ECLI:NL:RBZWB:2017:3231

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
BRE - 15 _ 8495
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van navorderingsaanslagen en naheffingsaanslag door de rechtbank wegens onvoldoende bewijs van belastbare inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen verschillende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) en vergrijpboetes die door de inspecteur waren opgelegd. De inspecteur had op basis van vermogensvergelijkingen geconcludeerd dat de belanghebbende belastbare inkomsten had genoten naast haar Wajong-uitkering. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de sieraden die in de vermogensvergelijkingen waren meegenomen, in de onderhavige jaren waren aangeschaft. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor de stelling dat de belanghebbende meer inkomsten had dan de Wajong-uitkering. De rechtbank vernietigde de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, IB/PVV 2011 en Zvw 2009, en de naheffingsaanslag OB 2009. Tevens werd de aanslag Zvw 2011 tot nihil verminderd en de aanslag IB/PVV 2011 verminderd tot het bedrag van de Wajong-uitkering. De rechtbank kende ook een vergoeding van immateriële schade toe aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de bezwaren en beroepen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/8495 t/m 15/8498 en 15/8500
uitspraak van 24 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], thans wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), (navorderings)aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) en naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) opgelegd:
Aanslag
Soort
Jaar
Aanslagnummer
Zaaknummer
Navorderingsaanslag
IB/PVV
2009
[aanslagnummer] H.97
15/8495
Navorderingsaanslag
Zvw
2009
[aanslagnummer] W.97
15/8496
Aanslag
IB/PVV
2011
[aanslagnummer] H.16.01
15/8497
Aanslag
Zvw
2011
[aanslagnummer] W.16.01.4
15/8498
Naheffingsaanslag
OB
2009
[aanslagnummer]
15/8500
De zaak met procedurenummer 15/8499 (navorderingsaanslag IB/PVV 2011) is ter zitting ingetrokken.
1.2.
Bij voormelde (navorderings)aanslagen en naheffingsaanslag zijn boetebeschikkingen gegeven. Tevens zijn voor alle jaren bij beschikkingen bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslagen en beschikkingen vermelden onder meer de volgende bedragen:
(Navorderings)aanslag
Box 1-inkomen
Vergrijpboete
Heffingsrente
IB/PVV 2009
€ 45.843
€ 5.750
€ 1.794
IB/PVV 2011
€ 114.965
€ 23.058
€ 3.485
(Navorderings)aanslag
Bijdrage-inkomen
Vergrijpboete
Heffingsrente
Zvw 2009
€ 31.423
€ 754
€ 237
Zvw 2011
€ 33.427
€ 944
€ 142
Naheffingsaanslag
Nageheven omzetbelasting
Vergrijpboete
Heffingsrente
OB 2009
€ 6.386
€ 3.193
€ 906
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de in 1.1 en 1.2 genoemde (navorderings)aanslagen IB/PVV, (navorderings)aanslagen Zvw en de naheffingsaanslag OB bezwaar gemaakt.
1.4.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 november 2015 de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen verminderd. De uitspraken op bezwaar vermelden onder meer de volgende bedragen:
(Navorderings)aanslag
Box 1-inkomen
Vergrijpboete
Heffingsrente
IB/PVV 2009
€ 36.090
€ 3.659
€ 1.149
IB/PVV 2011
€ 36.835
€ 3.649
€ 656
(Navorderings)aanslag
Bijdrage-inkomen
Vergrijpboete
Heffingsrente
Zvw 2009
€ 17.949
€ 430
€ 135
Zvw 2011
€ 18.462
€ 521
€ 93
1.5.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 november 2015 de naheffingsaanslag OB 2009 en de bijbehorende beschikkingen verminderd naar de volgende bedragen:
Aanslag
Nageheven omzetbelasting
Vergrijpboete
Heffingsrente
OB 2009
€ 4.574
€ 2.287
€ 649
1.6.
De inspecteur heeft bij beslissing van 2 december 2015 behorende bij de hierboven in 1.4 genoemde uitspraken op bezwaar een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 732.
1.7.
De inspecteur heeft bij beslissing van 4 december 2015 behorende bij de in 1.5 genoemde uitspraken op bezwaar een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 244.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de in 1.4 en 1.5 genoemde uitspraken op bezwaar en de in 1.6 en 1.7 genoemde beslissingen op 31 december 2015 beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen betreffende de IB/PVV en Zvw heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. Ter zake van het beroep betreffende de OB heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167.
1.9.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.10.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken en pleitnota’s ingediend.
1.11.
Alle ingediende stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.12.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017 te Breda. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen toegezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende woont volgens de Gemeentelijke Basisadministratie in de onderhavige jaren op het adres [adres] te [woonplaats] .
2.2
Belanghebbende heeft twee meerderjarige kinderen. De vader van de kinderen is [de vader] (BSN-nummer [BSN] ; geboortedatum: [datum 1] 1963). Belanghebbende en [de vader] zijn niet gehuwd en niet elkaars fiscale partner.
2.3.
Belanghebbende heeft in de jaren 2009 en 2011 een Wajong-uitkering ontvangen. In 2011 heeft belanghebbende een Wajong-uitkering genoten van € 14.965.
2.4.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft op [datum 2] 2013 een doorzoeking plaatsgevonden op (onder meer) het woonadres van belanghebbende. Hierbij zijn verschillende goederen en contant geld in beslag genomen. De inspecteur heeft op grond van een informatie-uitwisseling gegevens en informatie ontvangen die zijn verzameld bij de doorzoeking.
2.5.
De inspecteur heeft vervolgens een onderzoek gedaan naar de fiscale verplichtingen van belanghebbende. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in een eindrapport van 9 april 2015. De inspecteur is op basis van vermogensvergelijkingen tot de conclusie gekomen dat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan de aangegeven Wajong-uitkering. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur de in 1.1 en 1.2 genoemde aanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de 1.1 en 1.2 genoemde (navorderings)aanslagen, beschikkingen en naheffingsaanslag terecht en niet te hoog zijn vastgesteld. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging en vermindering van de aanslagen en beschikkingen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag OB, vernietiging van de betreffende uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen. De inspecteur concludeert voorts primair tot ongegrondverklaring van de beroepen gericht tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw en subsidiair tot gegrondverklaring van ook die beroepen, vernietiging van de betreffende uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen en vermindering van de aanslagen en de bijbehorende beschikkingen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De inspecteur heeft zich bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning gebaseerd op vermogensvergelijkingen. Hierbij heeft de inspecteur gekeken naar het vermogen en de inkomsten van belanghebbende. Deze heeft de inspecteur afgezet tegen benoemde kosten op de bankrekening van belanghebbende en tijdens de doorzoekingen aangetroffen goederen, waaronder sieraden. Voorts zijn op basis van NIBUD-gegevens bedragen in aanmerking genomen voor inventaris en onderhoud van huis en tuin, voor auto’s, voeding en was- en schoonmaakartikelen. Op basis van een berekening netto-privé heeft de inspecteur bepaald welke inkomsten belanghebbende voor het doen van dergelijke uitgaven in de onderhavige jaren genoten moet hebben. De inspecteur heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de sieraden een zodanig essentieel onderdeel van de vermogensvergelijking uitmaken, dat indien dit onderdeel wegvalt er geen aanleiding meer bestaat het inkomen in de onderhavige jaren op een hoger bedrag vast te stellen dan de genoten Wajong-uitkering. De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of de inspecteur zijn stelling aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in de onderhavige jaren jaarlijks voor € 18.920 sieraden heeft aangeschaft. Bij verklaringen van 7 november 2015 hebben verschillende personen verklaard dat belanghebbende bepaalde sieraden (1 ring met diamant, 2 oorstekers met diamant, 1 dameshorloge en 1 armband met diamanten) ongeveer 12 jaar geleden heeft ontvangen van haar ouders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hier onvoldoende tegenover gesteld. De enkele stelling van de inspecteur dat de sieraden er ‘niet oud uitzien’ is daartoe onvoldoende. Uit de door de inspecteur ingebrachte taxatierapporten volgt niet dat de sieraden niet ouder dan vier jaar zijn en bovendien ontbreekt het aan enig aanknopingspunt dat belanghebbende degene is die uitgaven voor sieraden heeft gedaan. De inspecteur heeft niets gesteld wat reden geeft om te twijfelen aan voormelde verklaringen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat belanghebbende de sieraden reeds in haar bezit had vóór 2009 zodat deze ten onrechte in de vermogensvergelijking zijn opgenomen.
4.2.
Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de navorderingsaanslagen (IB/PVV 2009, IB/PVV 2011en Zvw 2009) en de naheffingsaanslag OB 2009 dienen te worden vernietigd, de aanslag IB/PVV 2011 dient te worden verminderd naar het bedrag van de Wajong-uitkering die belanghebbende in 2011 heeft genoten, te weten € 14.965, en dat de aanslag Zvw 2011 dient te worden verminderd tot nihil. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank zal ook de vergrijpboete bij de aanslag IB/PVV 2011 vernietigen nu gelet op het voorgaande de beboetbare gedraging niet heeft plaatsgevonden.
4.3.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
4.4.
Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis overeengekomen dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000, te voldoen door de inspecteur, in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de bezwaren en beroepen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

5.Proceskosten

5.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding.
5.2.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid en onder a, van Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beginsel forfaitair berekend. In bijzondere omstandigheden bestaat echter de mogelijkheid om een hogere vergoeding toe te kennen. Hiervoor bestaat in ieder geval aanleiding indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand kan houden (Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41235, ECLI: NL:HR:2007:BA2802). Ook indien het bestuursorgaan op andere wijze verregaand onzorgvuldig heeft gehandeld kan dit grond opleveren om een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit aanwezig te achten (Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI: NL:HR:2011:BP2975).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat noch ten tijde van het opleggen/geven van de (navorderings/naheffings)aanslagen en beschikkingen noch bij de uitspraken op bezwaar de inspecteur verregaand onzorgvuldig heeft gehandeld; evenmin kan de inspecteur het verwijt worden gemaakt dat hij besluiten heeft genomen waarvan voorshands duidelijk was dat zij in rechte geen stand kunnen houden. Ook overigens is er in dit geval geen sprake van een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in het Besluit. Belanghebbende heeft geen recht op een integrale vergoeding van de proceskosten.
5.4.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank zal de kosten voor bezwaar (opnieuw) vaststellen, zodat ook de beslissingen op de verzoeken om proceskostenvergoeding in bezwaar zullen worden vernietigd. De rechtbank vindt hiertoe aanleiding omdat zij, mede gelet op de grote hoeveelheid stukken en de omvang van de zaken, van oordeel is dat bij de berekening van de vergoedingen dient te worden uitgegaan van een wegingsfactor van 1,5. De kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase wordt voor alle zaken van belanghebbende gezamenlijk toegekend (zowel de IB/PVV, Zvw als de OB), nu de rechtbank van oordeel is dat in beide fasen sprake is van samenhangende zaken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.334,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, een wegingsfactor 1,5 en factor 1,5 voor de samenhang van de onderhavige zaken). De rechtbank merkt op dat in de bezwaarfase met betrekking tot de (navorderings)aanslagen IB/PVV een kostenvergoeding van € 732 en met betrekking tot de naheffingsaanslag OB een kostenvergoeding is toegekend van € 244 (zie 1.6. en 1.7.). Indien deze bedragen al zijn uitbetaald, beloopt het nog uit te keren bedrag in onderhavige zaken € 2.358,50 (€ 3.334,50 minus € 732 minus € 244).

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met inbegrip van de beslissingen op de verzoeken om kostenvergoeding;
  • vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2009, de navorderingsaanslag Zvw 2009, en de naheffingsaanslag OB alsmede de telkens daarbij bij beschikkingen vastgestelde heffingsrente en vergrijpboete;
  • vermindert de aanslag Zvw 2011 en de bij beschikkingen vastgestelde heffingsrente en vergrijpboete tot nihil;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2011 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.965 en vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
  • vernietigt de bij beschikking vastgestelde vergrijpboete bij de aanslag IB/PVV 2011;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar en beroep ten bedrage van € 3.334,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 en € 167 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2017 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter,
mr.drs. M.H. van Schaik en mr. E.E. Schotte, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.