Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 februari 2017 met de daarin vermelde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 9 mei 2017.
2.Het geschil
14 dagen na dagtekening van het vonnis en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans van de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.De beoordeling
1 onder d van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
€ 420.000,-- voor 2012. Tijdens het onderhandelingsproces heeft RDC tegenover CZ benadrukt dat zij een startende onderneming is en dat zij dient te groeien om overeind te kunnen blijven. Door CZ is onder meer gemeld dat zij argumenten van RDC in haar voorstellen betrekt bij het vaststellen van budgetten waarbij tevens gewezen is op de uitgangspunten en beperkingen uit het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord. Verder heeft CZ aan RDC bericht dat de overeenkomst tussen partijen de MRI (niet acute knie) vanuit de 1e lijn betreft en dat overige diagnostiek alleen mogelijk is indien de behandeld specialist vanuit de 2e lijn akkoord is met de verwijzing omdat er dan een zorgproduct is geopend en de MRI onder dit zorgproduct valt.
daadwerkelijkebekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon. Het gaat om bekendheid met de feiten en omstandigheden, niet is vereist dat de benadeelde ook daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden (HR 26 november 2004, NJ 2006/115, ECLI:NL:HR:2004: AR1739). Verder geldt dat het beginsel van subjectieve bekendheid in redelijkheid moet worden toegepast. Van de benadeelde behoeft geen uitgebreid onderzoek te worden verwacht maar hij kan zich niet beroepen op onbekendheid met feiten waarmee hij door een eenvoudig onderzoek bekend had kunnen zijn (HR 3 december 2010, NJ 2012/196, ECLI:NL:HR:2010:BN6241).Een en ander betekent dat het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen afhankelijk is van alle ter zake dienende omstandigheden (vgl. HR 9 juli 2010, LJN BM1688, NJ 2012/194). De rechtbank neemt hierbij verder in overweging dat het CZ is die zich op verjaring beroept, zodat het aan haar is de daarvoor benodigde feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting door RDC, te bewijzen.
15 december 2010 bij RDC sprake was van daadwerkelijke bekendheid met de feiten waaruit de door haar gestelde schade voortvloeit. Het beroep van CZ op verjaring van de vorderingen van RDC slaagt dan ook niet.
15 januari 2010 besloten om op 1 januari 2011 prestatiebekostiging in te voeren binnen de medisch specialistische zorg. De minister van VWS heeft op 19 januari 2010 de brief ‘Waardering voor betere zorg IV’ aan de Tweede Kamer gezonden, waarin het besluit wordt toegelicht (zie onder meer Kamerstukken II 2009/10, 29 248, nr. 109). In voormelde brief meldt de minister de voorgenomen overstap van een budget- naar een prestatiebekostigings-systeem in de gehele medisch specialistische zorg per 2012, waarbij tevens wordt ingegaan op de vraag hoe de overgang naar prestatiebekostiging zal worden vormgegeven. De minister heeft in genoemde brief tevens aangekondigd dat hij vanaf 2012 naast de ziekenhuizen ook de ZBC’s onder een financieel plafond wil brengen. Aldus was in 2010 bekend dat het voorgenomen beleid van de minister gevolgen zou hebben voor ZBC’s, zoals RDC. In vervolg op de beleidsvoornemens van de minister hebben de brancheorganisaties van ziekenhuizen, ZBC’s en zorgverzekeraars (Zorgverzekeraars Nederland) en de minister van VWS op 4 juli 2011 een “Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord 2012-2015” (hierna: het Hoofdlijnenakkoord) gesloten. In het Hoofdlijnenakkoord wordt door de betrokken partijen erkend dat zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om bij te dragen aan een beheerste kostenontwikkeling van de ziekenhuiszorg/medisch specialistische zorg. Hierbij hebben zij onder meer afgesproken dat de uitgaven van zorgverzekeraars aan zorgaanbieders vanaf 2012 op macroniveau met niet meer dan 2,5% per jaar zouden mogen stijgen.
- vast recht € 619,00
€ 904,00(2 punten x € 452,00; tarief II)
Totaal € 1.523,00