Overwegingen1.Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres had een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor beschermd wonen (zorgzwaartepakket GGZO3C) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), die geldig was tot 1 oktober 2027.
Per 1 januari 2015 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in werking getreden en valt beschermd wonen onder deze wet. Bij besluit van 6 oktober 2015 is het pgb van eiseres voor beschermd wonen verlengd tot en met 30 april 2016, omdat het niet haalbaar was om voor 1 oktober 2015 een herbeoordeling uit te voeren.
Bij besluit van 10 oktober 2016 (primair besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, als zogenoemde centrumgemeente, namens het college besloten dat eiseres na 30 april 2016 niet meer in aanmerking komt voor de voorziening beschermd wonen, omdat zij informele zorg ontvangt, deze zorg niet onder beschermd wonen valt en haar ondersteuningsvraag via ambulante begeleiding op te lossen is. Omdat de gemeente Tilburg enkel regionaal verantwoordelijk is voor de voorziening beschermd wonen, is aan de gemeente Oisterwijk doorgegeven dat zij contact moeten opnemen met eiseres om vast te stellen hoe haar ondersteuningsvraag op te lossen is.
Bij besluit van 18 november 2016 is eiseres te kennen gegeven dat haar pgb zal worden voortgezet tot in ieder geval 1 maart 2017, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek naar de voortzetting van het pgb.
Bij het bestreden besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg namens het college het pgb van eiseres beëindigd per 1 juni 2017. Eiseres wordt tegengeworpen dat de manier waarop zij haar zorg heeft georganiseerd niet voldoet aan wat onder de Wmo 2015 als beschermd wonen wordt aangemerkt. In het aan het bestreden plan ten grondslag gelegde plan van aanpak van 23 december 2016 wordt geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor voortzetting van beschermd wonen, omdat eiseres op dit moment niet is aangewezen op professionele 24-uurs zorg.
2. De voorzieningenrechter kan, indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, op de voet van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
3. Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt onder beschermd wonen verstaan: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, voor zover hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, aan hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een pgb verstrekt indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Op grond van het vierde lid van dit artikel kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden uit het pgb ondersteuning kan worden ingekocht bij personen die tot het sociale netwerk behoren.
4. Op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Verordening Wmo Gemeente Oisterwijk 2016 (de Verordening) komt een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of daadwerkelijk zal hebben in de gemeente Oisterwijk in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:
b. met gebruikelijke hulp;
c. met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of
d. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening heeft de cliënt recht op een pgb indien naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend.
Op grond van artikel 11.1 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
5. Eiseres voert, samengevat weergegeven, aan dat het college onvoldoende onderbouwt waarom haar pgb voor beschermd wonen moet worden beëindigd. De stelling dat de manier waarop zij haar zorg heeft georganiseerd niet voldoet aan hetgeen onder de Wmo 2015 wordt verstaan onder beschermd wonen, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Volgens eiseres heeft geen gedegen onderzoek naar haar zorgbehoefte plaatsgevonden. Zo is geen aanvullend advies opgevraagd bij de behandelend artsen, terwijl zij wel schriftelijk toestemming heeft gegeven aan stichting MEE om inlichtingen op te vragen bij [naam instelling]. Eiseres wijst ook op artikel 11.1 van de Verordening, op grond waarvan het college in bijzondere gevallen kan afwijken van de Verordening.
6. Personen met een AWBZ-indicatie voor beschermd wonen in de vorm van een pgb – zoals eiseres – hebben op grond van artikel 8.4, tweede lid, van de Wmo 2015, in samenhang met artikel 8.3, derde lid, van de Wmo 2015, recht op voortzetting van het pgb zo lang het indicatiebesluit duurt, maar uiterlijk tot en met 31 december 2015. In het voordeel van eiseres is in deze zaak besloten om het pgb voor beschermd wonen pas te beëindigen per 1 juni 2017, zodat zij met deze datum niet wordt benadeeld.
7. Eiseres heeft ter zitting gesteld met haar beroep enkel na te streven dat zij het aan haar toegekende pgb voor beschermd wonen behoudt, waarbij zij zelfstandig kan blijven wonen onder begeleiding van haar vader. Zij wenst niet op grond van haar doorlopende AWBZ-indicatie te gaan wonen in een instelling (een voorziening in natura). De voorzieningenrechter zal gelet hierop uitsluitend beoordelen in hoeverre het college zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres per 1 juni 2017 niet meer in aanmerking komt voor een pgb voor de voorziening van beschermd wonen.
8. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft – naar aanleiding van een in de bezwaarfase uitgevoerd onderzoek – een plan van aanpak opgesteld van 23 december 2016, dat een materiële beoordeling bevat van de zorgbehoefte van eiseres. Hierin is opgenomen dat de psychiatrische problematiek van eiseres op dit moment redelijk stabiel is, mede dankzij medicatie en het feit dat ze in een prettige en veilige omgeving verblijft. Bij tijd en wijle ervaart eiseres meer hinder van haar psychiatrische klachten. Door de informele zorg die haar vader haar biedt, kan ze deze weer onder controle krijgen. De vader van eiseres biedt haar dagelijks op alle leefgebieden passende ondersteuning, en helpt haar om haar omgeving veilig en vertrouwd te houden. Dit maakt dat eiseres op dit moment niet is aangewezen op professionele 24-uurs zorg. Gelet hierop, en nu de informele zorg op dit moment voldoende aansluit moet een aanvraag voor beschermd wonen volgens het plan van aanpak op dit moment worden afgewezen. Hierbij wordt vermeld dat eiseres wel degelijk behoefte heeft aan intensieve informele zorg, en dat ook een hoge mate van kwetsbaarheid wordt gesignaleerd. Mocht de informele zorg wegvallen die vader nu biedt, of mocht er iets veranderen in de huidige situatie van eiseres waardoor een 24-uurs professionele zorgbehoefte ontstaat, dan kan zij zich volgens het plan opnieuw melden bij het college.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het plan van aanpak inzichtelijk gemotiveerd en concludent. De daarin opgenomen conclusie is op objectieve wijze en zorgvuldig opgesteld. De enkele, door eiseres gestelde, omstandigheid dat geen inlichtingen zijn opgevraagd bij [naam instelling], terwijl zij daar wel toestemming voor heeft gegeven, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan de bruikbaarheid van het plan van aanpak. Niet gebleken is dat het plan onjuiste feiten bevat wat betreft de (psychische) situatie van eiseres. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen over de juistheid van de daarin verwoorde conclusie, zodat van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek geen sprake is en het college zich op het plan van aanpak mocht baseren.
De stelling van eiseres ter zitting dat het plan is opgesteld door iemand die twee dagen na het opstellen van het plan met zwangerschapsverlof is gegaan, waardoor eiseres niet meer op het plan heeft kunnen reageren treft geen doel, reeds nu zij ook bij andere medewerkers van het college een reactie had kunnen indienen en zij in beroep heeft kunnen opkomen tegen het, aan het besluit ten grondslag liggende, plan. De enkele omstandigheid dat het plan is opgesteld door de stichting MEE, die wordt gefinancierd door het college, geeft – anders dan zoals gesteld door eiseres – onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat het plan niet objectief is en een gekleurd beeld geeft van de situatie van eiseres. De stelling dat ten onrechte in het plan is opgenomen dat de intelligentie van eiseres gemiddeld is, nu zij de intelligentie zou hebben van een twaalfjarige, slaagt ook niet, nu deze niet is onderbouwd met voor de rechtbank controleerbare stukken. Haar stelling dat in het plan ten onrechte is opgenomen dat zij al lange tijd redelijk stabiel is omdat zij geen enkel ziektebesef heeft, treft om dezelfde reden evenmin doel.
Het college mocht derhalve op grond van het plan van aanpak concluderen dat eiseres momenteel dagelijks op alle leefgebieden passende ondersteuning krijgt, niet is aangewezen op professionele 24-uurs zorg en dat haar pgb voor beschermd wonen moet worden beëindigd.
10. Het college kan middels toepassing van de hardheidsclausule van artikel 11.1 van de Verordening in bijzondere gevallen ten gunste van eiseres afwijken van de bepalingen van de Verordening. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte geen gebruikt heeft gemaakt van deze bevoegdheid.
11. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit kan in rechte standhouden. Er is daarom evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.