ECLI:NL:RBZWB:2017:3491

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
BRE 17/3944
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluitingsbevel horeca-inrichting op basis van APV en aanwezigheid van wapens en drugs

Op 9 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een horeca-exploitant, bezwaar maakte tegen een sluitingsbevel van de burgemeester van Tilburg. Dit sluitingsbevel was opgelegd op basis van artikel 34 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) en betrof een tijdelijke sluiting van zes weken vanwege de aanwezigheid van wapens en drugs in de horecagelegenheid. Verzoekster voerde aan dat er geen ernstige incidenten waren die een sluiting rechtvaardigden en dat de burgemeester niet bevoegd was om deze maatregel te nemen.

Tijdens de zitting op 9 juni 2017, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd de burgemeester vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet. De voorzieningenrechter oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij het nemen van een beslissing over een voorlopige voorziening een belangenafweging moet plaatsvinden, waarbij het onevenredige nadeel voor verzoekster in verhouding tot het belang van de sluiting in overweging moet worden genomen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de aangetroffen messen en drugs een gevaar voor de openbare orde vormden. Daarom werd het verzoek van verzoekster toegewezen en werd het sluitingsbevel geschorst. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3944 WET VV

uitspraak van 9 juni 2017 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. M.J. Crombach,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 mei 2017 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het bevel tot de sluiting van haar horeca-inrichting voor de duur van zes weken op grond van artikel 34 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Tilburg (APV). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 juni 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D.A. Dellevoet.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster is exploitant van de horecagelegenheid [naam horecabedrijf] (hierna: horecagelegenheid), gevestigd aan [adres horecabedrijf] te [vestigingsplaats horecabedrijf] .
Op 24 maart 2017 heeft in deze horecagelegenheid een doorzoeking door de politie plaatsgevonden. Bij twee bezoekers heeft de politie een mes (één stiletto en één ‘creditcardmes’) aangetroffen die vallen onder de Wet Wapens en Munitie (Wwm). Voorts heeft de politie verspreid in de inrichting ongeveer 20 lege gripzakjes met restanten van harddrugs gevonden.
Bij brief van 15 mei 2017 heeft de burgemeester aan verzoekster zijn voornemen bekend gemaakt om haar te gelasten de inrichting te sluiten voor een periode van zes weken.
Verzoekster heeft bij brief van 23 mei 2017 schriftelijk haar zienswijze naar voren gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoekster bevolen de horecagelegenheid met ingang van 9 juni 2017, 12.00 uur, voor zes weken te sluiten.
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat de burgemeester ten onrechte de tijdelijke sluiting van haar horecagelegenheid heeft gelast. Er is geen sprake van ‘ernstige’ incidenten die het sluitingsbevel rechtvaardigen.
Subsidiair voert verzoekster aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester van zijn beleid had moeten afwijken.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing op het beroep. Er dient derhalve sprake te zijn van een zelfstandig spoedeisend belang bij een te treffen voorlopige voorziening.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de (financiële) gevolgen van het bestreden besluit, te weten een sluiting voor een periode van zes weken, voor haar groot zijn. Zij is voor haar inkomsten afhankelijk van de horecagelegenheid. Bij tijdelijke sluiting heeft verzoekster enerzijds geen inkomsten terwijl zij zich anderzijds wel voor kosten ziet gesteld waaronder de huur, verplichtingen uit contracten en vaste lasten. In dat verband heeft zij ook gewezen op de houdbaarheid van reeds geopende producten, en de kosten die gepaard gaan met het niet kunnen verkopen van die producten. De burgemeester heeft het spoedeisend belang van verzoekster weliswaar ter zitting betwist, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft aangevoerd voor een inhoudelijk oordeel.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5. In artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester belast is met het toezicht op openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de burgemeester bevoegd is bij de uitvoering van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
Artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
In artikel 34, eerste lid, van de APV is bepaald dat de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 32 geldende sluitingsuren kan vaststellen.
Artikel 34, tweede lid, van de APV – voor zover hier van belang – bepaalt dat de burgemeester de tijdelijke sluiting kan bevelen van een inrichting indien: (c) daar wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn, waarvoor geen ontheffing, vergunning dan wel verlof is verleend en/of (e) zich daar andere feiten hebben voorgedaan, die de verwachting wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, de veiligheid of gezondheid.
6. Met betrekking tot de vraag of de burgemeester bevoegd is om een tijdelijke sluiting van de horecaonderneming te bevelen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De bevoegdheid tot het gesloten verklaren van een inrichting als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de APV is een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester waarvan de uitoefening door de rechter terughoudend moet worden getoetst. De burgemeester heeft een ruime mate van beleidsvrijheid. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat uit de APV in samenhang gelezen met het handhavingsprotocol volgt dat de burgemeester in geval van een ernstig incident een bevel tot tijdelijke sluiting kan geven. Bij de kwalificatie van een incident als ‘ernstig’ heeft de burgemeester beoordelingsruimte (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:300), welke ruimte is ingevuld met het Handhavingsprotocol.
Uit het bestreden besluit volgt dat de burgemeester aan het bestreden besluit twee ernstige incidenten – de aanwezigheid van twee messen en het gebruik van harddrugs in de inrichting – ten grondslag heeft gelegd.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de politie tijdens de doorzoeking bij een bezoeker een stiletto heeft aangetroffen en bij een andere bezoeker een zogenaamd ‘creditcardmes’. Dit zijn wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de aanwezigheid van deze messen bij twee van haar bezoekers haar niet kan worden tegengeworpen. Zij heeft diverse voorzorgsmaatregelen getroffen waaronder het plaatsen van een bord met huisregels bij de ingang van de inrichting. Bovendien is zij van mening dat van haar niet kan worden verwacht dat zij al haar bezoekers fouilleert voordat zij de horecaonderneming betreden. Dit gebeurt volgens haar bij geen enkele horecagelegenheid.
De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester zich terecht op het standpunt stelt dat verwijtbaarheid bij toepassing van artikel 34, tweede lid, van de APV geen rol speelt. Echter in de toelichting op de APV is – onder meer – opgenomen dat de burgemeester zijn in artikel 34 neergelegde bevoegdheid kan gebruiken in het belang van de openbare orde, de veiligheid, de gezondheid of in bijzondere omstandigheden. Dit volgt eveneens uit het tweede lid van artikel 34 van de APV in samenhang gelezen met het eerste lid, van dit artikel. De vraag die derhalve aan de voorzieningenrechter voorligt is of de twee aangetroffen relatief kleine messen te kwalificeren zijn als een omstandigheid die de vrees wettigt dat het geopend blijven van de horecagelegenheid ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Uit het bestreden besluit en ook uit de toelichting ter zitting van de zijde van de burgemeester blijkt dit onvoldoende Het enkele feit dat de aangetroffen messen genoemd worden in artikel 2 van de Wwm is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toereikend om automatisch een gevaar voor de openbare orde, de veiligheid of de gezondheid aan te nemen. Dit behoeft een nadere motivering.
8. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de politie bij de doorzoeking verspreid in de inrichting diverse lege gripzakjes met restanten cocaïne heeft aangetroffen. De burgemeester heeft de aanwezigheid van die zakjes in de inrichting eveneens aangemerkt als een ernstig incident. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het bestreden besluit noch uit de toelichting ter zitting is gebleken hoe de aangetroffen lege gripzakjes in de inrichting de openbare orde in gevaar hebben gebracht..
9. Gelet op het bovenstaande bestaat bij de voorzieningenrechter ernstige twijfel of de geconstateerde feiten voldoende zijn voor het aannemen van een bevoegdheid van de burgemeester om een tijdelijke sluiting van de horecaonderneming te gelasten. Dit is aanleiding voor de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit. Deze voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.