ECLI:NL:RBZWB:2017:4266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
02/332626 HA RK 17-131
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. van Kralingen
  • mr. Kok
  • mr. Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak met verdenking van deelname aan een criminele organisatie en witwassen

Op 14 juli 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. De verdachte, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en witwassen, heeft op 30 juni 2017 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van zijn zaak. De verdachte stelde dat de rechter-commissaris de schijn van vooringenomenheid had gewekt door in een eerdere beschikking van 27 juni 2017 een oordeel te geven over de schuldvraag, wat volgens de verdachte in strijd was met de onschuldpresumptie.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de rechter-commissaris zorgvuldig afgewogen. De rechter-commissaris verdedigde zijn beslissing door te stellen dat zijn beoordeling noodzakelijk was in het kader van de opsporingsfase van de strafzaak en dat hij niet de schijn van vooringenomenheid had gewekt. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De overwegingen van de rechter-commissaris werden als begrijpelijk beschouwd en niet als zodanig dat ze een objectieve vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, wat betekent dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/332626 HA RK 17-131
Beslissing van 14 juli 2017 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
raadsman mr. [advocaat] , advocaat te [kantoor] .

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het verzoek tot wraking van 30 juni 2017;
  • de beschikking van de rechter-commissaris van 27 juni 2017;
  • de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris op het wrakingsverzoek van 5 juli 2017;
  • de door de raadsman van verzoeker ter zitting van de wrakingskamer overlegde en voorgelezen stukken;
  • het door de Officier van Justitie ter zitting van de wrakingskamer overgelegde en voorgelezen stuk;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 13 juli 2017, waarbij aanwezig waren: de raadsman van verzoeker, mr. [advocaat] en de Officier van Justitie, mr. [Officier van justitie] .

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter-commissaris] , optredend als rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken (hierna: de rechter-commissaris), in de zaak met parketnummer [parketnummer] (hierna: de hoofdzaak) op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
Blijkens zijn hiervoor genoemde schriftelijke reactie, berust de rechter-commissaris niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

3.1.
In de hoofdzaak wordt verzoeker verdacht van het deelnemen aan een criminele organisatie, het medeplegen van (gewoonte) witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrifte.
3.2.
In de beschikking van de rechter-commissaris van 27 juni 2017, die een beslissing ingevolge artikel 98, eerste lid, Sv inhoudt, staat onder meer:
“(…)
Uit het strafrechtelijk onderzoek komt naar voren dat een criminele organisatie (bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen) zich jarenlang heeft bezig gehouden met de handel in softdrugs (buiten de gedoogregels om) alsmede het wegsluizen van daaruit verkregen illegale inkomsten via binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen naar het buitenland. De verdachte zou jarenlang (2008-2015) in en aan die criminele organisatie advies hebben gegeven en bijstand hebben verricht (…).
Naar het oordeel van de rechter-commissaris betreft het een redelijke verdenking van zeer ernstige feiten, waarbij de verdachte in zijn hoedanigheid van advocaat (juridisch adviseur en juridisch vertegenwoordiger, alsmede facilitator door het ter beschikking stellen van zijn advocatenkantoor) langdurig en structureel betrokken is geweest. Uit het strafdossier kan afgeleid worden dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld in de criminele organisatie, in die zin dat zonder zijn advisering en overige hulp de witwaspraktijken niet hadden kunnen worden uitgevoerd zoals beschreven in het onderzoek.
Gelet op:

de lange duur waarop de verdenking ziet;

de structurele rol die verdachte als advocaat in die verdenkingen heeft gespeeld;

de grote omvang van de vermoedelijk gegenereerde witwasgelden;

de omvang van de witwasstructuren (inzet van een groot aantal nationale en internationale rechtspersonen en het advocatenkantoor op zichzelf);

het verstrekken van onjuiste informatie aan derden (juridische en financiële dienstverleners);
is er naar het oordeel van de rechter-commissaris sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht van verdachte. (…)
(…)”

4.Standpunten partijen

4.1.
Verzoeker heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter-commissaris in de beschikking van 27 juni 2017 de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • de overwegingen van deze beschikking in strijd zijn met de onschuldpresumptie;
  • is vooruitgelopen op het oordeel dat de rechtbank mogelijk in de toekomst zal moeten vellen.
4.2.
De rechter-commissaris heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat hij niet de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt omdat:
  • de strafzaak zich in de opsporingsfase bevindt en zijn beschikking op die fase ziet;
  • de beslissing die hij moest nemen noodzakelijkerwijs meebrengt dat een inschatting wordt gemaakt van de schuldvraag;
  • uit de overwegingen in de beschikking, zeker wanneer deze in onderlinge samenhang worden gelezen, blijkt dat de beschikking in het teken staat van een redelijke verdenking tegen verdachte.
4.3.
De Officier van Justitie heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter-commissaris niet de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt omdat:
  • een voor een partij onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert;
  • verzoeker een aantal passages uit de beschikking aanhaalt, maar dat daarbij andere passages achterwege worden gelaten, waardoor de werkelijke motivering geweld wordt aangedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer overweegt dat inhoudelijke beslissingen van een rechter er in de regel niet toe kunnen leiden dat een rechter als vooringenomen wordt beschouwd, tenzij een beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
5.3.1.
De omstandigheid dat (de motivering van) een beslissing slechts objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan opleveren als die beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat die redelijkerwijs slechts kan zijn ingegeven door vooringenomenheid, moet worden onderscheiden van het geval waarin de motivering erop duidt dat de rechter zijn beslissing (mede) heeft gebaseerd op (betwiste doch) door hem reeds vastgestelde feiten of op een reeds gevormd oordeel omtrent vragen die eerst bij de eindbeslissing aan de orde dienen te komen. Dan immers is een op zich begrijpelijke beslissing niettemin ingegeven door vooringenomenheid, althans kan de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3.2.
De rechter-commissaris heeft een beslissing genomen over de vraag of de Officier van Justitie kennis mocht nemen van inbeslaggenomen gegevensdragers. Een vraag die betrekking heeft op de opsporingsfase van de strafzaak. Bij het wegen van het belang op het kunnen handhaven van het verschoningsrecht van verdachte en het belang van waarheidsvinding heeft de rechter-commissaris blijkens de bestreden beschikking de ernst van de feiten waarvan verdachte wordt verdacht alsmede de mate waarin de stukken in het dossier verdachte incrimineren gewogen. De omstandigheid dat de rechter-commissaris daarbij een oordeel heeft gegeven over de verdenking van verdachte, brengt niet mee dat de rechter-commissaris als ‘vooringenomen’ kan worden beschouwd bij het nemen van zijn beslissing dat het verschoningsrecht van verdachte dient te wijken voor de waarheidsvinding.
5.3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat de overwegingen van de beschikking van de rechter-commissaris evenmin de conclusie rechtvaardigen dat de rechter-commissaris stellig en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven over de schuld van verdachte. De wrakingskamer heeft daarbij in aanmerking genomen dat het selectief citeren van delen van de beschikking niet tot deze conclusie kan leiden, maar dat de overwegingen in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Aldus gelezen is duidelijk dat de rechter-commissaris bij de beslissing op de hem voorgelegde vraag de ‘redelijke verdenking’ als toetsingskader heeft gehanteerd en dat de overwegingen van de beschikking in dit licht dienen te worden bezien.
5.4.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter-commissaris ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
5.5.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer: [parketnummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 14 juli 2017, door mr. van Kralingen, mr. Kok en mr. Schild, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.