4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 3 december 2016 werd verdachte, als bestuurder van een bestelauto Opel Vivaro, kenteken [kenteken] , bij de grensovergang Hazeldonk te Breda bij een inreiscontrole staande gehouden. Volgens zijn eigen verklaring kwam verdachte gereden uit de buurt van Antwerpen. In de Opel Vivaro werd een groot aantal boodschappentassen aangetroffen met daarin meerdere pakketten/blokken. Monsters van deze pakketten/blokken werden positief getest op de aanwezigheid van cocaïne. In totaal werden in de 10 draagtassen 201 pakketten aangetroffen met een nettogewicht van 198.909,6 gram. Uit een rapport van het Douanelaboratorium is vast komen te staan dat alle bemonsterde pakketten cocaïne bevatten, vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Vervolgens werden in een verborgen ruimte in de Opel Vivaro nog 200 pakketten aangetroffen. Deze 200 pakketten hadden een nettogewicht van 200.406 gramen uit een rapport van het Douanelaboratorium is vast komen te staan dat ook die bemonsterde pakketten cocaïne bevatten, vermeld op lijs I, behorende bij de Opiumwet.
Met betrekking tot het (on)rechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank stelt vast dat de Koninklijke Marechaussee op 3 december 2016 controleerde in het kader van Mobiel Toezicht Vreemdelingen. In dat kader bestaat op grond van artikel 50 Vreemdelingenwet de bevoegdheid (na grensoverschrijding) personen staande te houden teneinde identiteit en nationaliteit vast te stellen. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding hebben verbalisanten op deze grondslag verdachte staande gehouden en zijn identiteit vastgesteld aan de hand van een overhandigd rijbewijs.
Vervolgens is verdachte gevraagd of de achterkant van het voertuig open gemaakt kon worden. Blijkens het proces-verbaal is dit gevraagd omdat van buiten niet te zien was of er nog meer personen in het voertuig aanwezig waren. Gelet op de foto’s van het voertuig in het dossier, twijfelt de rechtbank er niet aan dat door de donker getinte ramen aan de achterzijde niet naar binnen kon worden gekeken. Gelet op voornoemd proces-verbaal zou dit zijn gevraagd op grond van artikel 51 Vreemdelingenwet, welk artikel de bevoegdheid schept een vervoermiddel te onderzoeken bij een redelijk vermoeden dat personen worden vervoerd met betrekking tot wie de toezichthoudende taak bestaat. In het inleidende proces-verbaal relaas valt echter te lezen dat deze vraag is gesteld op grond van artikel 50 Vreemdelingenwet.
De rechtbank begrijpt het proces-verbaal van aanhouding zo dat verbalisanten niet konden zien of er nog meer personen in het voertuig aanwezig waren van wie zij de identiteit dienden vast te stellen en dat zij daarom gevraagd hebben de achterkant van het voertuig te openen. Aldus hebben zij met het oog op de aan hun toekomende bevoegdheid van artikel 50 Vreemdelingenwet verdachte gevraagd de achterbak te openen. Het betrof dan ook dezelfde bevoegdheid als die welke is gebruikt ten aanzien van verdachte en waarvoor geen redelijk vermoeden van overtreding van de Vreemdelingenwet is vereist. Van het onrechtmatig inzetten van een bevoegdheid jegens verdachte was dan ook geen sprake; het verzoek hield geen verband met verdachte, maar was gebaseerd op de algemene controlebevoegdheid van artikel 50 Vreemdelingenwet. Die bevoegdheid is immers niet beperkt tot bestuurders van voertuigen. Gelet hierop hebben verbalisanten dus niet gehandeld op grond van artikel 50 lid 5 Vreemdelingenwet of artikel 51 Vreemdelingenwet, waarvoor wel een redelijk vermoeden is vereist. Daarom kan ook niet gesproken worden van het discriminatoir inzetten van bevoegdheden, nog daargelaten dat het dossier voor dat oordeel overigens ook geen aanknopingspunten biedt.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verbalisanten rechtmatig hebben gehandeld. Dat zij zelf abusievelijk artikel 51 Vreemdelingenwet als grondslag hebben genoemd in plaats artikel 50, dient niet tot bewijsuitsluiting te leiden. Voor zover daarmee al sprake is van een vormverzuim, is dit van dermate geringe aard en is verdachte daarmee niet in enig belang geschaad, zodat dit naar het oordeel van de rechtbank zonder gevolg kan blijven.
Met betrekking tot het opzet
Vast is komen te staan dat verdachte de bestuurder was van een Opel Vivaro met daarin ongeveer 400 kilogram cocaïne en dat hij met die auto de grensovergang Hazeldonk is gepasseerd. Ongeveer de helft van de 400 kilogram cocaïne bleek verborgen te zijn in een geheime opbergruimte en uit technisch onderzoek is vast komen te staan dat die opbergruimte alleen middels een schakelaar kon worden geopend, welke schakelaar zich achter de radio in de bestuurderscabine bevond.
Verdachte heeft bij de politie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij op verzoek van een zekere [naam] naar Antwerpen is gereden om “stoffelijk plamuur” op te halen. Bij aankomst in Antwerpen is hij bij een busje gestopt waaruit twee mannen zijn gestapt. Die mannen stonden klaar met tassen en volgens verdachte zouden die mannen de tassen in de bus van verdachte hebben gezet. Die mannen zijn volgens verdachte niet in de cabine van de Opel Vivaro geweest en voorts heeft hij verklaard dat hij verder nergens is gestopt en dat hij terug naar Nederland is gereden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte is aangehouden onder omstandigheden die vragen om een uitleg door verdachte. De rechtbank constateert dat verdachte een verklaring heeft afgelegd die volstrekt oncontroleerbaar is. Verdachte heeft slechts summiere informatie verstrekt van degene voor wie hij naar Antwerpen is gereden en van de personen met wie hij in Antwerpen contact heeft gehad, informatie die verder niet kan worden onderzocht. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte niet consistent heeft verklaard. Bij zijn aanhouding op 3 december 2016 heeft hij namelijk verklaard dat hij niet wist waar hij de Opel Vivaro had opgehaald en dat hij ook niet wist waar hij vandaan kwam. Ook heeft hij verklaard dat hij niet wist wat er in de pakketjes/blokken zat.
Pas bij zijn verhoor op 12 december 2016 heeft verdachte verklaard dat de Opel Vivaro van een zekere [naam] was, dat die auto in Schiedam stond en dat in de pakketten stoffelijke plamuur zou moeten zitten.
Indien de rechtbank uit zou gaan van de lezing die verdachte heeft gegeven, dan zou dit betekenen dat verdachte met de Opel Vivaro, met daarin 200 kilogram cocaïne in de geheime opbergruimte, van Nederland naar Antwerpen (België) is gereden en dat vervolgens in Antwerpen onbekende mannen nog 200 kilogram cocaïne in de bestelbus hebben geplaatst en dat verdachte vervolgens met 400 kilogram cocaïne weer terug naar Nederland is gereden.
De rechtbank is van oordeel dat deze door verdachte afgelegde verklaring ongeloofwaardig is. Het is onaannemelijk dat verdachte zonder nut of noodzaak in eerste instantie al met 200 kilogram cocaïne op pad werd gestuurd richting België, hetgeen de kans op ontdekking verdubbelt. Met name deze ongeloofwaardige verklaring is voor de rechtbank voldoende om tot het oordeel te komen dat verdachte op 3 december 2016 wist wat hij vervoerde en dat hij dan ook opzettelijk de ongeveer 400 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Daar komt nog bij dat zijn verklaring dus ook oncontroleerbaar is. Dat verdachte zwakbegaafd is en over een beperkt cognitief vermogen beschikt, raakt naar het oordeel van de rechtbank niet het opzet van verdachte, nu zijn lezing van het gebeuren niet wordt geloofd.