ECLI:NL:RBZWB:2017:2281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
C/02/329001 /HA RK 17-75
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. van Kralingen
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in grootschalige drugshandel en geweldsdelicten

Op 4 april 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over wrakingsverzoeken van acht verzoekers in een strafzaak die draait om grootschalige drugshandel en geweldsdelicten. De verzoekers, vertegenwoordigd door verschillende advocaten, hebben de rechters gewraakt die belast zijn met hun strafzaken. De wrakingsverzoeken zijn ingediend na een zitting op 3 april 2017, waar de rechters hebben besloten om niet verder te gaan met het horen van getuigen, wat de verzoekers als onbegrijpelijk en partijdig beschouwden. De rechters, bestaande uit M. Poerink, A. van Kralingen en P. Pellikaan, hebben de verzoeken tot wraking afgewezen, waarbij zij benadrukten dat de voortgang van de zaak en de berechting binnen een redelijke termijn voor hen prioriteit hadden. De rechters stelden dat de beslissing om niet verder te gaan met het horen van getuigen niet voortkwam uit vooringenomenheid, maar uit de noodzaak om de procedure voort te zetten, gezien de lange duur van de zaak die al sinds 2013 loopt. De rechtbank heeft de behandeling van de strafzaken voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van de wrakingsverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/329001 /HA RK 17-75
Beslissing van 4 april 2017 inzake de wrakingsverzoeken ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker sub 1] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
raadsman: mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda,
[verzoeker sub 2] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
raadsman: mr. R. van `t Land (namens mr. E.M.J. Thomas), advocaat te Breda,
[verzoeker sub 3] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman: mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht,
[verzoeker sub 4] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
raadsman: mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen,
[verzoeker sub 5] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
raadsman: mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge,
[verzoeker sub 6] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
raadsman: mr. R. van `t Land, advocaat te Breda,
[verzoeker sub 7] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
raadsman: Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, en
[verzoeker sub 8] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
raadsman: mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg ,
allen verder ook te noemen verzoekers.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 april 2017 van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mrs. Janssen, Kouwenhoven en Van de Wetering, belast met de behandeling van de hierna te noemen strafzaken, en waarin opgenomen de namens verzoekers ter zitting gedane mondelinge wrakingsverzoeken;
  • de voor de behandeling van die wrakingsverzoeken relevante processtukken in die strafzaak, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 4 april 2017, waarbij zijn verschenen: verzoekers [verzoeker sub 3] , [verzoeker sub 6] en [verzoeker sub 4] , allen in persoon en bijgestaan door respectievelijk mrs. De Leon, Van `t Land en Schuurman. Voorts zijn verschenen mr. Doesburg, namens verzoeker [verzoeker sub 1] , mr. Bals, namens verzoeker [verzoeker sub 5] , mr. Bouchikhi, namens verzoeker [verzoeker sub 7] en mr. Woodrow, namens verzoeker [verzoeker sub 8] . Aanwezig zijn verder mrs. Janssen, Kouwenhoven en Van de Wetering, alsook mr. drs. M.R.A.van IJzendoorn, officier van justitie.

2.De verzoeken

De verzoeken strekken tot wraking van mrs. Janssen, Kouwenhoven en Van de Wetering, leden van de meervoudige strafkamer, hierna ook te noemen de rechters, belast met de behandeling van de strafzaken tegen verzoekers met parketnummers 02/812048-12 ( [verzoeker sub 1] ), 02/810510-13 ( [verzoeker sub 2] ), 02/811780-12, 02/811843-12 en 02/800391-14 ( [verzoeker sub 3] ), 02/812050-12 ( [verzoeker sub 4] ), 02/810713-13 ( [verzoeker sub 2] ), 02/800208-13 ( [verzoeker sub 6] ), 02/811781-12 ( [verzoeker sub 7] ) en 02/812049-12 ( [verzoeker sub 8] ).
De rechters berusten niet in de verzoeken tot hun wraking.

3.De feiten en de gronden van wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde zaken, die deel uitmaken van de strafzaak [naam zaak] , staan verzoekers en nog een 5-tal medeverdachten terecht voor grootschalige (internationale) drugshandel en geweldsdelicten. Vanaf januari 2014 zijn er diverse zittingen geweest. De onderzoekswensen zijn behandeld op de zittingen van 20 en 21 november 2014. Bij beslissing van 28 november 2014 is op deze onderzoekswensen beslist. Ook op de vervolgens op 12 februari 2015 gehouden zitting is op een groot aantal onderzoekswensen beslist. De inhoudelijke behandeling van de zaak was voorzien in mei en juni 2016. De rechtbank heeft echter op 21 maart 2016 beslist, dat de inhoudelijke behandeling op de zitting van 30 mei 2016 niet door zou gaan en dat een aantal getuigen op die zitting moesten worden gehoord. Aan de rechter-commissaris is toen verzocht verder te gaan met de nog niet gehoorde getuigen. Op 7 en 21 november 2016 heeft een nieuwe regiezitting plaatsgevonden. Bij beslissing van 7 november 2016 heeft de rechtbank overwogen dat voor de volgende zitting, in april 2017, weer een verslag van de rechter-commissaris over de inspanningen, die het kabinet rechter-commissaris en eventueel de officier van justitie zijn verricht, en tot welke resultaten die hebben geleid, toegezonden dient te worden om een zo goed mogelijk beeld van de stand van zaken over de nog te horen getuigen te verkrijgen. Toen is ook het voornemen van de rechtbank kenbaar gemaakt om de zaak vanaf april 2017 inhoudelijk te gaan behandelen.
3.2.
De rechter-commissaris heeft bij (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen van 28 maart 2017, met verwijzing naar haar proces-verbaal van 26 oktober 2016, de laatste stand van zaken weergegeven met betrekking tot de nog in de zaken te horen toegewezen getuigen. Uit deze van de rechter-commissaris ontvangen berichten blijkt dat de getuigen [Getuige A] , [getuige B] , [getuige C] en [getuige D] niet konden worden gehoord. Voor de getuigen [Getuige A] en [getuige D] geldt dat zij zich zonder bekende woon- of verblijfplaats in Turkije bevinden. Weliswaar is de rechter-commissaris in het kader van het rechtshulpverzoek ten aanzien van [Getuige A] uitgenodigd voor diens verhoor op 1 februari 2017 in Ankara, doch de rechter-commissaris heeft hiervan afgezien, nu er voor haar geen concrete aanwijzing bestond dat die getuige zich op deze datum in Ankara zou bevinden en er volgens haar ernstig rekening mee moest worden gehouden dat deze niet voor het verhoor zou verschijnen.
3.3.
Wat betreft de getuige [getuige B] heeft de rechter-commissaris bericht dat deze getuige niet kan worden gehoord vanwege persoonlijke en medische omstandigheden, die blijken uit de daartoe overgelegde medische stukken. Ten aanzien van de getuige [getuige C] blijkt, dat deze zich in Duitsland in hechtenis bevindt ter zake van een daar lopende strafzaak en dat hij zich beroept op zijn zwijg- en verschoningsrecht.
De rechter-commissaris heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
3.4.
Verder was voorzien dat het verhoor als getuigen van de medeverdachten [verzoeker sub 8] en [verzoeker sub 7] ter zitting van 3 april 2017 zou plaatsvinden. [verzoeker sub 8] noch [verzoeker sub 7] zijn op de zitting verschenen.
3.5.
Op deze zitting is de behandeling van de zaak door de rechters voortgezet. Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal hebben de raadslieden van verzoekers, ieder voor zich en voor zover betrekking hebbend op de in het kader van de onderzoekswensen aan hun cliënten toegewezen getuigen, verzocht de behandeling aan te houden voor het alsnog (doen) horen van de nog niet (onder meer door de rechter-commissaris) gehoorde getuigen.
3.6.
De rechters hebben dit verzoek afgewezen, waartoe zij -bij monde van haar voorzitter- blijkens het proces-verbaal van de zitting, het volgende hebben overwogen:
De rechtbank stelt vast dat een aantal getuigen niet is gehoord. Dat vindt de rechtbank jammer. De rechtbank had dat graag anders gezien. De rechtbank heeft als taak naast het waken over de rechten van de verdachte ook te waken over een berechting binnen een redelijke termijn. De rechtbank vindt dat het horen van de getuigen hoort bij de rechten van verdachte en heeft daaraan ook altijd veel gewicht toegekend. Ook in 2016 stond de zaak inhoudelijk gepland maar toen heeft de rechtbank voorrang gegeven om de zaak aan te houden en alsnog een aantal getuigen te horen. Wij zijn nu bijna 1 jaar verder en gerekend vanaf oktober 2013 tot heden duurt het proces voor de verdachten al ruim 3,5 jaar. De berechting binnen redelijke termijn gaat nu, voor wat betreft de rechtbank, de doorslag geven bij de beoordeling of er nog gewacht moet worden op het horen van de nog niet gehoorde getuigen. We begrijpen dat de verdediging geen afstand doet van de nog niet gehoorde getuigen en wij zullen als rechtbank ons daarvan ook rekenschap geven bij onder meer de beoordeling van het bewijs in de onderhavige zaken, dat niet alle toegewezen getuigen gehoord zijn kunnen worden.
Dit betekent dat wij ook het verzoek van mr Bals om dhr [Getuige A] in de zaak van [verzoeker sub 2] te horen afwijzen en overigens is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak daartoe ontbreekt.
T.a.v. het horen van medeverdachte [verzoeker sub 8] als getuige heeft de rechtbank specifiek overwogen dat [verzoeker sub 8] onder reclasseringstoezicht stond, en zich daaraan heeft onttrokken door zonder achterlating van adresgegevens onder te duiken. [verzoeker sub 8] was er van op de hoogte dat hij op 3 april 2017 moest verschijnen ter terechtzitting als getuige en als verdachte. [verzoeker sub 8] weet dat hij door niet te verschijnen de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. Ook t.a.v. [verzoeker sub 8] is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat gelet op voornoemde omstandigheden en handelingen van [verzoeker sub 8] , het niet valt te verwachten dat hij binnen aanvaardbare termijn kan worden gehoord als getuige. Bij de invulling van de aanvaardbare termijn heeft de rechtbank mede acht geslagen op de omvang van de zaak en de samenhang met andere zaken (van medeverdachten). Uiteraard heffen wij ambtshalve de schorsing van [Getuige A] op. Het is aan het openbaar ministerie om daarin verdere stappen te ondernemen.
Op een vraag van mr de Leon wat dit nu betekent, zegt de voorzitter dat daarmee alle verzoeken tot het alsnog proberen te horen van nog niet gehoorde getuigen zijn afgewezen.”
3.7.
De raadslieden van verzoekers hebben hierop de rechters gewraakt. Blijkens het proces-verbaal van de zitting hebben zij daartoe het volgende aangevoerd.
Na een korte onderbreking geeft mr De Leon aan dat hij de rechtbank wil wraken. Als motivering hiervoor brengt hij naar voren dat de beslissing van de rechtbank om niet door te gaan met het proberen om de niet gehoorde toegewezen getuigen te horen van een zekere vooringenomenheid getuigt. De verdediging heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om het horen van de getuigen voor te laten gaan op het binnen een redelijke termijn afdoen van de zaken. De beslissing van de rechtbank is onbegrijpelijk, nu er nog een half jaar de tijd is voor het horen van de getuigen. Het horen van getuige [Getuige A] lag op 1 februari jl. voor het oprapen. Ook de beslissing om [verzoeker sub 8] niet meer te horen als getuige is met te grote stappen genomen. Nu de rechtbank geen kennis heeft genomen van de AIRS stukken is de rechtbank tot haar beslissing gekomen zonder inhoudelijke kennis van de pogingen van de RC om de genoemde getuigen te horen.
Mr Schuurman heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
Mr. Woodrow sluit zich aan bij het wrakingsverzoek voor zover het de getuige [Getuige A] betreft.
Mr Van t Land brengt naar voren dat de verdediging op achterstand is gezet door de RC, door eerst op 28 maart 2017 hen te informeren over het onmogelijk zijn van het horen van [getuige B] en hij vindt dat dit gecompenseerd moet worden door het horen van de moeder van [getuige B] . Door deze beslissing wekt de rechtbank de schijn van partijdigheid.
De voorzitter merkt op dat ze ten aanzien van de moeder van [getuige B] nog een voorbehoud wil maken, omdat zij niet precies meer voor ogen heeft wat daarover tijdens de vorige zitting is gezegd.
Mr Doesburg sluit zich aan bij zijn voorgangers. Daarbij geeft hij aan dat het tijdsverloop niet te wijten is aan de verdediging. Het rechtshulpverzoek t.a.v. [getuige D] staat nog open en de status t.a.v. het RHV van [Getuige A] is onbekend, omdat de informatie van de RC daarover ontbreekt. Voorts acht mr Doesburg het onbegrijpelijk dat de rechtbank het horen van [verzoeker sub 8] en [verzoeker sub 7] als getuige, achterwege laat. T.a.v. [verzoeker sub 8] is er nog geen enkele poging ondernomen om hem als getuige te horen en ook [verzoeker sub 7] stond vandaag voor het eerst op zitting om als getuige te worden gehoord.
Mr Bouchiki stelt dat hij is gemachtigd door zijn cliënt tot aan de inhoudelijke behandeling en dat er sprake is van zo een uitzonderlijk omstandigheid dat hij desalniettemin de rechtbank kan wraken en hij sluit zich daarom aan bij het gedane wrakingsverzoek van mr De Leon.
Ten slotte sluit ook mr Bals zich aan bij het wrakingsverzoek van zijn confréres. “
3.8.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken hebben de raadslieden van verzoekers hun verzoeken nader toegelicht, waarbij zij onder meer hebben benadrukt dat de beslissing van de rechters tot afwijzing van het verzoek tot aanhouding voor het alsnog horen van de getuigen, dermate onbegrijpelijk is, dat hieruit slechts kan volgen dat deze door vooringenomenheid tot stand is gekomen. In hun opvatting zijn door de rechter-commissaris onvoldoende inspanningen verricht voor het horen van de getuigen. Daarnaast bestaat er, anders dan de rechters van oordeel zijn, nog voldoende gelegenheid om de getuigen alsnog te (doen) horen, nu de zittingsplanning in de zaak voorziet in nog een inhoudelijke behandeling op 4,5 en 6 september 2017.

4.Het standpunt van de rechters

4.1.
De rechters voeren aan dat de zaak [naam zaak] reeds 3,5 jaar loopt en zij voornemens waren op 3 april 2017 een aanvang te maken met de inhoudelijke behandeling van de zaak. Voorzien was dat de inhoudelijke behandeling eind mei 2017 afgerond zou kunnen zijn, waartoe op 3, 4, 5, 13 en 14 april en 11, 12, 15, 17, 18 en 22 mei 2017 zittingen zijn gepland. De 3 uitloopdagen in september 2017 zijn uitsluitend bedoeld voor zeer onvoorzienbare omstandigheden, zoals bijvoorbeeld ziekte van een van de procespartijen. Tegen deze achtergrond hebben zij de beslissing op het aanhoudingsverzoek van de raadslieden van verzoekers gegeven.
4.2.
Van enige daaruit blijkende vooringenomenheid is naar het oordeel van de rechters geen sprake. In zaken als deze met een grootschalig onderzoek, een groot aantal verdachten en een groot aantal te beoordelen strafbare feiten dient op enig moment de balans te worden opgemaakt, omdat zij ook hebben te waken over een berechting binnen redelijke termijn. Dat het niet kunnen horen van enkele toegewezen getuigen uiteindelijk juridische consequenties kan hebben, is betrokken in hun overwegingen. De rechters merken daarbij op dat een groot aantal getuigen is gehoord door de rechter-commissaris en ter terechtzitting. Weliswaar is er nog een periode van behandeling van de zaken in het vooruitzicht, tot eind mei, maar die periode achten de rechters, bezien tegen de achtergrond van de reeds gedane pogingen om de getuigen te horen, het niet bekend zijn van de woon- of verblijfplaats van een aantal getuigen (waarvan de meeste in het buitenland), te kort om aannemelijk te achten, dat de getuigen nog binnen aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Wel hebben zij ten aanzien van het horen van de in Nederland woonachtige mevrouw [naam moeder] , moeder van de getuige [getuige B] , een slag om de arm gehouden. Daarnaast sluit de beslissing niet uit dat bij het alsnog verschijnen ter zitting van de medeverdachte [verzoeker sub 8] er alsdan besloten kan worden hem als getuige te horen in de zaken van zijn medeverdachten.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat van een onbegrijpelijke beslissing als door verzoekers aangevoerd, geenszins sprake is. In zijn opvatting hebben de rechters op juiste grond de voortgang van de zaak zwaarder laten wegen dan het belang van de verdediging bij het alsnog horen van een aantal getuigen, ten aanzien waarvan niet aannemelijk is dat dit binnen een redelijke termijn zou kunnen worden verwezenlijkt. De officier van justitie concludeert dan ook tot afwijzing van de wrakingsverzoeken.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is in het onderhavige geval geen sprake.
6.4.
Verzoekers komen met hun wrakingsverzoeken op tegen een hun niet welgevallige processuele beslissing, namelijk het niet honoreren van het verzoek van hun raadslieden tot aanhouding van hun zaken, om nog niet gehoorde getuigen alsnog te (doen) horen. Het middel van wraking is daarvoor echter niet bedoeld. Dit is slechts anders wanneer die beslissing dermate onbegrijpelijk is, dat op grond daarvan moet worden aangenomen, dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Verzoekers hebben dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, noch is hiervan anderszins gebleken.
6.5.
Van een onbegrijpelijkheid van de beslissing, nog daar gelaten in de mate als hiervoor bedoeld, is reeds daarom geen sprake, nu is gebleken dat het uiterst onzeker is of de nog niet gehoorde getuigen, waarvan er enkelen zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland verblijven, binnen redelijke termijn alsnog kunnen worden gehoord. Anders dan verzoekers menen geldt voor het bepalen van de redelijkheid van die termijn niet dat voor de inhoudelijke behandeling van de zaken tot begin september 2017 tijd is uitgetrokken. De drie, begin september geplande zittingsdagen zijn immers uitsluitend bedoeld als uitloopdagen voor zeer onvoorziene omstandigheden. In beginsel is voorzien dat de behandeling van de zaken eind mei 2017 is afgerond. De beslissing van de rechters is dan ook tegen deze achtergrond en in het licht van artikel 288, eerste lid, onder a Sv geheel verklaarbaar.
6.6.
Dit geldt te meer nu zoals de rechters ook hebben aangevoerd zij hebben te waken over een berechting binnen redelijke termijn. De omstandigheid dat de zaken van verzoekers al vanaf eind 2013/begin 2014 lopen, maakt het begrijpelijk dat de rechters de voortgang van de inhoudelijke behandeling van de zaken thans zwaarder hebben laten wegen, dan het belang van verzoekers bij het onder de gegeven omstandigheden alsnog proberen te horen van de nog niet gehoorde getuigen.
6.7.
De verzoeken tot wraking behoren derhalve te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank
  • wijst de verzoeken tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de strafzaken met de hiervoor onder 2. genoemde parketnummers zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van deze verzoeken.
Deze beslissing is gegeven op 4 april 2017 door mrs. Poerink, Van Kralingen en Pellikaan, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--