Op 12 april 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker, die gedetineerd was in Vught, tegen mr. Duinhof, de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van een vordering van de officier van justitie in een strafzaak waarin de verzoeker werd beschuldigd van deelneming aan een organisatie met terroristische doeleinden. Het wrakingsverzoek was ingediend op 16 januari 2017, maar de verzoeker en zijn raadsman waren niet verschenen tijdens de behandeling op 10 april 2017. De rechter-commissaris had eerder op 13 januari 2017 een beslissing genomen die de overbrenging van de verzoeker naar een psychiatrische observatiekliniek beval. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris vooringenomen was en dat zijn beslissing niet voldoende gemotiveerd was. De rechter-commissaris en de officier van justitie stelden echter dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien het pas na de eindbeslissing van de rechter-commissaris was gedaan. De wrakingskamer van de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de rechter-commissaris zijn rol in de zaak had beëindigd met zijn beslissing. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek plaatsvond.