4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 1 juni 2017;
- het proces-verbaal identificatie gebruiker 31633215637;
- het proces-verbaal bevindingen aantreffen handelstelefoon onder verdachte [verdachte] ;
- het proces-verbaal bevindingen;
- het proces-verbaal van bevindingen waarin alle activiteiten van verdachte op 1 juli 2016 zijn uitgewerkt;
- de getuigenverklaringen van getuigen [getuige 1]en [getuige 2] .
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onderdeel in de tenlastelegging betreffende de GHB. Daartoe is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs nu alleen getuige [getuige 1] heeft verklaard GHB bij verdachte te hebben gekocht en verdachte ontkent GHB te hebben verkocht.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte in de tenlastegelegde periode van drie jaren ook langere perioden niet in drugs handelde. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, nu uit de getuigenverklaringen volgt dat zij wekelijks bij verdachte cocaïne kochten en zij niet hebben verklaard dat zij in een bepaalde periode hiervoor niet bij verdachte terecht konden. De rechtbank acht de gehele periode wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de rechtbank er wel vanuit gaat dat verdachte bij de start van de handel (in 2013, rond de verjaardag van zijn moeder) op kleine schaal verkocht, maar dat dit allengs meer is geworden tot uiteindelijk de grote omvang en intensiteit zoals die blijkt uit het onderzoek in de zes weken voor de aanhouding van verdachte.
Feit 2:
Naar aanleiding van de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in drugs, is er onderzoek gedaan naar de financiën van verdachte en zijn partner, medeverdachte [naam medeverdachte] . Uit dit financieel onderzoek kwam naar voren dat zowel verdachte sinds 2014 als medeverdachte [naam medeverdachte] sinds januari 2014 geen legaal inkomen meer hadden. Vanaf 1 januari 2013 stortte [naam medeverdachte] € 49.022,54 aan contant geld op haar bankrekening, vanaf april 2014 bijna maandelijks een bedrag van minimaal € 1.700,=. De vaste lasten werden van de bankrekening van [naam medeverdachte] betaald. Verdachte stortte in totaal € 2.625,= aan contant geld op zijn rekening in 2013 en 2014. Voor dagelijkse boodschappen werd door verdachten vanaf 1 januari 2013 niet meer gepind, met uitzondering van een transactie op de rekening van verdachte van € 218,22. Bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] en [naam medeverdachte] werden diverse papieren aangetroffen van uitgaven door hen. Aan vakanties werd een bedrag van € 26.065,35 uitgegeven. Aan uitgaven voor de woning en de tuin werd € 13.487,= uitgegeven. Voor de aankoop van voertuigen werd uitgegeven een bedrag van € 30.797,= uitgegeven. Voor een babyborrel werd uitgegeven een bedrag van € 4.212,50. Ten slotte is er onderzoek gedaan naar de bruiloft van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] en daaruit volgde dat een bedrag van € 16.187,59 contant is betaald. Bij aanhouding van verdachte werd een bedrag van € 7.360,= onder hem in beslag genomen. Tegenover deze bedragen stond geen legaal inkomen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte, zijn partner [naam medeverdachte] , geldbedragen voorhanden hebben gehad die niet verklaarbaar zijn door legale inkomsten. Verdachte en medeverdachte hebben over de herkomst van de geldbedragen geen concrete, verifieerbare en geloofwaardige verklaringen afgelegd. Verdachte en [naam medeverdachte] hebben weliswaar in 2015 een bedrag van € 75.000,= gewonnen bij de Postcodeloterij, maar dit bedrag is grotendeels besteed aan een aflossing van een deel van de hypotheek en de betaling van een deel van de kosten van de bruiloft.Deze betalingen zijn niet meegenomen in de hiervoor genoemde berekeningen.
De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag geplaatst of verdachte en zijn partner, medeverdachte [naam medeverdachte] , zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. De rechtbank dient daartoe allereerst de vraag te beantwoorden of de geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf. Nu de rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit en het gaat om een eigen misdrijf dat door verdachte is gepleegd, is hier sprake van witwassen mét gronddelict.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Er zijn in de periode vanaf 1 januari 2013 diverse geldbedragen contant op de rekening van medeverdachte [naam medeverdachte] gestort, die zijn gebruikt om vaste lasten voor hun gezamenlijke huishouding te betalen. Ook zijn er grote contante bedragen uitgegeven aan vakanties, de tuin en de aankoop van voertuigen, alsmede voor een babyborrel en blijkbaar zijn in die jaren alle uitgaven aan boodschappen, huishoudelijke spullen en kleding contant betaald. De rechtbank ziet deze uitgaven als handelingen die verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] hebben verricht om de criminele opbrengst veilig te stellen. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank kennelijk gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die bedragen. Dit geldt niet voor alle in het proces-verbaal opgenomen posten. Zo is er een geldbedrag aan contanten bij verdachte aangetroffen, te weten een bedrag van € 7.360,=. Dit geld kan niet als witwasgeld worden aangemerkt omdat verdachte dit geld enkel voorhanden had en er geen verbergings- dan wel verhullingshandeling heeft plaatsgevonden. Ook is het de rechtbank met betrekking tot uitgaven aan auto’s, nu er ook auto’s zijn ingeruild, niet helemaal duidelijk geworden welke bedragen van misdrijf afkomstig waren. Gelet op de onderliggende dossierstukken is wel duidelijk dat een bedrag van ten minste € 100.000,= is witgewassen. Gelet op de omvang van de geldbedragen en de duur van de periode gedurende welke verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zich aan witwassen hebben schuldig gemaakt, te weten in de periode van 12 juli 2013 tot en met 12 juli 2016, acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
De rechtbank acht het medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen. Bij verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] was er sprake van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op het uitgeven van geldbedragen die verdachte verdiende met het dealen in drugs en die op de rekening van [naam medeverdachte] werden gestort. Verdachte en [naam medeverdachte] voerden een gezamenlijke huishouding en van de rekening van [naam medeverdachte] werden gezamenlijke kosten betaald. Ook van de andere bedragen, te weten uitgaven aan vakanties, tuin en auto’s en uitgaven aan levensonderhoud, hebben beide verdachten binnen hun gezamenlijke huishouding, profijt gehad. Uit het strafdossier blijkt bovendien dat [naam medeverdachte] wist dat verdachte zijn inkomen verdiende met de handel in cocaïne.