Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 3 mei 2017 met de daarin vermelde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 27 juni 2017.
2.Het geschil
3.De beoordeling
mr. [naam B] .
“Akkoord [eiser] ”.
€ 48.000,25 vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente.
€ 48.000,25. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag betoogt [eiser] dat het niet uitbetalen van de aan [eiser] toekomende gelden dermate onzorgvuldig jegens [eiser] is dat zulks kwalificeert als onrechtmatig handelen jegens [eiser] . Hierbij voert [eiser] aan dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op zijn eigendomsrecht ten aanzien van de gelden in kwestie en/of niet de zorgvuldigheid jegens [eiser] in acht heeft genomen die in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. De schade die [eiser] door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft geleden bedraagt voornoemd bedrag van € 48.000,25. Ter zake de meer subsidiaire grondslag ongerechtvaardigde verrijking voert [eiser] aan dat [gedaagde] de bewuste bedragen zonder zijn toestemming naar zich heeft toegeëigend. [eiser] vordert verder vergoeding van de wettelijke rente over de door hem gevorderde bedragen, alsmede buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en proceskosten.
“nauwgezet maar wel gemodereerd is geadministreerd”. Ter comparitiezitting heeft [gedaagde] verklaard dat de omvang van de urenstaten waarschijnlijk hoger is dan de begrote uren, maar dat de exacte omvang hiervan niet bekend is. Verder heeft [gedaagde] verklaard dat een eventuele begrotingsprocedure bij de rechtbank lastig zal worden.
€ 1.437,74 (zijnde € 32.682,50 minus € 31.244,76). Een nadere toelichting en specificatie door [gedaagde] op de door hem verrichte werkzaamheden zijn niet gegeven, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank neemt op dit punt in aanmerking dat het bepaalde in Gedragsregels 8 en 23 lid 1 met zich brengt dat het op de weg van [gedaagde] lag om duidelijke betalingsafspraken met [eiser] te maken en deze duidelijk vast te leggen, juist teneinde te voorkomen dat hierover achteraf discussie ontstaat. Verder constateert de rechtbank dat de stelling van [gedaagde] dat hij de door hem ten behoeve van [gedaagde] verrichte werkzaamheden nauwgezet heeft geadministreerd niet verenigen is met zijn stellingname dat de omvang de van de urenstaten waarschijnlijk hoger is dan de begrote uren, maar dat de exacte omvang hiervan niet bekend is, alsmede dat een eventuele begrotingsprocedure bij de rechtbank lastig zal worden. Dit zelfs indien wordt aangenomen dat [gedaagde] zijn declaratie heeft gematigd.
mr. [naam B] aan de Deken heeft betaald. De rechtbank verwerpt deze stelling van [gedaagde] nu deze haaks staat op zijn stellingname dat hij met [eiser] had afgesproken dat voormeld bedrag bedoeld was ter verrekening van zijn declaraties. Daarnaast verhoudt voormelde stellingname zich niet met de inhoud van de als prod. 18 bij CvA overgelegde verklaring van 6 november 2012, welke overigens niet door [eiser] is ondertekend en waarvan hij ontkent dat hij hiermee bekend is. [gedaagde] heeft een beroep hierop gedaan, als zijnde een wilsverklaring van [eiser] . Vast staat dat [gedaagde] voormelde verklaring heeft opgesteld waarin onder staat:
15 september 2016 aangezegd. Ter invordering van de hem toekomende hoofdsom heeft [eiser] zich genoodzaakt gezien buitengerechtelijke incassokosten te maken, onder meer middels het inschakelen van zijn advocaat. [eiser] betoogt dat de buitengerechtelijke incassokosten onder meer het bestuderen van de stukken, het aanmaken van dossier, het opstellen en verzenden van diverse sommaties, het onderzoeken van verhaalsmogelijkheden, het voeren van correspondentie en het onderhouden van telefonische contacten met [eiser] en/of derden, alsmede de administratieve verwerking van de gegevens omvatten. Deze werkzaamheden zijn verricht en bedoeld om van [gedaagde] buiten rechte betaling te verkrijgen en kunnen derhalve niet worden beschouwd als kosten ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Deze kosten kunnen worden aangemerkt als vermogensrechtelijke schade aan de zijde van [eiser] . [gedaagde] is jegens [eiser] aansprakelijk voor deze kosten op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b en/of c BW, nu voormelde incassokosten een rechtstreeks gevolg zijn van de toerekenbare tekortkoming, subsidiair het onrechtmatig handelen, van [gedaagde] . [eiser] heeft voornoemde buitengerechtelijke incassokosten berekend conform de toepasselijke tarieven op grond van de BIK.
€ 1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)
4.De beslissing
,onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;