ECLI:NL:RBZWB:2017:2280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
C/02/320822 / HA ZA 16-667
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Alphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

In/uitleen van werknemers tussen twee installerende bedrijven en de toepasselijkheid van de Algemene Leveringsvoorwaarden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de uitleen van werknemers tussen twee elektrotechnische installatiebedrijven centraal. De eiser, Van Gils Techniek BV, heeft twee werknemers uitgeleend aan de gedaagde, Van Haagen Techniek BV, en maakt aanspraak op een boete op basis van artikel 6 van de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007). Van Gils stelt dat Van Haagen onrechtmatig heeft gehandeld door de werknemers na hun detachering in dienst te nemen, wat in strijd zou zijn met de ALIB 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ALIB 2007 niet van toepassing was op de overeenkomst tussen partijen, omdat er geen expliciete afspraak over de toepasselijkheid was gemaakt. Van Haagen betwistte de toepasselijkheid van de ALIB 2007 en voerde aan dat de boete onaanvaardbaar was. De rechtbank oordeelde dat Van Gils niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de toepasselijkheid van de ALIB 2007, en dat Van Haagen niet in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid had gehandeld door de werknemers in dienst te nemen. De vorderingen van Van Gils werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Van Haagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/320822 / HA ZA 16-667
Vonnis van 5 april 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN GILS TECHNIEK BV,
gevestigd te Terheijden,
eiseres,
advocaat mr. S.M.J. Heeren te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN HAAGEN TECHNIEK BV,
gevestigd te Breda,
gedaagde,
advocaat mr. I.C.M. de Boer te Breda.
Partijen zullen hierna Van Gils en Van Haagen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 november 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 februari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van Gils is een elektrotechnisch installatiebedrijf.
2.2.
Van Haagen houdt zich bezig met het ontwerpen in ruime zin van en adviseren over technische installaties.
2.3.
Van Gils en Van Haagen hanteren de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (hierna: ALIB 2007). Artikel 6 van de ALIB 2007 luidt:

Verbod overname personeel en detacheerden
1. Het is de klant, gedurende de looptijd van de Overeenkomst tot één jaar na beëindiging daarvan, niet toegestaan om medewerkers van de technisch aannemer die bij de uitvoering van de Overeenkomst betrokken zijn geweest in dienst te nemen, dan wel anderszins voor zich te laten werken.
2. Het is de klant in geval van detachering niet toegestaan deze gedetacheerde personen gedurende de looptijd van de detachering tot één jaar direct na het einde van de detachering in dienst te nemen, dan wel anderszins voor zich te laten werken.
3. De klant verbeurt een onmiddellijk opeisbare en iet voor rechterlijke matiging vatbare boete ten belope van 3 bruto jaarsalarissen van de desbetreffende medewerkers bij overtreding van de in lid 1 en 2 genoemde verplichting.
2.4.
In april 2016 heeft Van Gils telefonisch contact gezocht met Van Haagen over de uitleen van twee personeelsleden van Van Gils aan Van Haagen. Partijen zijn mondeling overeengekomen dat Van Gils twee werknemers zou uitlenen aan Van Haagen voor een uurtarief van € 26,- per werknemer.
2.5.
Op 6 april 2016 heeft Van Haagen in een e-mail met als onderwerp ‘Inlenen monteurs’ aan Van Gils een projectadres, een routebeschrijving, een aanvangstijdstip en contactgegevens doorgegeven. Onder deze e-mail staat vermeld: ‘
DISCLAIMER Op al onze offertes en overeenkomsten zijn de ALIB 2007 van toepassing(…)’.
2.6.
De heren [naam A] en [naam B] , werknemers van Van Gils, zijn van 11 april tot en met juli 2016 ingeleend door Van Haagen.
2.7.
[naam A] en [naam B] hebben eind juli 2016 hun arbeidsovereenkomst met Van Gils opgezegd per 1 september 2016. Zij zijn per 1 september 2016 in dienst getreden bij Van Haagen.
2.8.
Op 8 augustus 2016 heeft mr. Heeren namens Van Gils aan Van Haagen laten weten dat hij de indienstttreding van [naam A] en [naam B] bij Van Haagen in strijd acht met de ALIB 2007 en dat Van Gils aanspraak maakt op de boete van drie maal de bruto jaarsalarissen van beide werknemers van totaal € 199.287,99 en is Van Haagen gesommeerd tot betaling daarvan.
2.9.
Van Haagen heeft niets betaald aan Van Gils.

3.Het geschil

3.1.
Van Gils vordert samengevat - primair veroordeling van Van Haagen tot betaling van € 199.287,99 vermeerderd met rente en subsidiar een verklaring voor recht dat Van Haagen onrechtmatig heeft gehandeld jegens Van Gils en aansprakelijk is voor de daardoor geleden en/of nog te lijden schade, en Van Haagen te veroordelen tot vergoeding van deze schade, op te maken bij staat, en veroordeling van Van Haagen in de proceskosten.
3.2.
Daaraan legt Van Gils ten grondslag dat Van Haagen artikel 6 van de ALIB 2007 heeft geschonden, zodat Van Gils aanspraak maakt op nakoming van de boeteclausule uit artikel 6 van de ALIB, danwel dat Van Haagen jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd en de daardoor ontstane schade moet vergoeden.
3.3.
Van Haagen voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Van Haagen betwist dat de ALIB 2007 zijn overeengekomen. Van Haagen beroept zich op de nietigheid van artikel 6 van de ALIB 2007 en voert verder aan dat de boete moet worden afgewezen wegens onaanvaardbaarheid op grond van redelijkheid en billijkheid danwel dat er redenen zijn de boete te matigen. Ook betwist Van Haagen dat hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd en betwist hij dat sprake is van relativiteit, causaliteit en schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Van Gils heeft aan de primaire vordering nakoming van artikel 6 van de ALIB 2007 ten grondslag gelegd. Vaststaat dat zowel Van Gils als Van Haagen de ALIB 2007 hanteren. In geschil is echter of de ALIB 2007 van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen. Van Gils stelt dat dit het geval is maar dit wordt door Van Haagen betwist.
4.2.
Van Gils heeft aangevoerd dat beide partijen als bestendig gebruik de ALIB 2007 hanteren op alle door hen te sluiten overeenkomsten, dat de ALIB 2007 volgens opsteller UNETO-VNI ook in de verhouding tussen twee installateurs gebruikt kan worden en dat Van Haagen in zijn e-mail van 6 april 2016 zelf naar de toepasselijkheid van de ALIB 2007 heeft verwezen.
Van Haagen heeft betwist dat de ALIB 2007 gelding hebben. Van Haagen betoogt dat de ALIB 2007 niet voor de situatie van in/uitleen is geschreven, dat partijen de toepasselijkheid van de ALIB 2007 niet hebben afgesproken en dat geen sprake is van een bestendige handelsrelatie.
De rechtbank overweegt dat allereerst van belang is of partijen zijn overeengekomen dat de ALIB 2007 gelding hebben. Dat betekent dat, ook al is het voor partijen gebruikelijk de ALIB 2007 te gebruiken, er tussen hen sprake dient te zijn van een situatie van aanbod en aanvaarding van toepasselijkheid van de ALIB 2007.
Door Van Haagen is onbetwist gesteld dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten met betrekking tot de uitleen van twee werknemers door Van Gils aan Van Haagen, en dat daarbij niet is gesproken over de toepasselijkheid van de ALIB 2007. Op grond hiervan is komen vast te staan dat er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet (ook) is overeengekomen de toepasselijkheid van de ALIB 2007.
Dat Van Haagen in de disclaimer onder de e-mail van 6 april 2016 naar de ALIB 2007 heeft verwezen, is – mede bij gebreke aan een reactie daarop van Van Gils – onvoldoende om aan te nemen dat partijen (alsnog) de toepasselijkheid van de ALIB 2007 zijn overeengekomen.
Van Gils heeft gesteld dat sprake is van een langdurige zakelijke relatie tussen partijen waarin steeds gebruik is gemaakt van de ALIB 2007. In het licht van de gemotiveerde betwisting van Van Haagen is die stelling echter onvoldoende feitelijk ingericht, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan.
4.3.
Op grond van het bovenstaande is niet komen vast te staan dat tussen partijen de toepasselijkheid van de ALIB 2007 is overeengekomen of dat Van Gils er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat dit het geval was. Artikel 6 van de ALIB kan aldus geen grondslag vormen voor het gevorderde. De primaire vordering moet worden afgewezen.
4.4.
Van Gils heeft zich subsidiair beroepen op een onrechtmatige daad. Van Gils stelt dat van Haagen in strijd heeft gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheid door te bewerkstelligen dat de werknemers van Van Gils na een periode van detachering in dienst traden bij Van Haagen. Volgens Van Gils is daardoor schade ontstaan, bestaande uit wervingskosten en meerkosten van vervanging van de vertrokken werknemers.
4.5.
Van Haagen betwist allereerst dat zijn handelwijze is strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid is. Volgens Van Haagen is geen sprake van ronselen of afpakken van de werknemers, maar hebben de werknemers gebruik gemaakt van hun recht op vrije arbeid door te solliciteren op bij Van Haagen openstaande vacatures.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Haagen niet gehandeld in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt door de werknemers van Van Gils in dienst te nemen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vaststaat dat de door Van Gils aan Van Haagen uitgeleende werknemers [naam A] en [naam B] in juli 2016 hun dienstverband bij Van Gils hebben opgezegd en in dienst zijn getreden bij van Haagen.
Vooropgesteld moet worden dat het werknemers en werkgevers in beginsel vrij staat om, met inachtneming van de voor hen geldende regels, een dienstverband te beëindigen danwel aan te gaan.
Omdat de ALIB 2007 niet zijn overeengekomen, staat artikel 6 van de ALIB er niet aan in de weg dat Van Haagen werknemers aanneemt die in dienst zijn geweest bij Van Gils. Het feit dat in de ALIB 2007 expliciet een verbod op overname van personeel en detacheerden is opgenomen, is eerder een aanwijzing dat het Van Haagen daarbuiten vrij stond om werknemers van Van Gils in dienst te nemen.
Ook moet in aanmerking worden genomen dat Van Gils ter zitting zelf heeft gesteld er in de branche regelmatig gebruik wordt gemaakt van andere installateurs. Indien Van Gils gevolgd zou moeten worden in zijn stelling dat het een onrechtmatige gedraging zou opleveren om personeel na een detachering over te nemen, terwijl detachering/uitleen volgens de eigen stelling van Van Gils regelmatig voorkomt, zou dit op gespannen voet staan met het hierboven omschreven beginsel.
Ten slotte is gesteld noch gebleken dat Van Haagen de werknemers heeft bewogen bij hem in dienst te treden met de bedoeling Van Gils te schaden of anderszins nadeel te berokkenen.
4.7.
Omdat aldus niet is komen vast te staan dat Van Haagen heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, bestaat geen grondslag voor toewijzing van het subsidiair gevorderde.
4.8.
Een andere grondslag voor toewijzing van het gevorderde is gesteld noch gebleken. De overige stellingen van partijen behoeven geen verdere bespreking.
4.9.
Van Gils zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van Haagen worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.903,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Van Gils in de proceskosten, aan de zijde van Van Haagen tot op heden begroot op € 7.903,00,
5.3.
veroordeelt Van Gils in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Van Gils niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Alphen en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2017.