ECLI:NL:RBZWB:2017:5496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
C/02/333817 / KG ZA 17-509
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een eindexamen geschiedenis in kort geding met betrekking tot zorgvuldigheid en geschil tussen examinator en gecommitteerde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een leerling, aangeduid als [naam eiseres], en OMO, de vereniging voor middelbaar onderwijs. De eiseres vorderde als voorlopige voorziening dat OMO het centraal schriftelijk eindexamen (CSE) geschiedenis ter beoordeling zou voorleggen aan de Onderwijsinspectie, omdat zij meende dat haar examen onzorgvuldig was beoordeeld. De eiseres had in het schooljaar 2016/2017 eindexamen gedaan en was gezakt, waarbij haar CSE geschiedenis met 40 punten was beoordeeld, terwijl zij met 41 punten geslaagd zou zijn. De examinator had aanvankelijk 42 punten toegekend, maar na overleg met de gecommitteerde was de score verlaagd.

De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van het CSE geschiedenis niet apert onzorgvuldig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgerlijke rechter in kort geding slechts kan ingrijpen bij evidente grove fouten in de beoordeling. De eiseres had niet voldoende onderbouwd dat haar examen onzorgvuldig was beoordeeld of dat er sprake was van ongelijkheid in de beoordeling ten opzichte van andere kandidaten. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van OMO werden begroot op € 1.434,00.

De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die gelden bij de beoordeling van eindexamens en de rol van de examinator en gecommitteerde in het beoordelingsproces. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het examen ter controle voor te leggen aan de Onderwijsinspectie, aangezien er geen geschil was tussen de examinator en de gecommitteerde over de beoordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/333817 / KG ZA 17-509
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2017
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. S.P.H. Brinkman ,
tegen
de vereniging
ONS MIDDELBAAR ONDERWIJS,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. H.H.T. Beukers.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en OMO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 11;
  • de brief van mr. Brinkman van 17 augustus 2017 met producties 12 en 13;
  • de brief van mr. Beukers van 17 augustus 2017 met producties 1 t/m 6;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [naam eiseres] ;
  • de pleitnota van OMO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[naam eiseres] vordert als voorlopige voorziening, samengevat,
1. OMO te veroordelen om binnen drie werkdagen het gemaakte eindexamen geschiedenis, vergezeld van dit vonnis, ter beoordeling voor te leggen aan de Onderwijsinspectie, zulks op straffe van een dwangsom;
2. OMO te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede in de nakosten.
2.2.
OMO voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1.
Tussen partijen staat het navolgende vast.
- [naam eiseres] zat in het schooljaar 2016/2017 in 6 VWO van het Theresialyceum te Tilburg. Het Theresialyceum valt onder het bestuur van OMO.
- [naam eiseres] heeft in voormeld schooljaar eindexamen gedaan.
- Op 12 mei 2017 heeft [naam eiseres] deelgenomen aan het centraal schriftelijk eindexamen geschiedenis 1e tijdvak (hierna: CSE geschiedenis).
- Artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs geeft regels over eindexamens en diplomering. Een nadere uitwerking is gegeven in het Eindexamenbesluit VO (hierna: het Eindexamenbesluit). Ingevolge artikel 41 Eindexamenbesluit VO wordt een examen beoordeeld door twee personen: de examinator van het desbetreffende vak, doorgaans de eigen vakdocent als eerste corrector, (hierna: de examinator) en vervolgens door een tweede corrector van een andere school (hierna: de gecommitteerde).
- Artikel 42 van het Eindexamenbesluit VO luidt, voorzover thans van belang, als volgt:

De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg de score voor het centraal examen vast. Indien de examinator en de gecommitteerde daarbij niet tot overeenstemming komen, wordt het geschil voorgelegd aan het bevoegd gezag van de gecommitteerde. Dit bevoegd gezag kan hierover in overleg treden met het bevoegd gezag van de examinator. Indien het geschil niet kan worden beslecht, wordt hiervan melding gemaakt aan de inspectie. De inspectie kan een onafhankelijke corrector aanwijzen. De beoordeling van deze corrector komt in de plaats van de eerdere beoordelingen”.
- Het protocol eerste en tweede correctie papieren centrale examens vmbo, havo en vmbo 2017 geeft de navolgende toelichting bij artikel 42 voormeld:

Artikel 42 impliceert dat de eerste en tweede corrector (examinator en gecommitteerde) er alles aan moeten doen om tot overeenstemming te komen.
Middelen is niet automatisch de vanzelfsprekende manier om die overeenstem- ming te bereiken. Overigens is middelen niet verboden. Maar zowel de exami- nator als de gecommitteerde kan weigeren om te middelen indien zij daarvoor gegronde redenen hebben. Bijvoorbeeld als één van beiden van mening is dat de ander zich niet of onvoldoende aan de correctievoorschriften heeft ge- houden. Komen zij niet tot overeenstemming, dan vindt op initiatief van het bevoegd gezag van de gecommitteerde onderling overleg plaats tussen het bevoegd gezag van de eerste en tweede corrector en daarna eventueel met de examinator en gecommitteerde. Dit is een op overeenstemming gericht overleg. In dit overleg dient nagegaan te worden of beide correctoren in alle redelijkheid hebben gehandeld conform de correctievoorschriften. Als blijkt dat één van beiden of beiden zich iet of niet voldoende hebben gehouden aan de voorschriften, kan het bevoegd gezag hen opdragen het werk opnieuw na te kijken en alsnog tot overeenstemming te komen. Indien het geschil door het bevoegd gezag van beide scholen niet kan worden opgelost, wordt hiervan melding gedaan aan de inspectie door het bevoegde gezag van de gecommitteerde. Deze al het bevoegd gezag van beide scholen nogmaals vragen of het geschil in alle redelijkheid kan worden opgelost. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan wijst de inspectie een derde, onafhankelijke gecommitteerde aan. Het oordeel van deze gecommitteerde is bindend. “.
- Dhr. [naam examinator] is de examinator die het CSE geschiedenis van [naam eiseres] heeft beoordeeld.
- De examinator heeft het CSE geschiedenis van [naam eiseres] beoordeeld met 42 punten. De gecommitteerde heeft aan het CSE geschiedenis van [naam eiseres] een lager puntenaantal toegekend. De examinator en de gecommitteerde hebben in overleg de score van het door [naam eiseres] afgelegde CSE vastgesteld op 40 punten, hetgeen correspondeert met het cijfer 5.6.
- Het schoolexamen geschiedenis van [naam eiseres] is beoordeeld met een 5.3, waarna het eindcijfer van het van geschiedenis -zijnde een rekenkundig gemiddelde van beide cijfers, zijnde 5.45, na afronding is bepaald op een 5.
- Vanwege de overige eindcijfers van [naam eiseres] , waaronder twee onvoldoendes voor andere vakken, hebben de directeur en secretaris van het Theresialyceum vast- gesteld dat [naam eiseres] is gezakt voor haar eindexamen VWO. Indien het CSE geschiedenis van [naam eiseres] was beoordeeld met 41 punten, zou zij geslaagd zijn geweest.
- Op 15 juni 2017 heeft [naam eiseres] haar CSE geschiedenis ingezien en dit vergeleken met het van toepassing zijnde correctievoorschrift.
- De examinator en een andere docent van het vak geschiedenis van het Theresialyceum, dhr. [naam vakdocent] (hierna; de vakdocent) hebben het CSE geschiedenis van [naam eiseres] nogmaals bekeken met inachtneming van de door haar bij de inzage gemaakte schriftelijke op- en aanmerkingen. Het CSE geschiedenis van [naam eiseres] is met haar op- en aanmerkingen op 23 juni 2017 opgestuurd naar de gecommitteerde. De examinator en de gecommitteerde hebben zowel afzonderlijk als na overleg geen aanleiding gezien om de vastgestelde score te herzien.
- [naam eiseres] heeft middels emailbericht van (haar moeder van) 27 juni 2017 bezwaar ingediend bij de voorzitter van de examencommissie. Nadat dit bezwaar niet is gehonoreerd heeft [naam eiseres] een klacht ingediend bij de rector van het Theresialyceum. De rector heeft op 4 juli 2017 aan [naam eiseres] bericht dat de cijferprocedure correct is verlopen en dat hij geen aanleiding en/of mogelijkheden ziet om het cijfer te wijzigen.
- Op 30 juni 2017 heeft [naam eiseres] een beroepschrift ingediend bij de regionale beroepscommissie van OMO. Deze commissie heeft op 6 juli 2017 aan [naam eiseres] medegedeeld dat zij zich niet buigt over kwesties met betrekking tot centraal schriftelijke eindexamens.
- [naam eiseres] heeft middels brief van haar advocaat van 13 juli 2017 het Theresialyceum verzocht om tot een oplossing te komen. Het Theresialyceum is verzocht om het daartoe te leiden dat het CSE geschiedenis van [naam eiseres] binnen een gestelde termijn zal worden voorgelegd aan het bevoegde gezag van de examinator en het bevoegde gezag van de gecommitteerde voor een nieuw onderling overleg en, indien dit niet tot een verhoging van de score zou leiden, het daartoe te leiden dat haar CWE geschiedenis zal worden voorgelegd aan de Inspectie opdat uiteindelijk een onafhankelijke beoordelaar zal worden aangewezen.
- Naar aanleiding van deze brief heeft op 19 juli 2017 een overleg plaatsgevonden tussen [naam eiseres] , haar moeder en haar advocaat en namens OMO de rector en conrector van het Theresialyceum en de beleidsmedewerker juridische zaken. OMO heeft gepersisteerd bij haar standpunt dat de procedure tot vaststelling van het cijfer volledig is gevolgd en dat de score niet wordt aangepast.
3.2.
[naam eiseres] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een apert onzorgvuldige en onjuiste beoordeling van haar CSE geschiedenis, terwijl verwacht mocht worden dat de beoordeling uiterst zorgvuldig gebeurt gelet op het feit dat zij slechts 1 punt van de 73 punten voor het CSE geschiedenis tekort komt. Zij voert daartoe het navolgende aan.
(1) de examinator heeft in eerste instantie haar CSE geschiedenis met 42 punten beoordeeld. Met die score zou zij zijn geslaagd. Door het OMO/Theresialyceum is [naam eiseres] te kennen gegeven dat de gecommitteerde in 99% van de gecommitteerde gevallen op dermate kritische wijze het betreffende centraal examen beoordeelt, dat dit leidt tot een bijstelling van de score naar beneden ten opzichte van de beoordeling door de vakdocent van de betreffende leerling. Dit is evenwel in strijd met de geldende voorschriften (‘Protocol eerste en tweede correctie papieren centrale examens vmbo, havo en vwo 2017’van de AOC-Raad), waarin is bepaald dat het uitdrukkelijk de bedoeling is dat de gecommitteerde al het examenwerk integraal nakijkt en dat het nakijken door de gecommitteerde niet als doel heeft de examinator te controleren. Bovendien blijkt hieruit dat de gecommitteerde de werken van zijn eigen leerlingen anders beoordeelt dan het werk van andere leerlingen.
(2) Uit het feit dat de examinator in eerste instantie twee punten meer punten heeft toegekend dan de gecommitteerde, maar in onderling overleg heeft ingestemd met een lagere score, is af te leiden dat de door haar in het examen gegeven antwoorden op één of twee onderdelen in eerste instantie als juist zijn beoordeeld en dat er dus sprake is van een apert onjuiste beoordeelding door de gecommitteerde, dan wel dat er ruimte is voor discussie die ertoe had moeten leiden dat de examinator en de gecommitteerde in onderling overleg niet tot een overeenstemming waren gekomen. Onduidelijk is waaruit de interpretatieverschillen hebben gezeten en of deze terecht of onterecht ten nadele van haar hebben gewerkt. [naam eiseres] wijst er in dit verband op dat in het overleg tussen de examinator en de vakdocent eveneens sprake was van een verschil in beoordeling van haar CSE geschiedenis. Bovendien heeft de examinator haar tijdens de inzage van het CSE geschiedenis medegedeeld dat de gecommitteerde strenger was dan normaal, hetgeen onderstreept dat de examinator lichtzinnig heeft ingestemd met een lagere scorevaststelling. Volgens [naam eiseres] was er aanleiding voor de examinator en de gecommitteerde om in het onderling overleg te kiezen voor een rekenkundig gemiddelde van hun beider scorevaststelling, hetgeen zou hebben geresulteerd in een scorevaststelling van 41 punten.
(3) [naam eiseres] heeft voor drie antwoorden op vragen van het CSE geschiedenis 0 punten gekregen, terwijl voor iedere vraag 4 punten te behalen waren. Aangezien zij haar antwoorden uitvoerig had gemotiveerd is het niet aannemelijk dat haar CSE gechiedenis op deze onderdelen zorgvuldig en juist is beoordeeld.
(4) Er is sprake van een slechte verstandhouding tussen [naam eiseres] en de examinator. Dit blijkt volgens [naam eiseres] uit het navolgende. Dhr. [naam examinator] had geen of weinig begrip voor de medische beperkingen van [naam eiseres] als gevolg van een schouderblessure, hetgeen reden was voor veelvuldig schoolverzuim. [naam eiseres] heeft meerdere malen bij hem aangegeven dat zij extra ondersteuning wenste voor het vak geschiedenis, maar zij heeft die niet gekregen. Niet uit te sluiten valt dat de slechte verstandhouding van invloed is geweest op de lichtzinnigheid waarmee de examinator akkoord is gegaan met de lagere puntenvaststelling door de gecommitteerde.
Bij dit alles komt dat de praktische opdracht (PTA) van [naam eiseres] als enige is beoordeeld met een 4 en die van haar medeleerlingen met een 6.7, terwijl er sprake was van een groepsopdracht. Dhr. [naam examinator] stond niet open voor een gesprek hierover. [naam eiseres] is niet voorgelicht over de wijze waarop zij de beoordeling van het door haar gemaakte werk ter discussie kon stellen. Indien haar eveneens een 6.7. was toegekend zou zij voor het schoolexamen geschiedenis een hoger punt hebben gehad dan een 5.3.
Gelet op al het vorenstaande stelt [naam eiseres] dat zij er belang bij heeft dat haar CSE geschiedenis wordt voorgelegd aan de Onderwijsinspectie, zodat haar werk kan worden beoordeeld door een derde onafhankelijke gecommitteerde. Indien haar score niet positief wordt bijgesteld kan zij per 4 september 2017 niet starten met de opleiding LLB Global Law aan de Universiteit van Tilburg en verliest zij daardoor een schooljaar.
3.3.
OMO stelt zich op het standpunt dat de score van het CSE geschiedenis van [naam eiseres] op juiste wijze is bepaald en dat er geen aanleiding is om het werk aan de Onderwijsinspectie voor te leggen. Bovendien zou dit in strijd zijn met artikel 41 van het Examenbesluit, aangezien er geen geschil is tussen de examinator en de gecommitteerde.
Van een apert onzorgvuldige beoordeling is volgens OMO geen sprake. Nadat de examinator het CSE geschiedenis van [naam eiseres] had beoordeeld met 42 punten en de gecommitteerde het examen met een lagere score had beoordeeld, zijn zij overeenkomstig artikel 42 Examenbesluit in overleg getreden. Tijdens een ruim twee uur durend gesprek zijn beiden het eens geworden over een vaststelling van de score voor alle geschiedenisexamens die door de klas van [naam eiseres] zijn afgelegd. In dat overleg voor het door [naam eiseres] afgelegde CSE geschiedenis bindend vastgesteld op 40 punten. Het is OMO onbekend of de gecommitteerde aanvankelijk ook tot een score van 40 was gekomen en de examinator zich hierbij heeft aangesloten, of dat het puntenaantal van 40 het resultaat is van middeling. Ten tijde van het bepalen van de score was de normering nog niet bekend. Nadat gebleken was dat [naam eiseres] 1 punt tekort kwam, heeft dhr. [naam examinator] onderzocht of een positieve correctie nog mogelijk was. Hij heeft haar werk nogmaals bekeken met inachtneming van de door [naam eiseres] bij de inzage gemaakte op- en aanmerkingen. Voorts heeft hij overleg gevoerd met een vakgenoot. Tevens is de gecommitteerde verzocht het examen te herbeoordelen. De examinator en de gecommitteerde hebben desondanks geen reden gezien voor bijstelling van de score. Deze extra beoordeling is zeer ongebruikelijk en hieruit blijkt dat geenszins lichtzinnig met de belangen van [naam eiseres] is omgegaan, aldus OMO.
Ten aanzien van hetgeen door [naam eiseres] onder (1) t/m (4) is gesteld, heeft OMO het navolgende aangevoerd.
(ad 1) De gecommitteerde heeft de CSE geschiedenis volgens de geldende voorschriften beoordeeld. Er was sprake van een integrale herbeoordeling van de examens en niet van een globale herbeoordeling van het werk van de examinator. OMO betwist dat de gecommitteerde de examens van de eigen leerlingen anders heeft beoordeeld.
Het komt regelmatig voor dat de visie van de examinator en de gecommitteerde van elkaar verschillen; zeker bij een vak als geschiedenis waarbij de beoordeling van examenantwoorden relatief veel interpretatieruimte kent. De ervaring leert dat de examinator de kandidaat vaak onbewust het voordeel van de twijfel geeft. De gecommitteerde fungeert als onafhankelijke kwaliteitsborging. Het feit dat de gecommitteerde tot een lagere beoordeling komt betekent niet dat deze beoordeling dus onjuist is.
(ad 2) De examinator en de gecommitteerde hebben in overleg de score bindend vastgesteld op 40 punten. Er is derhalve geen sprake van een geschil in de zin van artikel 42 eindexamenbesluit dat ertoe leidt dat het examen ter controle naar de Inspectie moet.
(ad 3) Een uitgebreid gemotiveerd antwoord is niet per definitie juist of juister. Het gebruik van teveel woorden kan ook leiden tot puntenaftrek omdat er meer onjuistheden worden vermeld. Bovendien menen zowel de examinator als de gecommitteerde dat de antwoorden van [naam eiseres] op de betreffende vragen onjuist zijn en geen punten verdienen. Door [naam eiseres] is niet toegelicht op voor welke vraag zij meer punten had verdiend en waarom.
(ad 4) Klachten over persoonlijke bejegening of de beoordeling van het PTA horen niet in deze procedure thuis. [naam eiseres] had daarvoor de klachtprocedure van de school kunnen doorlopen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Er is geen enkele aanwijzing dat een slechte verstandhouding tussen [naam eiseres] en [naam examinator] -indien daarvan al sprake zou zijn- enige invloed heeft gehad op de examenuitslag. OMO wijst er in dit verband op dat de examinator het examen juist met een hogere score heeft beoordeeld dan de gecommitteerde,
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Gelet op de vordering dient thans uitsluitend te worden beoordeeld of OMO gehouden is het CSE geschiedenis van [naam eiseres] voor te leggen aan de Onderwijsinspectie.
3.5.
De burgerlijke rechter in kort geding kan bij de toetsing van een (vakdeskundige) beoordeling van het kennen en/of kunnen van een eindexamenkandidaat alleen ingrijpen indien sprake is van een apert onzorgvuldige beoordeling, bijvoorbeeld blijkend uit evident grove fouten, dan wel indien blijkt dat de beoordeling op uiterst onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, of duidelijk ongelijk is beoordeeld bij gelijke prestaties.
3.6.
Het ligt op de weg van [naam eiseres] om aannemelijk te maken dat de door haar bij het CSE geschiedenis gegeven beantwoording van de vragen apert onzorgvuldig is beoordeeld danwel dat haar examen anders is beoordeeld dan het examen van mede-examenkandidaten.
[naam eiseres] heeft niet op inhoudelijke gronden aangegeven dat de door haar gegeven beantwoording van vragen onjuist is beoordeeld en om welke vragen het concreet gaat. Zij heeft op dit punt in het geheel geen feitelijke stellingen ingenomen. Zij heeft slechts aangevoerd dat bij drie vragen ondanks uitvoerige antwoorden geen punten zijn toegekend. Waarom wel punten hadden moeten worden toegekend is door [naam eiseres] niet gesteld.
Het ligt onder deze omstandigheden niet op de weg van de kort gedingrechter om tot een inhoudelijke beoordeling van de gegeven antwoorden van [naam eiseres] te komen, voor zover de kort gedingrechter daartoe al in staat zou zijn.
3.7.
De enkele omstandigheid dat de examinator aanvankelijk het door [naam eiseres] gemaakte CSE geschiedenis met 42 punten heeft beoordeeld en dat de score nadien in overleg tussen de examinator en de gecommitteerde bindend is vastgesteld op 40 punten, brengt nog niet met zich mee dat de beoordeling van 40 punten apert onzorgvuldig is. Dat er kennelijk ruimte is voor interpretatie in de beoordeling maakt dit niet anders. Evenmin brengt de omstandigheid dat de gecommitteerde het examen met een lagere score heeft beoordeeld en dat dit in veel gevallen zo is, met zich dat de gecommitteerde zich niet heeft gehouden aan zijn taak als genoemd in artikel 41 van het Examenbesluit, noch vloeit daaruit voort dat er sprake is van een onzorgvuldige beoordeling.
Ook de stelling dat de examinator had moeten volharden bij de score van 42 punten en dat hij ten onrechte akkoord is gegaan met een score van 40 punten danwel minstens had moeten middelen tot 41 punten, geen doel. [naam eiseres] geeft niet aan waarom de examinator zo had dienen te handelen. Leidend dient te zijn een inhoudelijke beoordeling op basis van het correctievoorschrift. [naam eiseres] heeft niet gemotiveerd aangegeven dat een dergelijke inhoudelijke beoordeling achterwege is gebleven. De door OMO betwiste stelling van [naam eiseres] dat zij en de examinator een slechte verstandhouding hebben is, zo al juist, daartoe onvoldoende.
3.8.
Ook de andere door [naam eiseres] aangevoerde omstandigheden kunnen niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een aperte onredelijke beoordeling. Dit alles leidt ertoe dat de vordering niet toewijsbaar is en derhalve dient te worden afgewezen
3.9.
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van OMO worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van OMO tot op heden begroot op € 1.434,00, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 aan betekeningskosten indien [naam eiseres] niet binnen 15 dagen na 29 augustus 2017 de proceskosten en nakosten heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017 in tegenwoordigheid van mr. Van de Kar, griffier.