Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 augustus 2016 met alle daarin vermelde stukken,
- de akte na tussenvonnis van VGZ,
- de akte na tussenvonnis van [gedaagde] ,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 5 januari 2017,
- de conclusie na enquête van VGZ,
- de antwoordakte na enquête van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
- kort gezegd - dat uit de onderlinge samenhang en verband van de inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen, de inhoud van het deskundigenrapport en de door haar bij akte na tussenvonnis d.d. 21 september 2016 overgelegde stukken het aan haar opgedragen bewijs blijkt. In dit kader betoogt VGZ dat haar vorderingen beoordeeld dienen te worden binnen het ‘bredere kader’ van de feitelijke handelingen die aan het gestelde onrechtmatig handelen ten grondslag zijn gelegd en niet slechts aan de hand van de bewijsopdracht ten aanzien van de handtekeningen. Verder voert VGZ aan dat uit het deskundigenbericht en de getuigenverhoren als vaststaand aangenomen dient te worden dat [gedaagde] formulieren en zorgovereenkomsten in het kader van de aanvraag en verantwoording van PGB aan VGZ heeft toegezonden welke allen door [gedaagde] zijn ingevuld, maar welke formulieren enerzijds van handtekeningen van [gedaagde] zijn voorzien of anderzijds van onechte handtekeningen in de zin van nagebootste handtekeningen van [naam A] en/of [naam B] .
18 april 2011 door [gedaagde] ten onrechte getekend als voogd van [naam B] . Verder staat in het rapport dat het op voormeld verantwoordingsformulier gedeclareerde bedrag ad € 70.777,-- voor beweerd verleende zorg over een periode van drie en een halve maand substantieel is. Dit mede gezien de omstandigheid dat het hoogste halfjaarlijks verantwoorde in de periode voorafgaand aan voormelde periode maar € 9.904,12 bedraagt. Op diverse stukken staat [gedaagde] vermeld als dochter, waarbij tevens is verzocht om alle correspondentie naar haar huisadres toe te sturen.