2.1.Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. Op grond van de Vreemdelingenwet 2000 is de minister van Veiligheid en Justitie belast met het beoordelen van aanvragen van vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) of een verblijfsvergunning.
b. De huidige minister van Veiligheid en Justitie heeft het beoordelen van vergunningaanvragen van vreemdelingen gedelegeerd aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris heeft het beoordelen van en beslissen op die aanvragen gemandateerd aan de Immigratie- en Nationalisatiedienst (hierna: IND), dat onderdeel uitmaakt van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
c. Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan, opgericht bij de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA) en belast met de organisatie en uitvoering van de opvang van asielzoekers. Het COA voert de zogeheten Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) uit.
d. [gedaagde] heeft de Syrische nationaliteit. Op 12 januari 2017 is zij met haar minderjarige dochter [naam kind] vanuit Syrië Nederland ingereisd op basis van een mvv, verleend ten behoeve van gezinshereniging met haar echtgenoot die in de gemeente [woonplaats man] woont.
e. Op 18 januari 2017 hebben [gedaagde] en haar dochter bij de IND officieel een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend. Bij beschikking van 14 februari 2017 heeft [gedaagde] een zelfstandige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gekregen. Haar dochter heeft eveneens een verblijfsvergunning gekregen.
f. [gedaagde] en haar dochter zijn in eerste instantie opgevangen in het asielzoekerscentrum (hierna: azc) in [plaatsnaam] . Op 16 februari 2017 heeft een medewerkster van dat centrum met [gedaagde] gesproken over haar woonwensen. Vervolgens is [gedaagde] voor de toewijzing van huisvesting door het COA gekoppeld aan de gemeente [woonplaats man] .
g. Op 6 maart 2017 heeft in [plaatsnaam] een zogeheten ‘eerste woningweigeringsgesprek’ met [gedaagde] plaatsgevonden. Daarin heeft [gedaagde] aangegeven dat zij niet bij haar echtgenoot wil wonen. Op 8 maart 2017 heeft een tweede woningweigeringsgesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en een medewerker van het COA. Daarin is [gedaagde] meegedeeld dat zij het azc moet verlaten wanneer zij niet alsnog binnen 24 uur instemt met huisvesting bij haar echtgenoot. [gedaagde] heeft niet ingestemd met huisvesting bij haar echtgenoot.
h. Sinds 5 mei 2017 verblijven [gedaagde] en haar dochter in het azc in [woonplaats gedaagde] . Zij krijgen daar opvang op basis van het regiem ‘bed, bad en brood’.
i. [gedaagde] heeft in de tussentijd de echtscheiding aangevraagd. Haar echtgenoot heeft aan die procedure zijn medewerking verleend. Op 23 juni 2017 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.