Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de Successiewet 1956. De belanghebbende, wonende in Zwitserland, had bezwaar aangetekend tegen een aanslag erfbelasting van € 386.730, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag was gebaseerd op een verkrijging in het jaar 2014 na het overlijden van de erflater, die op dat moment op een adres in Nederland was ingeschreven. De rechtbank moest beoordelen of de belanghebbende als echtgenote van de erflater kon worden aangemerkt en of zij recht had op de partnervrijstelling van de Successiewet.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet als echtgenote kon worden aangemerkt, omdat er geen rechtsgeldig huwelijk was gesloten. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende en de erflater niet de vereiste verklaring ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand hadden afgelegd. Bovendien voldeed de belanghebbende niet aan de inschrijvingseis in de Basisregistratie Personen (BRP), die vereist is voor ongehuwd samenwonenden om als partners te worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de wetgever met deze inschrijvingseis een objectief criterium had gesteld en dat het niet mogelijk was om deze eis buiten toepassing te laten, ook al vond de belanghebbende de uitkomst onredelijk.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de belanghebbende af. De uitspraak werd gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. H.T.G. de Jong. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.