7.2Verweerder heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt omdat hij vreesde dat op 23 juni 2017 en de periode daarna bij de overname van het beheer van de camping sprake zou zijn van een zeer precaire situatie, waarbij op elk moment de vlam in de pan zou kunnen slaan. Daarbij heeft verweerder de gebiedsverboden opgelegd aan (onder meer) verzoekers omdat zij tijdens eerdere bezoeken van het bevoegd gezag aan de camping een opruiende en/of openbare orde verstorende rol hadden.
7.3.1Blijkens de door verweerder overgelegde processen-verbaal van bevindingen van de politie zijn op 9 juni 2017, in de aanloop naar de aankondiging door de gemeente dat de camping gesloten zou gaan worden, door verzoeker sub 1 met beide armen zwaaiende bewegingen gemaakt richting automobilisten die voor de slagboom van de camping stilstonden, met het kennelijke doel om die automobilisten hun voertuigen voor de slagboom te laten parkeren zodat de gemeente niet met voertuigen de camping op zou kunnen rijden. Even later hoorde de desbetreffende brigadier van politie dat verzoeker sub 1 zei: “Ze komen er niet op. Het is klaar”. Nadat ruim een uur later ambtenaren van gemeente en politie in gele hesjes in de richting van de slagbomen liepen heeft verzoeker sub 1 zijn rechterhand tot een vuist gebald en opgeheven richting een inspecteur van politie, zodanig dat de brigadier vermoedde dat verzoeker sub 1 de inspecteur zou slaan. Hierop is verzoeker sub 1 tot kalmte gemaand en weggeleid. Nadien heeft verzoeker sub 1 tegen deze inspecteur gezegd: “Er komt helemaal niemand mijn camping op”. Volgens de inspecteur was de sfeer door het gedrag van verzoeker sub 1 erg onrustig.
7.3.2De voorzieningenrechter acht het niet onjuist of onbegrijpelijk dat verweerder uit deze bevindingen heeft afgeleid dat de aanwezigheid van verzoeker sub 1 op de camping zou kunnen leiden tot verstoring van de openbare orde.
7.3.3Het verzoek om schorsing van het voor verzoeker sub 1 geldende gebiedsverbod zal daarom worden afgewezen. Anders dan verzoeker sub 1 heeft gesteld levert dit geen strijd op met artikel 2 van het 4e Protocol van het EVRM omdat het derde lid van dit artikel beperkingen op de bewegingsvrijheid toelaat, mits deze in overeenstemming zijn met de wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van, onder meer, de openbare orde. Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet voldoet aan deze eisen.
7.4.1In een proces-verbaal van bevindingen van meergenoemde brigadier van politie is vermeld dat verzoeker sub 2 op 22 juni 2017 meermalen campingbewoners heeft opgeroepen om naar het gemeentehuis van Zundert te gaan om daar te vragen naar de woning die men voor hen geregeld heeft. Nadat de brigadier aan verzoeker sub 2 had verzocht om in het kader van de openbare orde en de veiligheid van de medewerkers van de gemeente de bewoners niet op te roepen en de taxibus naar het gemeentehuis af te bellen, heeft verzoeker sub 2 gezegd: “Wij bepalen zelf wel wat we doen. De mensen gaan gewoon allemaal naar het gemeentehuis toe. Dat regelen wij. Wij laten ons niet tegenhouden. De taxibus bellen we niet af want wij hebben die taxibus netjes betaald”. Daarna heeft verzoeker sub 2 in vergelijkbare bewoordingen nog enkele malen campingbewoners opgeroepen om naar het gemeentehuis te gaan omdat ze daar een woning zullen krijgen. Nadat de taxibus enige tijd later voor de tweede maal mensen op de camping kwam ophalen heeft de brigadier de chauffeur opgedragen om niet meer verder te rijden en de passagiers weer te laten uitstappen. Daarop heeft verzoeker sub 2 tegen de chauffeur geroepen: “U gaat gewoon met deze mensen naar de gemeente. Wij hebben u betaald. Luister niet naar deze meneer. Deze mensen kunnen dus gewoon weer instappen en naar de gemeente gebracht worden”.
7.4.2De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker sub 2 op 22 juni 2017 opruiend gedrag heeft vertoond en dat diens aanwezigheid op de camping zou kunnen leiden tot verstoring van de openbare orde.
7.4.3Het verzoek om schorsing van het voor verzoeker sub 2 geldende gebiedsverbod zal daarom worden afgewezen. Anders dan verzoeker sub 2 heeft gesteld levert dit geen strijd op met artikel 2 van het 4e Protocol van het EVRM omdat het derde lid van dit artikel beperkingen op de bewegingsvrijheid toelaat, mits deze in overeenstemming zijn met de wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van, onder meer, de openbare orde. Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet voldoet aan deze eisen.
7.5.1Over verzoeker [naam verzoeker sub 3] is in de processen-verbaal van bevindingen vermeld dat hij op 9 juni 2017 zijn personenauto zodanig aan de andere zijde van de slagboom parkeerde dat de toegangsweg ernstig versmalde en dat hij voortdurend politiemedewerkers en toezichthouders aan het filmen was. Op 27 juni 2017 heeft hij na een incident rondom het afsluiten van een waterkraan provocerend gedrag vertoond door niet meteen gevolg te geven aan de vordering van de hoofdagent dat hij moet vertrekken omdat hij zich hier niet mag bevinden. Op 5 juli 2017 heeft verzoeker [naam verzoeker sub 3] , tijdens het opladen van een caravan op een vrachtwagen, geroepen: “Dit is diefstal, ze halen gewoon een caravan weg, dit kan gewoon niet. We moeten alles filmen”. Even later heeft hij geroepen “Ik heb zelf twee caravans; als ze die weghalen ga ik er voor liggen en schiet ik ze allemaal kapot”. Nadat verzoeker [naam verzoeker sub 3] door de hoofdagent is gemaand om niet van die uitspraken te doen, heeft hij gezegd: “Ik zou het ook niet zelf doen, ik regel wel een knokploegje”. Voor deze uitlatingen is verzoeker [naam verzoeker sub 3] later op de dag aangehouden wegens verstoring van de openbare orde.
7.5.2De voorzieningenrechter overweegt dat betwijfeld kan worden of het gedrag van verzoeker [naam verzoeker sub 3] op 9 juni 2017 aangemerkt kan worden als verstoring van de openbare orde. Daar staat tegenover dat diens gedrag op 27 juni 2017 en diens uitlatingen op 5 juli 2017 zonder meer als verstoring van de openbare orde kunnen worden aangemerkt. Weliswaar betreft het feiten die zich hebben voorgedaan nadat de gebiedsverboden waren opgelegd, maar zij kunnen door verweerder worden betrokken bij de beslissing op het bezwaar en daarom zal de voorzieningenrechter deze feiten betrekken bij de beoordeling van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening.
7.5.3Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om schorsing van het voor verzoeker [naam verzoeker sub 3] geldende gebiedsverbod moet worden afgewezen.
7.6.1Met betrekking tot verzoekster [naam verzoekster sub 3] heeft verweerder in zijn verweerschrift gesteld dat zij zich tijdens de incidenten op de camping ook opruiend heeft gedragen door haar man te ondersteunen in de opruiing. Verweerder heeft daarbij verwezen naar een proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van het hiervoor al vermelde incident rondom het afsluiten van een waterkraan op 27 juni 2017.
7.6.2De voorzieningenrechter ziet niet dat de stelling van verweerder over opruiing door verzoekster [naam verzoekster sub 3] wordt ondersteund door de op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. In het proces-verbaal over het incident rondom het afsluiten van waterkraan heeft de hoofdagent verklaard dat [naam verzoekster sub 3] behoorde tot een groepje personen nabij de slagbomen die diverse dingen riepen naar bijna iedereen die voorbij kwam. In de processen-verbaal is niet verklaard dat verzoekster [naam verzoekster sub 3] zelf heeft geroepen, laat staan dat verklaard is dat zij opruiende woorden heeft geroepen.
7.6.3De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen aanknopingspunten zijn dat de aanwezigheid van verzoekster [naam verzoekster sub 3] op de camping, waaronder ook haar aanwezigheid in of nabij de kantine en de loods, zou kunnen leiden tot verstoring van de openbare orde. Daarom zal het voor haar geldende gebiedsverbod worden geschorst.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster [naam verzoekster sub 3] toewijst, dient verweerder het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 0,5 omdat de kosten ook voor verzoeker [naam verzoekster sub 3] zijn gemaakt).