Beslissing van 5 april 2017 inzake de wrakingsverzoeken, ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van:
[verzoeker ] ,
wonende te [woonplaats A] ,
en
[verzoekster ] ,
wonende te [woonplaats B] ,
hierna ook te noemen verzoekers.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op respectievelijk 23 en 27 februari 2017 ingekomen wrakingsverzoeken, gericht tegen mr. Römers, senior-rechter in deze rechtbank en belast met de behandeling van na te noemen zaak;
  • de van mr. Römers op die verzoeken ingekomen schriftelijke reactie van 22 maart 2017;
  • de processtukken in na te noemen zaak, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 6 februari 2017;
  • de op 24 maart 2017 ingekomen brief van Waterschap Scheldestromen, verweerder in de hierna te noemen zaak; en
  • de behandeling van de wrakingsverzoeken door de wrakingskamer ter zitting van 30 maart 2017, waarbij zijn verschenen [verzoeker ] , blijkens overgelegde genoegzame en rechtsgeldige machtiging tevens optredende als gemachtigde van verzoekster [verzoekster ] , en [gemachtigde] , eveneens blijkens die machtiging gemachtigde van verzoekster [verzoekster ] . Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld is mr. Römers niet verschenen. Evenmin is, ofschoon daartoe uitgenodigd, namens Waterschap Scheldestromen en Staatsbosbeheer, derde partijen in de hierna te noemen zaak, iemand verschenen.

2.De verzoeken

2.1.
De verzoeken strekken tot wraking van mr. Römers als behandelend rechter van het door verzoekster [verzoekster ] ingesteld beroep tegen het besluit van 19 mei 2016 van het dagelijks bestuur van het Waterschap Scheldestromen (verder te noemen Scheldestromen), waarbij is geweigerd om op verzoek van verzoekster tegen Staatsbosbeheer handhavend op te treden (zaaknummer BRE 16/4424 WET).
2.2.
Blijkens de van hem ingekomen schriftelijke reactie berust mr. Römers, verder te noemen de rechter, niet in de verzoeken tot zijn wraking.

3.De feiten en gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
De behandeling door de rechter van het door verzoekster [verzoekster ] ingestelde beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 februari 2017. Alstoen zijn verschenen verzoeker [verzoeker ] en [gemachtigde] , die zich hebben gepresenteerd als gemachtigden van en door verzoekster [verzoekster ] , waartoe zij een machtiging hebben overgelegd.
3.2.
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld, dat zij niet als gemachtigden van verzoekster [verzoekster ] konden worden toegelaten, omdat de op de volmacht geplaatste handtekening niet overeenkwam met de handtekening van verzoekster op van haar afkomstige, zich in het dossier bevindende stukken. Daarnaast heeft de rechter een door [verzoeker ] en [gemachtigde] gedaan verdagingsverzoek afgewezen en is het beroep ter zitting behandeld op basis van het door het verzoekster [verzoekster ] ingediende beroepschrift, waarna de rechter het onderzoek ter zitting heeft gesloten en heeft meegedeeld dat binnen zes weken uitspraak wordt gedaan.
3.3.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de rechter ten onrechte de voor verzoekster [verzoekster ] als gemachtigden optredende [gemachtigde] en verzoeker [verzoeker ] heeft geweigerd. De rechter heeft de door hen daartoe overgelegde en wel degelijk door verzoekster [verzoekster ] ondertekende volmacht als zijnde vals bestempeld. Verzoekers voelen zich daardoor ernstig in hun eer en goede naam aangetast. Verzoekster [verzoekster ] meent voorts dat zij in ernstige mate in haar verdediging is geschaad, nu zij als niet ter zitting verschenen is aangemerkt. Op zijn minst had de rechter de behandeling van de beroepszaak moeten verdagen en verzoekster [verzoekster ] opnieuw moeten oproepen.
3.4.
Daarnaast voeren verzoekers aan dat de rechter ten onrechte Staatsbosbeheer in de beroepszaak als partij heeft betrokken. Volgens verzoekers gaat het in die zaak uitsluitend over het niet handhavend optreden van Scheldestromen. Staatsbosbeheer is bovendien anders dan Scheldestromen geen bestuursorgaan, zodat deze zich niet als partij in het geding kan voegen.
3.5.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat door dit alles het aanzien van en het vertrouwen in de rechtspraak, in het bijzonder in de rechter, is geschaad en dat hij de zaak niet verder kan behandelen.
3.6.
Bij gelegenheid van de behandeling te zitting van het wrakingsverzoek hebben verzoekers hun wrakingsverzoeken nog toegelicht/doen toelichten en daarbij volhard. Ter zitting bij de wrakingskamer is gebleken dat het voor verzoekers zwaarwegend is dat de rechter bij de behandeling van de zaak de kaart die bij het beroepschrift is gevoegd, onvermeld heeft gelaten.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
In zijn schriftelijke reactie stelt de rechter zich primair op het standpunt dat verzoekers beiden niet in hun verzoeken tot zijn wraking kunnen worden ontvangen. Wat betreft verzoeker [verzoeker ] blijkt volgens de rechter uit de overgelegde machtiging van verzoekster [verzoekster ] van 3 februari 2017, dat hij slechts gemachtigd is om de rechter op de zitting van 6 februari 2017 te wraken, maar niet dat hij tevens gemachtigd zou zijn om na die zitting namens [verzoekster ] een wrakingsverzoek in te dienen.
4.2.
Ook het feit dat [verzoekster ] zelf een wrakingsverzoek heeft ingediend maakt volgens de rechter dat verzoeker [verzoeker ] in zijn verzoek niet ontvankelijk moeten worden verklaard, nu hij bij dit verzoek geen belang meer heeft.
4.3.
Bovendien zijn in de opvatting van de rechter beide verzoeken, zowel voor zover gebaseerd op feiten van vóór de zitting van 6 februari 2017, alsook op feiten tijdens die zitting, te laat ingediend. Aan verzoeker [verzoekster ] is immers al bij brief van 8 september 2017 meegedeeld dat Staatsbosbeheer als partij aan de beroepsprocedure deelneemt. Daarnaast waren zowel verzoekster [verzoekster ] als verzoeker [verzoeker ] (en ook [gemachtigde] ) bekend met de mogelijkheid dat zij de rechter tijdens de zitting al konden wraken, nu dit namelijk blijkt uit de tekst van de machtiging van 3 februari 2017, die [verzoekster ] bij haar wrakingsverzoek heeft gevoegd. Een wraking is echter op de zitting uitgebleven en het wrakingsverzoek van [verzoekster ] is eerst op 27 februari 2017 ingediend.
4.4.
Subsidiair stelt de rechter zich op het standpunt dat beide op identieke gronden ingediende verzoeken behoren te worden afgewezen. De bezwaren van beide verzoekers zijn gericht op processuele beslissingen, die alleen dan grond kunnen opleveren voor een gerechtvaardigde wraking, wanneer deze zodanig onbegrijpelijk zijn dat daardoor de schijn is gewekt dat die beslissingen door vooringenomenheid zijn ingegeven. Hiervan is volgens de rechter geen sprake.
4.5.
Wat betreft het niet toelaten van verzoeker [verzoeker ] en [gemachtigde] als gemachtigden voert de rechter aan dat buiten twijfel staat dat de handtekening op de ter zitting overgelegde machtiging aanzienlijk afwijkt van de eerdere uit het dossier blijkende handtekeningen van verzoekster [verzoekster ] .
4.6.
Omdat het in een bestuursrechtelijke procedure niet alleen gaat om de procedurele belangen van de eisende partij, maar ook om die van een verwerende partij en derde-belanghebbenden, zijn bij de afwijzing van het verzoek om verdaging van de zitting de belangen van De Scheldestromen - die tegen die verdaging bezwaar heeft gemaakt, omdat de zaak al lang loopt - zwaarder bevonden. Daarbij is, aldus de rechter, betrokken de omstandigheid, dat op verzoek van [verzoekster ] de zaak al eerder was verdaagd, en zij de indruk had gewekt dat zij zelf ter zitting aanwezig zou zijn.
4.7.
Ten slotte voert de rechter aan dat zijn beslissing om Staatsbosbeheer aan het geding te laten deelnemen, berust op zijn daartoe bij artikel 8:26 lid 1 van de Awb gegeven bevoegdheid. Staatsbosbeheer is belanghebbende vanwege haar belang bij instandhouding van het door verzoekster [verzoekster ] in beroep aangevochten besluit. Het gebruik van deze ambtshalve bevoegdheid is bovendien in overeenstemming met artikel 8 van de Procesregeling bestuursrecht 2013.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
De wetgever heeft via het middel van wraking de procespartijen in de door de rechter te behandelen zaak de mogelijkheid gegeven de rechter te wraken en daarmee de behandeling van de zaak door die rechter te stuiten, wanneer het vermoeden is gerezen dat de rechter jegens (een van) die partijen niet onpartijdig is. Ingevolge artikel 8:16, lid 1 van de Awb moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.2.
Met de rechter moet worden geconstateerd dat beide wrakingsverzoeken, zowel voor zover gebaseerd op feiten van vóór de zitting van 6 februari 2017, alsook op feiten tijdens die zitting, te laat zijn ingediend. Het verzoek van verzoeker [verzoeker ] is immers eerst op 23 februari 2017 ontvangen, terwijl dit op 27 februari 2017 het geval is wat betreft het wrakingsverzoek van verzoekster [verzoekster ] . De verzoeken, voor zover gebaseerd op feiten tijdens zitting van 6 februari 2017, zijn dus eerst ruim 2 respectievelijk 3 weken na die zitting ingediend. Daarmee is niet voldaan aan het hiervoor genoemde tijdigheidsvereiste.
5.3.
Dit geldt des te meer voor zover de wrakingsverzoeken tevens zijn gegrond op de beslissing tot deelname van Staatsbosbeheer als derde partij in het geding. Met die beslissing zijn verzoekers, naar uit de processtukken is gebleken, middels brief van de griffier van 8 september 2016, kort daarna bekend geworden.
5.4.
De door verzoekers opgegeven argumenten voor de door hen gekozen tijdstippen voor het indienen van de wrakingsverzoeken, te weten dat zij zich eerst zorgvuldig hebben willen beraden over het al dan niet wraken van de rechter en dat zij daarbij beperkt werden in hun onderlinge communicatie, nu verzoeker [verzoeker ] in [land] woonachtig is, kunnen niet als bijzondere reden worden aangemerkt, die de late tijdstippen van indiening van hun verzoeken zouden kunnen rechtvaardigen. Daarvoor is de hiervoor geconstateerde duur van overschrijding van een tijdige indiening van de verzoeken immers te lang.
5.5.
Dit heeft tot gevolg dat verzoekers beiden niet in hun wrakingsverzoeken kunnen worden ontvangen.
5.6.
Deze niet-ontvankelijkheid geldt ten aanzien van verzoeker [verzoeker ] nog in bijzondere mate, nu hij geen partij is in de onderhavige beroepsprocedure, doch daarin optreedt als gemachtigde. In die procedure komt aan verzoeker [verzoeker ] op persoonlijke titel dan ook niet het recht van wraking toe.
5.7.
Nu verzoekers niet in hun wrakingsverzoeken kunnen worden ontvangen, komt de wrakingskamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun wrakingsverzoeken;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer BRE 16/4424 WET zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 5 april 2017, door mrs. Poerink, Breeman en Van Roij, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--