5.3.2.Niet in geschil is dat [verzoeksters 1] na een dienstverband van 3 jaar, de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen 1 april 2017. [verzoeksters 1] heeft elders werk gevonden. De laatste 6 werkdagen vóór 1 april 2017 heeft zij, met instemming van [verweersters] , haar resterende verlof opgenomen. Op haar laatste werkdag heeft [verzoeksters 1] mr. [naam] gewezen op een aansprakelijkheidstelling door een (voormalige) cliënt. Afgesproken werd dat [verzoeksters 1] thuis aan de hand van het betreffende dossier een en ander op papier zou zetten. Over de concrete invulling van die afspraak zijn partijen het niet eens: waar [verzoeksters 1] heeft gesteld dat zij enkel aantekeningen moest maken van hetgeen zij zich omtrent de zaak herinnerde, verwachtte mr. [naam] van [verzoeksters 1] een schriftelijke inhoudelijke reactie op de aansprakelijkheidstelling. Per e-mail van vrijdag 24 maart 2017 (14.51 uur) heeft mr. [naam] dit aan [verzoeksters 1] laten weten.
Maandagavond 27 maart 2017 reageerde [verzoeksters 1] daar als volgt op:
“
We geven beiden een andere lezing aan wat wij op donderdag 23 maart jl. hebben besproken. Dat kan. Die discussie ga ik niet voeren.
Wat er ook van zij, ik wil verder genieten van mijn (welverdiende, goedgekeurde en voor mij nodige) vakantie. Daarna treed ik uit dienst. Onze (zakelijke) wegen scheiden. Ik heb afgelopen donderdagmiddag en vrijdagochtend - tijdens mijn vakantie uit coulance – werkzaamheden verricht ten behoeve van dit dossier. Ik heb toen een chronologisch overzicht opgesteld van het dossier op basis van het dossier en mijn herinneringen. Het dossier heb ik afgelopen vrijdag terug gebracht. Aan de hand hiervan kun je een reactie opstellen, waarbij ik me, afhankelijk van de polisvoorwaarden, kan voorstellen dat je deze reactie afstemt met de verzekeraar.
Dat de aansprakelijkheidsstelling samenvalt met mijn vertrek bij het kantoor, is voor de afhandeling ervan ongelukkig. In het licht van het voorgaande kan en mag je echter niet van mij verwachten dat ik verder nog werkzaamheden verricht. Ik vertrouw er dan ook op dat je ten aanzien van het voorgaande geen contact meer opneemt met me. Ik heb namelijk echt behoefte aan vakantie.”
(e-mail van maandag 27 maart 2017, 19.54 uur).
Mr. [naam] reageerde vrijwel direct:
“
Ik heb je vanmiddag gebeld en een bericht ingesproken met het verzoek contact met mij op te nemen. Dat heb je niet gedaan. Ik heb vervolgens nog een app gestuurd met het verzoek mij te bellen. Ook dat is niet gebeurd.
Ik wijs je erop, dat jouw dienstverband nog niet geëindigd is, ondanks het feit dat je dit al wel diverse malen hebt geschreven. Jij bent nog altijd in dienst.
Daarnaast geef je aan dat je wilt genieten van jouw welverdiende en goedgekeurde vakantiedagen, doch ook dat is niet juist. Ik heb aangegeven dat ik er geen bezwaar tegen heb als jij jouw vakantiedagen opneemt, behoudens bijzondere omstandigheden en deze bijzondere omstandigheden doen zich voor.
Ik verzoek je dan ook morgen om 11.30 uur op kantoor te zijn teneinde een aantal zaken te bespreken.
Ten eerste de kwestie [K](afkorting kantonrechter)
. Jij bent aansprakelijk gesteld op diverse onderdelen. In het korte gesprek donderdagmiddag deed jij het voorkomen alsof het uitsluitend om een bruto/netto verhaal ging. Jij hebt zelf aangeboden om de dossiers mee te nemen en een reactie op te stellen. Ik heb je later nog gebeld en expliciet aangegeven, dat de aansprakelijkstelling veel meer omvat en dat ik daarvan niet bepaald vrolijk word. Ik heb je aangegeven een uitgebreide reactie op te stellen ingaande op alle punten. (…)
Nu ligt er een overzichtje van aantekeningen dat grote vraagtekens oproept en nergens onderbouwd wordt.
Dat wil ik graag met jou bespreken.
Daarnaast ben je vandaag wederom aansprakelijk gesteld door een andere cliënt, een vergelijkbare en niet mis te verstane claim.
Voorts heb ik moeten constateren, dat je met allerlei cliënten op woensdag/donderdag betalingsregelingen hebt getroffen van 50 of 25 euro per maand terwijl er bedragen van 7, 8 en 9 duizend euro open staan. Een en ander zonder dat aan mij te melden of te bespreken.
Bovendien constateer ik dat er ook in andere dossiers sprake is van ernstige nalatigheid. Heel veel tijd spenderen, geen enkele daadkracht, verkeerde eigen bijdragen in rekening brengen, een rekening sturen van 1 uur terwijl er 8 uur in het dossier zit of 23 uur als er 41 uur aan tijd inzit.
Geen overzicht van geleden schade in een letselschadekwestie, terwijl er al een mediationgesprek gaat plaatsvinden. Ik heb je daar al eerder op gewezen.
Tegen mijn uitdrukkelijk opdracht in ben je door blijven gaan met het verrichten van werkzaamheden in dossiers waarin de rekeningen niet betaald werden.
Broodnodige werkzaamheden zijn niet verricht door jou.
Ik ben dan ook van mening dat je je niet gedragen hebt als van een goed werknemer mag worden verwacht en zeker niet zoals van een goed advocaat mag worden verwacht.
Ik wil dat graag met je bespreken, jouw zienswijze daarover horen en afhankelijk daarvan eventueel nadere stappen maken. Er is tenslotte een gezamenlijk belang gelet op het feit dat jij aansprakelijk gesteld bent. Ik verwacht je dan ook morgen om 11.30 uur op kantoor.”
(e-mail van maandag 27 maart 2017, 21.56 uur).
De volgende dag schreef mr. [naam] aan [verzoeksters 1] :
“
Ik heb je gisteren gebeld en een voicemail ingesproken met het verzoek te bellen. Dat is niet gebeurd. Ik heb gisteren een whatsapp gestuurd met het verzoek mij te bellen. Ook dat is niet gebeurd. Je hebt gisteravond een mail gestuurd, daar heb ik gisteravond op geantwoord en aangegeven, dat er heden om 11.30 uur een afspraak is om een aantal zaken te bespreken. Ik constateer dat je zonder bericht van verhindering niet bent verschenen. Ik verzoek je vanmiddag om 15.30 uur op kantoor aanwezig te zijn. Niet verschijnen wordt gezien als werkweigering en zal dan ook consequenties hebben.”
(e-mail van dinsdag 28 maart 2017, 09.51 uur).
[verzoeksters 1] reageerde:
“
Ik heb je gisteren laten weten dat ik behoefte heb aan vakantie, dat mijn hoofd vol zit. Ik ben daarom vandaag een dagje naar de sauna (incl. diner) gegaan.(..)
Daar hebben wij het vorige week nog over gehad. Mijn privételefoon had ik niet bij me. Dan kom ik thuis en dan lees ik jouw e-mail van gisterenavond 27 maart 2017 (19:57 uur) en van vandaag. Daar schrik ik van.
Je e-mails zijn een en al verwijt, terwijl ik me altijd volledig heb ingezet voor kantoor. Je e-mails zijn kwetsend, grievend en vernederend. Ik kan uit deze e-mail niets anders afleiden dan dat er sprake is van een arbeidsconflict tussen ons. Ik trek dat niet. Ik heb sinds ik thuis ben, zitten huilen. Ik ga morgen naar de huisarts.Ik ben hierdoor niet in staat om arbeid te verrichten. Ik meld me per omgaande ziek.
Alle aantijgingen uit jouw e-mails zijn apert onjuist. Op een later moment zal ik inhoudelijk op jouw e-mails reageren. Nu ben ik daar te emotioneel voor.”
(e-mail van dinsdag 28 maart 2017, 22.22 uur).
Daarop schreef mr. [naam] :
“
Vervelend voor je. Je hebt vorige week aangegeven dat je op woensdag naar de sauna zou gaan maar wat daarvan ook zij. ik heb je gisteren gebeld, geappt en gemaild. je reageert gewoonweg niet. wat denk je dat het voor Selda en mij is om telkens geconfronteerd te worden met de problemen die jij in jouw dossiers hebt veroorzaakt. omdat jij niet te bereiken bent en niet reageert en tot 2x toe niet verschenen bent op de oproep, ben ik vanmiddag overgegaan tot ontslag op staande voet. de brief is onderweg. ik zal morgen de brief ook per mail sturen.”
(e-mail van dinsdag 28 maart 2017, 22.44 uur).
In de aangekondigde brief d.d. 28 maart 2017 werd, hoewel breder omschreven, op nagenoeg dezelfde gronden als vermeld in de hierboven geciteerde e-mail van 27 maart 2017 (19.57 uur) aan [verzoeksters 1] ontslag op staande voet verleend.
5.3.3.Ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW kan een werkgever de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen wegens een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de werknemer. Als dringende redenen voor een ontslag op staande voet aan de kant van de werkgever worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij zijn in de eerste plaats de aard en de ernst van de dringende reden van belang maar daarnaast ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zal hebben. Aldus vindt een afweging plaats tussen het belang van de werkgever bij onmiddellijke beëindiging en het belang van de werknemer bij behoud van de dienstbetrekking, waarbij heeft te gelden dat, naarmate de verweten gedraging ernstiger is, de omstandigheid dat het ontslag ingrijpende gevolgen heeft minder snel aan de dringende reden in de weg zal staan.
5.3.4.In de uitgebreide ontslagbrief heeft [verweersters] aangevoerd dat diverse, in die brief nader omschreven “
gedragingen” van [verzoeksters 1] “
in onderling verband, maar ook ieder voor zich en/of in combinatie met elkaar kunnen worden aangemerkt als dringende reden.” Enkele van die ‘gedragingen’ betroffen de wijze waarop [verzoeksters 1] gedurende het dienstverband haar werkzaamheden heeft uitgevoerd. Naar het oordeel van de kantonrechter kan echter de wijze waarop [verzoeksters 1] haar werkzaamheden in de voorgaande 3 jaren heeft uitgevoerd geen dringende reden opleveren die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Niet gebleken is dat [verzoeksters 1] in die periode er op is gewezen of is gewaarschuwd dat zij een of meerdere van die werkzaamheden anders diende te verrichten, terwijl [verzoeksters 1] , nadat zij haar werk feitelijk reeds had gestaakt, niet langer dezelfde (gestelde) ‘fouten’ zou kunnen maken. Door dit laatste is het belang van [verweersters] bij een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband zou hebben, aan deze gronden voor het ontslag komen te ontvallen.
Bepalend voor het oordeel of al dan niet sprake was van een dringende reden is veeleer de vraag of in de omstandigheden van het geval, het niet opstellen van een inhoudelijke reactie op de (eerste) aansprakelijkheidstelling, het onbereikbaar zijn van [verzoeksters 1] voor [verweersters] en Van Hooijdonks weigering om nog met mr. [naam] te spreken over het dossier waarop de aansprakelijkheidstelling zag en over enkele overige werkzaamheden, voldoende grond opleverden voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is.
De kantonrechter heeft weliswaar begrip voor de zorgen van [verweersters] omtrent (onder meer) de aansprakelijkheidstelling en het belang van [verweersters] c.q. mr. [naam] om daarover met [verzoeksters 1] te spreken, maar de wijze waarop [verzoeksters 1] invulling heeft gegeven aan het verzoek van [verweersters] inzake het dossier van de aansprakelijkheidstelling, de daaropvolgende tijdelijke onbereikbaarheid van [verzoeksters 1] en nadien haar mededeling dat zij niet in staat was om arbeid te verrichten, en dus op kantoor te verschijnen, zijn op zichzelf, noch tezamen zodanige gedragingen waardoor redelijkerwijs niet van [verweersters] kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoeksters 1] had haar werkzaamheden voor [verweersters] feitelijk beëindigd en de laatste zes werkdagen verlof genomen. Daarna zou zij bij een andere werkgever in dienst treden. [verweersters] heeft haar stelling dat aan de toestemming voor dit verlof de voorwaarde was verbonden dat zich geen bijzondere omstandigheden zouden voordoen, niet onderbouwd. Daaraan kan zij dan ook niet een dringende reden wegens het niet (onmiddellijk) verschijnen verbinden. Daarenboven is geen sprake van zodanige bijzondere omstandigheden die vereisten dat [verzoeksters 1] onmiddellijk op het werk terugkeerde. Een onderhoud over de kwesties die [verweersters] met [verzoeksters 1] wenste te bespreken had ook op een later moment kunnen plaatsvinden. Daar komt nog bij dat in het licht van de aanstaande beëindiging van het dienstverband, [verweersters] naar het oordeel van de kantonrechter geen enkel belang had bij het ontslag op staande voet. Teneinde [verzoeksters 1] ertoe te bewegen op kantoor te verschijnen had [verweersters] kunnen volstaan met (bedreiging met) een minder vergaande sanctie, zoals het inhouden van het loon, waarbij zij zo nodig een spoedcontrole door de arbodienst had kunnen laten uitvoeren indien zij de ziekmelding van [verzoeksters 1] niet accepteerde.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de door [verweersters] aangevoerde redenen onvoldoende dringend geacht kunnen worden om ten grondslag te liggen aan een ontslag op staande voet.
5.4.5[verweersters] zal hierna dan ook worden veroordeeld tot betaling van het loon over de maand maart 2017 (€ 3.423,91 bruto), ongebruikte verlofuren (€ 326,09 bruto) en de vakantietoeslag zoals gevorderd (€ 2.980,65 bruto). Daarbij dient op het loon een bedrag van € 678,83 (netto) in mindering te strekken.
Op de voet van het bepaalde in artikel 7:625 BW zal [verweersters] tevens worden veroordeeld tot betaling van een verhoging wegens vertraging, die zal worden vastgesteld op € 1.500,- bruto.
Tevens zal [verweersters] wettelijke rente over de verschuldigde bedragen dienen te voldoen. Op de vordering van [verzoeksters 1] zal die rente worden toegewezen vanaf 4 april 2017, waarbij gemakshalve geen rekening wordt gehouden met de twee betalingen op respectievelijk 9 en 18 april 2017.