ECLI:NL:RBZWB:2017:4165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
AWB- 17_4738
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van gebiedsverboden voor camping Fort Oranje na besluiten van de Veiligheidsregio

Op 13 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende verzoeken om schorsing van gebiedsverboden die waren opgelegd aan verschillende verzoekers met betrekking tot camping Fort Oranje. De gebiedsverboden waren ingesteld door de voorzitter van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant op basis van artikel 172 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's, vanwege ernstige vrees voor het ontstaan van een ramp of crisis. De verzoekers, waaronder eigenaren en beheerders van de camping, stelden dat de gebiedsverboden onterecht waren opgelegd en dat hun aanwezigheid op de camping geen verstoring van de openbare orde zou veroorzaken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorzitter van de Veiligheidsregio bevoegd was om de gebiedsverboden op te leggen, gezien de situatie op de camping en de dreiging van een crisis. De rechter wees de verzoeken om schorsing van de gebiedsverboden voor verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2 af, omdat hun gedrag eerder als opruiend was aangemerkt en de vrees voor verstoring van de openbare orde gerechtvaardigd was. Voor verzoekster sub 3 werd het gebiedsverbod echter geschorst, omdat er onvoldoende bewijs was dat haar aanwezigheid op de camping tot verstoring zou leiden. De voorzieningenrechter droeg verweerder op het griffierecht van verzoekster sub 3 te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van deze verzoekster.

De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de voorzitter van de Veiligheidsregio in situaties van crisis en de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het opleggen van gebiedsverboden. De rechter bevestigde dat de beslissing om de gebiedsverboden op te leggen niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, mits deze beperkingen noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 17/4738 VV, 17/4740 VV en 17/4747 VV

uitspraak van 13 juli 2017 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

1. [naam verzoeker sub 1]te [woonplaats verzoeker sub 1] (B), verzoeker sub 1, gemachtigde: [gemachtigde verzoeker sub 1] ;
2. [naam verzoeker sub 2] ,te [woonplaats verzoeker sub 2] , verzoeker sub 2;
3. [naam verzoeker sub 3] en [naam verzoekster sub 3] ,verzoekers sub 3,
gemachtigde [gemachtigde verzoekers sub 3]
en

de voorzitter van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de ongedateerde besluiten van verweerder, aan verzoekers uitgereikt op 23 juni 2017, waarbij het verzoekers, ter voorkoming van ernstige verstoring van de openbare orde, is verboden gedurende drie maanden na inwerkingtreding van het besluit zich te bevinden binnen het gebied zoals aangegeven op de bij het besluit behorende kaart (hierna: gebiedsverboden).
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 juli 2017. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. T.N. Sanders.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Zundert hebben vanwege de woon- en leefsituatie op camping Fort Oranje op 9 juni 2017 aan de exploitante, Recreatiepark Fort Oranje B.V., het voornemen kenbaar gemaakt om de camping te sluiten. Daarbij is aangegeven dat de sluiting op zijn vroegst op 4 augustus 2017 zal plaatsvinden en dat de bewoners, op dat moment in ieder geval de 535 in de gemeentelijke basisregistratie geregistreerde personen, in een jaar tijd gefaseerd herhuisvest zullen worden.
Op 22 juni 2017 heeft de exploitante bekend gemaakt dat de exploitatie van camping Fort Oranje al op 3 juli 2017 gestaakt zal worden en dat iedereen op die dag na 12:00 uur het terrein verlaten dient te hebben en dat de water- en stroomvoorziening gestaakt zal worden.
Dit voornemen van de exploitante doorkruiste de herhuisvestingsplannen van de gemeente Zundert. Gevreesd werd dat niet tijdig adequate opvang geregeld zou kunnen worden voor een groot aantal hulpbehoevende bewoners. Dit vooruitzicht heeft geleid tot een bijeenkomst van het Regionaal Beleidsteam van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Tijdens deze bijeenkomst heeft verweerder, als voorzitter van de Veiligheidsregio, vastgesteld dat hier sprake was van ernstige vrees voor het ontstaan van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis. Verweerder heeft daarop het besluit genomen om op te schalen naar fase 4 van de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure (GRIP).
Om het gemeentelijke opvangplan veilig te stellen en een aanstaande crisis te voorkomen hebben de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Zundert de camping per 23 juni 2017 gesloten en het beheer ervan overgenomen. Dit sluitingsbevel, gebaseerd op onder meer artikel 17 van de Woningwet, en de overname van het beheer, gebaseerd op artikel 13b van de Woningwet, dateren van 23 juni 2017 en zijn tot op heden door de exploitante niet aangevochten. Ter zitting hebben verzoekers te kennen gegeven dat zij nog voor het einde van de termijn op 4 augustus 2017, bezwaarschiften zullen indienen tegen de sluiting respectievelijk de overname van het beheer.
Omdat verweerder vreesde dat op 23 juni 2017 en de periode daarna bij de overname van het beheer sprake zou zijn van een zeer precaire situatie, waarbij op elk moment de vlam in de pan zou kunnen slaan, heeft hij de gebiedsverboden opgelegd. Dit betreffen volgens verweerder gebiedsverboden voor spilfiguren op de camping, waaronder verzoekers, die bij eerdere bezoeken van het bevoegd gezag aan de camping een opruiende en/of openbare orde verstorende rol hadden. Voor verzoekers sub 1 en sub 2, die niet op de camping woonachtig zijn, is de reikwijdte van het gebiedsverbod bepaald op heel camping Fort Oranje. Voor verzoekers sub 3, die wel op de camping wonen en ter plaatse de kantine beheren, geldt een gebiedsverbod voor die kantine alsmede voor de loods met beheerdersvoorzieningen. In die loods bevinden zich materialen ten behoeve van het rioolreinigingsbedrijf dat verzoeker [naam verzoeker sub 3] vanuit de camping exploiteert. Blijkens de bestreden gebiedsverboden zijn zij gebaseerd op artikel 172 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 39 van de Wet veiligheidsregio´s.
2. Verzoekers hebben aangevoerd dat de gebiedsverboden ongedateerd en ongemotiveerd zijn. Voorts hebben zij aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om de gebiedsverboden op te leggen omdat geen sprake is van een ramp of crisis, noch van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Subsidiair hebben verzoekers betoogd dat verweerder die bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Zij hebben daarbij gewezen op de besluiten van dezelfde datum waarbij de camping is gesloten en het beheer is overgenomen, zodat verweerder kennelijk met de gebiedsverboden beoogd heeft dat beheer mogelijk te maken. Daarnaast hebben verzoekers sub 1 en sub 2 aangevoerd dat de gebiedsverboden inbreuk maken op de door artikel 2 van Protocol 4 van het Europees Vedrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheiden (EVRM) beschermde bewegingsvrijheid en een ontoelaatbare inbreuk op het eigendomsrecht. Zij kunnen door de gebiedsverboden hun kantoorruimte op de camping niet meer betreden. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht de bestreden gebiedsverboden te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers op zich terecht hebben aangevoerd dat de gebiedsverboden ongedateerd en ongemotiveerd zijn. Bij het opleggen van de gebiedsverboden is echter tevens bepaald dat zij onmiddellijk na bekendmaking/uitreiking ervan in werking treden. Voorts overweegt de voorzieningen-rechter dat de motivering van de gebiedsverboden kort vóór de zitting door middel van het verweerschrift alsnog is aangeleverd en bij de beslissing op bezwaar betrokken zal worden. Daarom zal de voorzieningenrechter om praktische redenen in deze voorlopige voorzieningprocedure aan deze formele gebreken, die herstelbaar zijn in de bezwaarprocedure, voorbij gaan.
5.1
Verweerder betwist dat verzoekers (spoedeisend) belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Primair omdat al sedert de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2015 hypotheekhouder [naam hypotheekhouder] uit [vestigingsplaats hypotheekhouder] (hierna: [naam hypotheekhouder] ) het beheer van de camping heeft en dit op 21 juni 2017 bij de gemeente Zundert is (over-)betekend. Naar verweerder heeft gesteld staan verzoekers weliswaar in verhouding tot de exploitante maar hebben zij geen enkele relatie tot [naam hypotheekhouder] als voorlaatste beheerder. Volgens verweerder hebben verzoekers daarom geen recht meer om zich op de camping te begeven en hebben zij ook geen belang meer bij het verzoek om voorlopige voorziening, laat staan een spoedeisend belang.
Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat de gemeente Zundert, uit hoofde van zijn rol als beheerder en op grond van zijn privaatrechtelijke bevoegdheid daartoe, verzoekers de toegang heeft ontzegd tot de terreinen waar de voor hen geldende gebiedsverboden van toepassing zijn. Gelet daarop kunnen verzoekers volgens verweerder met het onderhavige verzoek toch niet het beoogde doel bereiken.
5.2
De voorzieningenrechter overweegt dat, naar ter zitting is betoogd, verzoeker sub 1 als eigenaar van het terrein en verzoeker sub 2 als gemachtigde van [naam hypotheekhouder] , in staat gesteld moeten worden om toezicht uit te oefenen op het door de gemeente overgenomen beheer. Verzoekers sub 3 hebben aangegeven dat zij beschikken over een huurovereenkomst met betrekking tot de kantine respectievelijk dat de loods gebruikt mag worden voor de opslag van gereedschap en materialen ten behoeve van het rioolreinigingsbedrijf. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op basis van deze stellingen van verzoekers op voorhand niet uitgesloten worden dat zij in een civielrechtelijke relatie tot [naam hypotheekhouder] staan en daarmee belang hebben om zich op de camping te kunnen begeven.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers ter zitting te kennen hebben gegeven dat zij nog voor het einde van de termijn op 4 augustus 2017, bezwaarschiften zullen indienen tegen de sluiting respectievelijk de overname van het beheer. Zij hebben ook aangegeven dat de privaatrechtelijk ontzegging van de toegang zal worden aangevochten. Indien de voorzieningenrechter in de onderhavige procedure geen spoedeisend belang aanwezig zou achten, dan zou verzoekers in die nog op te starten procedures ook het ontbreken van spoedeisend belang tegengeworpen kunnen worden. Gelet hierop hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang bij de door hen gevraagde schorsing van de bestreden gebiedsverboden.
6. Met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder om deze gebiedsverboden op te leggen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6.1
Artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s bepaalt dat in geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd is toepassing te geven aan, voor zover hier van belang, artikel 172 van de Gemeentewet.
6.2
Verweerder heeft aangegeven dat hij het besluit om op te schalen naar fase 4 van de GRIP heeft genomen op 22 juni 2017, nadat de exploitante had aangekondigd dat de exploitatie van camping Fort Oranje al op 3 juli 2017 gestaakt zal worden en dat iedereen op die dag na 12:00 uur het terrein verlaten dient te hebben en dat de water- en stroomvoorziening gestaakt zal worden. Dat bericht doorkruiste de herhuisvestingsplannen van de gemeente Zundert en opende een scenario waarbij minstens 535 mensen dakloos zouden raken dan wel op z’n minst verstoken zouden zijn van water en stroom.
6.3
De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat, gelet op dit niet onwaarschijnlijke scenario, de gemeente Zundert niet in staat zou zijn om in korte tijd voor zoveel mensen adequate opvang te regelen en dat daarmee de ernstige vrees voor het ontstaan van een crisis van meer dan plaatselijke betekenis gegeven was. Andere gemeenten binnen de regio zouden moeten bijspringen om in die opvang te kunnen voorzien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij vanaf dat moment beschikte over de bevoegdheid als bedoeld in artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in zijn stelling dat hij deze bevoegdheid nog steeds had toen hij een dag later, op 23 juni 2017, de bestreden gebiedsverboden oplegde. Fase 4 van de GRIP was nog niet afgeschaald omdat de ernstige vrees voor een crisis van meer dan plaatselijke betekenis nog niet was weggenomen.
7. Met betrekking tot het gebruikmaken van de bevoegdheid om de gebiedsverboden op te leggen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7.1
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
7.2
Verweerder heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt omdat hij vreesde dat op 23 juni 2017 en de periode daarna bij de overname van het beheer van de camping sprake zou zijn van een zeer precaire situatie, waarbij op elk moment de vlam in de pan zou kunnen slaan. Daarbij heeft verweerder de gebiedsverboden opgelegd aan (onder meer) verzoekers omdat zij tijdens eerdere bezoeken van het bevoegd gezag aan de camping een opruiende en/of openbare orde verstorende rol hadden.
[naam verzoeker sub 1]
7.3.1
Blijkens de door verweerder overgelegde processen-verbaal van bevindingen van de politie zijn op 9 juni 2017, in de aanloop naar de aankondiging door de gemeente dat de camping gesloten zou gaan worden, door verzoeker sub 1 met beide armen zwaaiende bewegingen gemaakt richting automobilisten die voor de slagboom van de camping stilstonden, met het kennelijke doel om die automobilisten hun voertuigen voor de slagboom te laten parkeren zodat de gemeente niet met voertuigen de camping op zou kunnen rijden. Even later hoorde de desbetreffende brigadier van politie dat verzoeker sub 1 zei: “Ze komen er niet op. Het is klaar”. Nadat ruim een uur later ambtenaren van gemeente en politie in gele hesjes in de richting van de slagbomen liepen heeft verzoeker sub 1 zijn rechterhand tot een vuist gebald en opgeheven richting een inspecteur van politie, zodanig dat de brigadier vermoedde dat verzoeker sub 1 de inspecteur zou slaan. Hierop is verzoeker sub 1 tot kalmte gemaand en weggeleid. Nadien heeft verzoeker sub 1 tegen deze inspecteur gezegd: “Er komt helemaal niemand mijn camping op”. Volgens de inspecteur was de sfeer door het gedrag van verzoeker sub 1 erg onrustig.
7.3.2
De voorzieningenrechter acht het niet onjuist of onbegrijpelijk dat verweerder uit deze bevindingen heeft afgeleid dat de aanwezigheid van verzoeker sub 1 op de camping zou kunnen leiden tot verstoring van de openbare orde.
7.3.3
Het verzoek om schorsing van het voor verzoeker sub 1 geldende gebiedsverbod zal daarom worden afgewezen. Anders dan verzoeker sub 1 heeft gesteld levert dit geen strijd op met artikel 2 van het 4e Protocol van het EVRM omdat het derde lid van dit artikel beperkingen op de bewegingsvrijheid toelaat, mits deze in overeenstemming zijn met de wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van, onder meer, de openbare orde. Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet voldoet aan deze eisen.
[naam verzoeker sub 2]
7.4.1
In een proces-verbaal van bevindingen van meergenoemde brigadier van politie is vermeld dat verzoeker sub 2 op 22 juni 2017 meermalen campingbewoners heeft opgeroepen om naar het gemeentehuis van Zundert te gaan om daar te vragen naar de woning die men voor hen geregeld heeft. Nadat de brigadier aan verzoeker sub 2 had verzocht om in het kader van de openbare orde en de veiligheid van de medewerkers van de gemeente de bewoners niet op te roepen en de taxibus naar het gemeentehuis af te bellen, heeft verzoeker sub 2 gezegd: “Wij bepalen zelf wel wat we doen. De mensen gaan gewoon allemaal naar het gemeentehuis toe. Dat regelen wij. Wij laten ons niet tegenhouden. De taxibus bellen we niet af want wij hebben die taxibus netjes betaald”. Daarna heeft verzoeker sub 2 in vergelijkbare bewoordingen nog enkele malen campingbewoners opgeroepen om naar het gemeentehuis te gaan omdat ze daar een woning zullen krijgen. Nadat de taxibus enige tijd later voor de tweede maal mensen op de camping kwam ophalen heeft de brigadier de chauffeur opgedragen om niet meer verder te rijden en de passagiers weer te laten uitstappen. Daarop heeft verzoeker sub 2 tegen de chauffeur geroepen: “U gaat gewoon met deze mensen naar de gemeente. Wij hebben u betaald. Luister niet naar deze meneer. Deze mensen kunnen dus gewoon weer instappen en naar de gemeente gebracht worden”.
7.4.2
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker sub 2 op 22 juni 2017 opruiend gedrag heeft vertoond en dat diens aanwezigheid op de camping zou kunnen leiden tot verstoring van de openbare orde.
7.4.3
Het verzoek om schorsing van het voor verzoeker sub 2 geldende gebiedsverbod zal daarom worden afgewezen. Anders dan verzoeker sub 2 heeft gesteld levert dit geen strijd op met artikel 2 van het 4e Protocol van het EVRM omdat het derde lid van dit artikel beperkingen op de bewegingsvrijheid toelaat, mits deze in overeenstemming zijn met de wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van, onder meer, de openbare orde. Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet voldoet aan deze eisen.
[naam verzoeker sub 3]
7.5.1
Over verzoeker [naam verzoeker sub 3] is in de processen-verbaal van bevindingen vermeld dat hij op 9 juni 2017 zijn personenauto zodanig aan de andere zijde van de slagboom parkeerde dat de toegangsweg ernstig versmalde en dat hij voortdurend politiemedewerkers en toezichthouders aan het filmen was. Op 27 juni 2017 heeft hij na een incident rondom het afsluiten van een waterkraan provocerend gedrag vertoond door niet meteen gevolg te geven aan de vordering van de hoofdagent dat hij moet vertrekken omdat hij zich hier niet mag bevinden. Op 5 juli 2017 heeft verzoeker [naam verzoeker sub 3] , tijdens het opladen van een caravan op een vrachtwagen, geroepen: “Dit is diefstal, ze halen gewoon een caravan weg, dit kan gewoon niet. We moeten alles filmen”. Even later heeft hij geroepen “Ik heb zelf twee caravans; als ze die weghalen ga ik er voor liggen en schiet ik ze allemaal kapot”. Nadat verzoeker [naam verzoeker sub 3] door de hoofdagent is gemaand om niet van die uitspraken te doen, heeft hij gezegd: “Ik zou het ook niet zelf doen, ik regel wel een knokploegje”. Voor deze uitlatingen is verzoeker [naam verzoeker sub 3] later op de dag aangehouden wegens verstoring van de openbare orde.
7.5.2
De voorzieningenrechter overweegt dat betwijfeld kan worden of het gedrag van verzoeker [naam verzoeker sub 3] op 9 juni 2017 aangemerkt kan worden als verstoring van de openbare orde. Daar staat tegenover dat diens gedrag op 27 juni 2017 en diens uitlatingen op 5 juli 2017 zonder meer als verstoring van de openbare orde kunnen worden aangemerkt. Weliswaar betreft het feiten die zich hebben voorgedaan nadat de gebiedsverboden waren opgelegd, maar zij kunnen door verweerder worden betrokken bij de beslissing op het bezwaar en daarom zal de voorzieningenrechter deze feiten betrekken bij de beoordeling van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening.
7.5.3
Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om schorsing van het voor verzoeker [naam verzoeker sub 3] geldende gebiedsverbod moet worden afgewezen.
[naam verzoekster sub 3]
7.6.1
Met betrekking tot verzoekster [naam verzoekster sub 3] heeft verweerder in zijn verweerschrift gesteld dat zij zich tijdens de incidenten op de camping ook opruiend heeft gedragen door haar man te ondersteunen in de opruiing. Verweerder heeft daarbij verwezen naar een proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van het hiervoor al vermelde incident rondom het afsluiten van een waterkraan op 27 juni 2017.
7.6.2
De voorzieningenrechter ziet niet dat de stelling van verweerder over opruiing door verzoekster [naam verzoekster sub 3] wordt ondersteund door de op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. In het proces-verbaal over het incident rondom het afsluiten van waterkraan heeft de hoofdagent verklaard dat [naam verzoekster sub 3] behoorde tot een groepje personen nabij de slagbomen die diverse dingen riepen naar bijna iedereen die voorbij kwam. In de processen-verbaal is niet verklaard dat verzoekster [naam verzoekster sub 3] zelf heeft geroepen, laat staan dat verklaard is dat zij opruiende woorden heeft geroepen.
7.6.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen aanknopingspunten zijn dat de aanwezigheid van verzoekster [naam verzoekster sub 3] op de camping, waaronder ook haar aanwezigheid in of nabij de kantine en de loods, zou kunnen leiden tot verstoring van de openbare orde. Daarom zal het voor haar geldende gebiedsverbod worden geschorst.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster [naam verzoekster sub 3] toewijst, dient verweerder het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 0,5 omdat de kosten ook voor verzoeker [naam verzoekster sub 3] zijn gemaakt).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoeker sub 1, verzoeker sub 2 en verzoeker [naam verzoekster sub 3] af;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster [naam verzoekster sub 3] toe en schorst het aan haar opgelegde gebiedsverbod;
  • draagt verweerder op het door verzoekster [naam verzoekster sub 3] betaalde griffierecht van € 168,-- aan haar te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster [naam verzoekster sub 3] tot een bedrag van € 495,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.
P.H.M. Verdonschot, griffier C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.