ECLI:NL:RBZWB:2017:393

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
C/02/323495/HA RK 16-242
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • A. Poerink
  • M. van Voorthuizen
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de voorzieningenrechter in belastingzaken wegens vermeende vooringenomenheid

Op 18 januari 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. Stassen, de voorzieningenrechter die belast was met de behandeling van zijn beroepszaken tegen de Belastingdienst. Het wrakingsverzoek was ingediend op 11 november 2016 en betrof de vrees voor partijdigheid van de voorzieningenrechter, omdat deze in het verleden samen had gewerkt met de vertegenwoordiger van de Belastingdienst, [man x]. De verzoeker stelde dat deze samenwerking leidde tot een vooringenomenheid van de voorzieningenrechter ten opzichte van de inspecteur.

De rechtbank heeft het procesverloop en de gronden van het wrakingsverzoek uitvoerig beoordeeld. De voorzieningenrechter ontkende dat er sprake was van enige vooringenomenheid en stelde dat zijn relatie met [man x] louter professioneel was. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de voorzieningenrechter een voormalige collega was van [man x] niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid en wees het wrakingsverzoek af.

De rechtbank benadrukte dat de voorzieningenrechter geen persoonlijke contacten had onderhouden met [man x] na diens vertrek en dat de samenwerking niet in een vast team had plaatsgevonden. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken, en de behandeling van de onderliggende zaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/323495/HA RK 16-242
Beslissing van 18 januari 2017 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van:
[Verzoeker] ,
wonende te [Plaatsnaam] ,
hierna te noemen verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het op 11 november 2016 in de hierna te noemen zaak ingekomen wrakingsverzoek;
  • de op 6 december 2016 ingekomen brief van de inspecteur van de Belastingdienst/ kantoor Eindhoven, verweerder in de hierna te noemen procedure;
  • de op 4 januari 2017 ingekomen aanvulling op het wrakingsverzoek;
  • het eveneens op 4 januari 2017 ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen de wrakingskamer;
  • de daarop op 9 januari 2017 gegeven beslissing van de wrakingskamer (in een andere samenstelling), waarbij dit wrakingsverzoek als kennelijk ongegrond is afgewezen;
  • de processtukken, zoals opgenomen in het zaakdossier van de hierna te noemen procedure, waarin verzoeker heeft gewraakt, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 16 januari 2017, waarbij is verschenen mr. Stassen, rechter in deze rechtbank. Ofschoon daartoe op behoorlijke wijze opgeroepen, is verzoeker niet verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Stassen, voornoemd, hierna te noemen de voorzieningenrechter, belast met de behandeling van het door verzoeker ter zake van zijn ingestelde beroepszaken AWB 14/5062 tot en met AWB 14/5067, ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (procedurenummer AWB 16/7432).
2.2.
De voorzieningenrechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, gegeven op zijn bezwaarschrift tegen een zestal aan hem opgelegde informatiebeschikkingen. Bij die beslissing zijn de daartegen door verzoeker aangevoerde bezwaren afgewezen met handhaving van de aan hem opgelegde informatiebeschikkingen.
3.2.
Bij verzoekschrift van 14 september 2016 heeft verzoeker bij wege van voorlopige voorziening verzocht de inspecteur op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen onmiddellijk in die beroepszaken de volgens verzoeker ontbrekende stukken, zoals door hem in zijn verzoekschrift opgesomd, beschikbaar te stellen. De behandeling door de voorzieningenrechter van het voorlopige voorzieningenverzoek was voorzien voor 15 november 2016, doch heeft op grond van het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek geen doorgang gevonden.
3.3.
Als grond voor zijn wrakingsverzoek voert verzoeker aan dat in zijn beroepszaken de inspecteur van de Belastingdienst wordt vertegenwoordigd door [man x] , die, naar verzoeker uit diverse gepubliceerde uitspraken is gebleken, gedurende de periode van 2006 tot en met 2013 als griffier bij het team bestuursrecht/belastingrecht bij de toenmalige rechtbank Breda, werkzaam is geweest.
3.3.1.
Verzoeker stelt dat daarmee vaststaat dat [man x] en de voorzieningenrechter jarenlang directe collega’s van elkaar zijn geweest en dat het gerechtvaardigd is ervan uit te gaan, dat hij regelmatig als griffier in door de voorzieningenrechter behandelde zaken is opgetreden en dat zij intensief met elkaar hebben samengewerkt.
3.3.2.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat door die (lange) intensieve samenwerking de voorzieningenrechter niet anders dan een vooringenomen positieve mening kan hebben over de capaciteiten, objectiviteit en betrouwbaarheid van zijn directe voormalige collega [man x] . De voorzieningenrechter zal volgens verzoeker bewust en/of onbewust aan de objectiviteit, betrouwbaarheid, argumenten en stellingen van de inspecteur meer gewicht toekennen en daarmede verzoeker benadelen. Verzoeker heeft daarom sterke twijfels aan de onpartijdigheid van de voorzieningenrechter en stelt dat hij tot geen andere conclusie kan komen, dan dat hij een vooringenomen positieve mening zal hebben ter zake van de standpunten van de inspecteur.
3.4.
Daarnaast voert verzoeker aan dat hij bij brief van 3 oktober 2016 de rechtbank heeft verzocht dat de inspecteur eerst leesbare bijlagen, alsmede ontbrekende bijlagen aan verzoeker dient toe zenden, zodat hij in staat is zijn nader verzoekschrift af te werken. Verder heeft hij in die brief verzocht om bij het bepalen van een zittingsdatum voor de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening rekening te houden met zijn reis naar het buitenland en hem vervolgens na die reis voldoende tijd te gunnen (2 à 3 weken) om te reageren op het verweerschrift van de inspecteur. Nu de voorzieningenrechter dit om onbegrijpelijke redenen niet heeft gehonoreerd kan verzoeker tot geen andere conclusie komen, dan dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig is en derhalve de inspecteur ( [man x] ) heeft bevoordeeld.
3.5.
Verder voert verzoeker aan dat hij de voorzieningenrechter in zijn verzoekschrift heeft verzocht om de behandeling van de beroepszaken te schorsen tot het moment dat de inspecteur de ontbrekende stukken aan verzoeker beschikbaar heeft gesteld, alsmede de rechtbank te bevelen de behandeling ter zitting van de beroepszaken op te schorten tot het moment waarop hij (de voorzieningenrechter) uitspraak heeft gedaan inzake de voorlopige voorziening. Beide verzoeken zijn om onbegrijpelijke redenen niet gehonoreerd, waaruit volgens verzoeker blijkt dat hij door de voorzieningenrechter wordt tegengewerkt en bewust wordt benadeeld om daarmee zijn gewaardeerde voormalig collega inspecteur [man x] ten koste van verzoeker in een voordelige positie te manoeuvreren.
3.6.
In zijn schriftelijke aanvulling op het wrakingsverzoek voert verzoeker nog aan dat de voorzieningenrechter door verzoekers zaak te behandelen de in de “Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak” van januari 2014 opgenomen aanbeveling 2 naast zich neerlegt. Deze aanbeveling sterkt ertoe, dat de rechter ervoor zorgt geen zaak te behandelen, waarbij als procespartij iemand uit zijn persoonlijke of zakelijke kennissenkring betrokken is en dat wanneer een overige procesdeelnemer behoort tot de persoonlijke of zakelijke kennissenkring van de rechter, dit de rechter kan noodzaken tot het niet behandelen van die zaak.

4.Het standpunt van de voorzieningenrechter

4.1.
De voorzieningenrechter voert aan dat de enkele omstandigheid dat [man x] een voormalige collega van hem is, geen aanwijzing oplevert dat hij niet onpartijdig zou zijn. Behoudens dit voormalige collegaschap heeft hij geen persoonlijke contacten met [man x] onderhouden, ook niet na zijn vertrek. Hij heeft met [man x] weliswaar samengewerkt, maar niet in een vast team. Die samenwerking werd buiten hen om, door anderen, gepland. Er hebben dan ook geen andere dan louter professionele contacten tussen hen plaats gehad.
4.2.
Verder voert de voorzieningenrechter aan dat het in het fiscaal procesrecht gebruikelijk is, dat eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ter zitting wordt besproken en beoordeeld of alle voor de zaak relevante stukken zijn overgelegd. Omdat verzoeker als voorlopige voorziening heeft verzocht om de inspecteur te bevelen nog vóór de behandeling ter zitting van zijn beroepszaken door hem noodzakelijk geachte stukken over te leggen, was het de intentie om dit aan verzoeker bij de behandeling van zijn verzoekschrift uit leggen, om welke reden niet is bewilligd in het door verzoeker gedaan uitstelverzoek.
4.3.
Dat aan verzoeker slechts een korte termijn is gegund om op de standpunten van de inspecteur schriftelijk te reageren vloeit volgens de voorzieningenrechter voort uit de aard van de voorlopige voorzieningenprocedure, waarbij immers voortvarendheid moet worden betracht. Daarbij komt dat verzoeker ook bij de behandeling ter zitting van zijn verzoek voor die reactie de gelegenheid wordt geboden.
4.4.
De voorzieningenrechter meent dat hij op onjuiste gronden door verzoeker is gewraakt, zodat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen. Hij verzoekt daarbij te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek, gedaan op dezelfde gronden, niet meer in behandeling zal worden genomen.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
5.4.
Het enkele feit dat de voorzieningenrechter gedurende een aantal jaren een directe collega was van [man x] , levert geen zwaarwegende aanwijzing als hiervoor genoemd op. Dit zou wellicht anders kunnen zijn wanneer sprake zou zijn van een samenstel van andere omstandigheden. Hiervan is echter in de gegeven situatie niet gebleken.
5.4.1.
Verzoeker miskent dat [man x] in zijn zaken niet voor zichzelf optreedt, maar als medewerker van de Belastingdienst. Daarnaast is er tussen hem en de voorzieningenrechter geen sprake geweest van een langdurige een-op-een-samenwerking en waren hun contacten niet van persoonlijke maar louter van professionele aard. De voorzieningenrechter heeft met klem weersproken dat er sprake was van meer dan een collegiale relatie. Hetgeen verzoeker daaromtrent aanvoert berust op eigen en niet onderbouwde aannames. Bovendien is aan die collegiale samenwerking ruim drie jaar geleden, na het vertrek van [man x] als medewerker van het team belastingrecht, een einde gekomen en hebben er nadien geen contacten meer plaatsgehad.
5.4.2.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat het feit dat [man x] een collega van de voorzieningenrechter is geweest, aan het behandelen door hem van zijn voorlopige voorzieningenverzoek in de weg staat. Het gaat te ver om daaruit enige objectiveerbare vooringenomenheid, dan wel een gerechtvaardigde schijn daarvan, af te leiden.
5.5.
Uit het vorenstaande volgt dat de door verzoeker in zijn aanvullend verzoek opgeworpen wrakingsgrond, erop neerkomende dat de behandeling van zijn voorlopige voorzieningenverzoek door de voorzieningenrechter strijdig zou zijn met de tweede aanbeveling in de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, eveneens faalt. De daarin beschreven situatie doet zich op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden immers niet voor. Deze omstandigheden maken dat [man x] niet kan worden aangemerkt als een procesdeelnemer die behoort tot de persoonlijke of zakelijke kennissenkring van de voorzieningenrechter.
5.6
Ook de door verzoeker opgeworpen omstandigheden dat de voorzieningenrechter niet heeft bewilligd in zijn uitstelverzoek en dat hem slechts een uiterst korte termijn voor een reactie op het verweer van de inspecteur is gegund, kunnen geen gerechtvaardigde wrakingsgronden opleveren. Het betreft hier beslissingen van processuele aard, waartegen in beginsel niet langs de weg van het middel van wraking kan worden opgekomen. Dit is alleen dan anders wanneer die beslissingen dermate onbegrijpelijk zijn, dat ervan moet worden uitgegaan dat deze door vooringenomenheid zijn ingegeven. Hiervan is echter, gelet op de door de voorzieningenrechter daaraan gegeven uitleg, geen sprake.
5.7.
Het wrakingsverzoek behoort dan ook te worden afgewezen.
5.8.
De voorzieningenrechter kan niet worden gevolgd in zijn verzoek om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek, gedaan op dezelfde gronden, niet meer in behandeling zal worden genomen. Van misbruik van het middel van wraking is niet gebleken. Daarbij komt dat ingevolge artikel 8:16, lid 4 van Awb de behandeling van dergelijk (herhaald) verzoek reeds is uitgesloten.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer AWB 16/7432 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 18 januari 2017, door mrs. Poerink, Van Voorthuizen en Breeman, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van De Jong, griffier.
--