In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2017, werd het beroep van eiseres, die optreedt als bewindvoerder voor de belanghebbende, ongegrond verklaard. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. De aanvraag was ingediend op 28 april 2016, maar de afwijzing was gebaseerd op een besluit van 19 december 2016, waarin werd gesteld dat er onduidelijkheid bestond over de werkzaamheden van de belanghebbende voor een bedrijf dat hij in het verleden had opgericht. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Tijdens de zitting op 24 mei 2017 werd duidelijk dat de belanghebbende betrokken was bij het bedrijf, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank stelde vast dat er discrepanties waren in de verklaringen van de belanghebbende en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij recht had op deze bijstand. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing was gebaseerd op artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet in samenhang met artikel 35 van de Participatiewet, en dat de kosten van griffierecht en bewindvoering niet konden worden voldaan uit de bijstandsnorm.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.