2.1.Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. De echtelieden [gedaagde] en [naam A 1] hebben een manege in [plaats] . [naam A 1] neemt deel aan nationale en internationale dressuurwedstrijden.
b. [gedaagde] is enig bestuurder en eigenaar van de besloten vennootschap [naam B] Deze houdstervennootschap bezit –onder meer- alle aandelen van de besloten vennootschappen [naam C] en [gedaagde(n)] Van de vennootschap [gedaagde(n)] is zij - naar de rechtbank begrijpt- bovendien de enige bestuurder.
c. Blijkens het handelsregister legt [naam C] zich onder meer toe op het houden, verhandelen en fokken van paarden. [gedaagde(n)] handelt onder de naam [naam D] en houdt zich bezig met het fokken van paarden, de handel in paarden, het exploiteren van dekhengsten, het deelnemen aan paardensportconcoursen en het opleiden van ruiters.
d. [gedaagde] is eigenaar van de aandelen van de besloten vennootschap [naam E] Deze houdstermaatschappij is op haar beurt eigenaar van de aandelen van de besloten vennootschap [naam F]
e. [naam G] (hierna: [naam G] ) is lid van het koningshuis van Bahrein. Ze is een liefhebster van paarden en van de dressuursport, net als haar dochter (hierna: [naam H] ). In 2014 is [naam H] gedurende enige tijd in training geweest op de manege van [gedaagde] en [naam A 1] .
f. In april 2014 heeft [naam H] in [plaats] met [gedaagde] en [naam A 1] gesproken over de aankoop van het paard [naam paard] , dat op dat moment voor 50% eigendom was van de besloten vennootschap [naam I] Voor die 50% van de eigendom van het paard is een koopprijs van € 1.500.000,- overeengekomen. [naam C] heeft voor dit bedrag op 16 april 2014 een factuur naar [naam G] gestuurd. De factuur is door [naam G] betaald. [naam G] heeft later vernomen dat dit paard geen € 3.000.000,- waard zou zijn.
g. Op 30 april 2014 heeft [naam G] een bedrag van € 1.800.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [naam C] . Dit bedrag was bestemd voor de aankoop van het paard [naam paard 2] (alias “ [naam paard 2-1] ”) dat door de dressuurruiter [naam J] in Denemarken werd aangeboden. Het paard is door [naam K] verkocht ten behoeve van [naam H] en geleverd aan de manege in [plaats] .
h. Op 22 mei 2014 heeft [naam G] een bedrag van € 1.424.385,- overgemaakt naar de bankrekening van [naam F] Dit bedrag was bestemd voor de aankoop van een onroerende zaak in [plaats] . Met dit geld heeft [naam F] op 28 mei 2014 een onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] gekocht. [naam G] is nimmer eigenaar van die onroerende zaak geworden.
i. In augustus 2015 heeft [naam G] van een derde vernomen dat het paard [naam paard 2] voor een bedrag van € 600.000,- te koop zou hebben gestaan bij [naam J] en dat dit paard ook niet meer waard was dan dit bedrag. Bij brief van 27 juli 2015 aan [gedaagde] , [naam A 1] en [gedaagde] Trading heeft de advocaat van [naam G] om opheldering gevraagd over het bedrag waarvoor [naam paard 2] feitelijk is gekocht. Die opheldering is niet gegeven.
j. Door ondertekening van een schriftelijke overeenkomst van 21 januari 2016 hebben [naam G] en [naam H] bevestigd dat zij op 26 oktober 2015 hun vorderingen op [gedaagde] c.s. met betrekking tot onder meer de paarden [naam paard] en [naam paard 2] en de overboeking op 22 mei 2014 van het bedrag van € 1.424.385,- hebben overgedragen aan MB Equine. Op de overeenkomst van 21 januari 2016 is Nederlands recht van toepassing verklaard.