ECLI:NL:RBZWB:2017:2906

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
AWB 17_702
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake vaststelling dagloon WIA

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 december 2016, waarin het dagloon voor de WIA-uitkering werd vastgesteld. Eiseres betwistte de berekening van het dagloon, omdat een bedrag van ongeveer € 3.000,- dat in de referteperiode viel, niet was meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bij de berekening van het jaarloon is uitgegaan van de loonopgave van de werkgever, zoals deze in Suwinet is opgenomen. Eiseres heeft niet aangetoond dat deze berekening onjuist is, maar verzocht om een andere berekeningsmethode, die niet in het Dagloonbesluit is vastgelegd. De rechtbank oordeelde dat het UWV de regels van het Dagloonbesluit correct heeft toegepast en dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 9 mei 2017 door rechter R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier P. Oudkerk. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/702 WIA

uitspraak van 9 mei 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. I.T.A. Duijs,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 december 2016 (bestreden besluit) van het UWV inzake de vaststelling van het dagloon in het kader van de uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 april 2017. Eiseres is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger vwr] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is tot en met 31 juli 2014 werkzaam geweest bij [naam bv] B.V. ( [naam bv] ). Met ingang van 1 augustus 2014 is haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Op 21 oktober 2014 is zij arbeidsongeschikt geworden. Het UWV heeft bij beslissing van 25 augustus 2016 (primair besluit) aan eiseres met ingang van 2 april 2015 een loonaanvullingsuitkering op grond van de WIA toegekend.
Bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van een referteperiode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014. Daarbij is uitgegaan van een jaarinkomen van € 43.823,99, namelijk een jaarloon volgens opgave van [naam bv] van € 39.352,53 in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 juli 2014, vermeerderd met de gecorrigeerde jaaruitkering van het UWV van € 4.471,46 over de periode van 1 augustus tot en met 30 september 2014. Het dagloon is berekend door het jaarinkomen te delen door 261 dagen en is vastgesteld op € 176,91.
Het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat het dagloon niet juist is berekend. Ten onrechte is een bedrag van ongeveer € 3.000,- bruto, dat wel in de referteperiode valt, niet meegenomen in het jaarloon. Het betreft een uitbetaling door [naam bv] op 3 oktober 2013 van een bedrag van € 2.724,50 over een periode van vier weken, waarvan één week in de referteperiode valt. Het betreft voorts een betaling door het UWV op 3 oktober 2014 van € 2.006,40 over de periode van 8 september 2014 tot en met 5 oktober 2014 die in zijn geheel niet wordt meegenomen in de berekening. Het gevolg van de berekening door het UWV is dat de IVA-uitkering niet 75% maar 69% van de uitkering bedraagt. Dat kan volgens eiseres niet de bedoeling van de wetgever zijn.
3. In artikel 13, eerste lid, van de WIA is bepaald dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van de WIA recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, die tot arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
In het derde lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. Deze regels zijn gesteld bij het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
In artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer wordt geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
In artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald, voor zover hier van belang, dat onder referteperiode wordt verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
In artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat het dagloon van uitkeringen op grond van de WIA de uitkomst is van de berekening [(A–B) x 108/100 + C] / D, waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261.
4. In geschil is of het UWV bij de berekening van het jaarloon rekening heeft gehouden met alle in aanmerking komende betalingen door [naam bv] .
5. Uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon is dat aansluiting gezocht moet worden bij het SV-loon dat in de referteperiode is genoten. Bij de vaststelling van het dagloon is het UWV, overeenkomstig artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit, uitgegaan van de loonopgave van de werkgever, zoals is opgenomen in Suwinet. In een bijlage bij het bestreden besluit heeft het UWV de berekening van het jaarloon opgenomen, waarbij is uitgegaan van de gegevens uit Suwinet en zoals die zijn vermeld in overweging 1 van deze uitspraak. Eiseres heeft niet gesteld dat die berekening niét juist is. Zij wil een andere berekeningsmethode toegepast zien, in die zin dat betalingen buiten de referteperiode, zoals de betaling van [naam bv] op 3 oktober 2014, ook worden meegenomen. Voor die methode is echter geen grondslag te vinden in het Dagloonbesluit. Ten aanzien van de daadwerkelijk genoten vakantietoeslag, die eiseres in haar berekening heeft meegenomen, is de rechtbank van oordeel dat die, zoals uit artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit volgt, dient te worden afgetrokken. Alle bedragen, die in de referteperiode zijn genoten, dienen vervolgens met factor 1,08% te worden vermenigvuldigd, zoals het UWV ook heeft gedaan. Uit het voorgaande volgt dat het UWV bij de berekening van het dagloon het Dagloonbesluit juist heeft toegepast. Het bestreden besluit kan dan ook in rechte stand houden.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.