ECLI:NL:RBZWB:2017:5785

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
C/02/334542 / KG ZA 17-555
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag op paarden en eigendomsgeschil

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.M. Schelstraete, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, die door de deurwaarder executoriaal beslag hebben laten leggen op twee paarden. Eiser vordert de opheffing van dit beslag, stellende dat de paarden zijn eigendom zijn en dat hij niet bekend is met enige grond voor de beslaglegging. De deurwaarder heeft het beslag gehandhaafd op basis van een vonnis van een eerdere zaak, waarin gedaagde sub 3 betrokken was. Eiser heeft diverse documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn eigendom, waaronder paspoorten en betalingsbewijzen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagden niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de paarden eigendom zijn van gedaagde sub 3. Eiser heeft overtuigend aangetoond dat hij de eigenaar is van de paarden, onder andere door te stellen dat hij het paard [naam paard 1] zelf heeft gefokt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van eiser bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van gedaagden bij handhaving daarvan. De vordering van eiser is toegewezen, en het beslag is opgeheven. Gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/334542 / KG ZA 17-555
Vonnis in kort geding van 6 september 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam 1] ,
eiser,
verder te noemen [eiser] .
advocaat mr. L.M. Schelstraete te Oisterwijk,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaatsnaam 2] ,
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde sub 1] ,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaatsnaam 3] , [land] ,
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde sub 2] ,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [plaatsnaam 4] , gemeente [plaatsnaam 5] ,
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde sub 3] ,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [plaatsnaam 7] ,
gedaagde,
verder te noemen de deurwaarder,
vertegenwoordigd door mevr. [voorl.] [naam C] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen met producties 1 t/m 1;
  • de brieven van mr. Van Toorn van 22 augustus 2017, met producties;
  • de brieven van mr. Schelstraete van 22 augustus 2017, met producties;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ;
1.2.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de behandeling tegen [gedaagde sub 3] verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert als voorlopige voorziening, samengevat:
primair:
- opheffing van het executoriale beslag op na te noemen paarden en de daarbij behorende -paspoorten, alsmede opheffing van de gerechtelijke bewaring;
- [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder te gebieden [eiser] feitelijk in het bezit te stellen van de paarden en de paspoorten, zulks op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
- [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder te gebieden het executoriaal beslag op na te noemen paarden en de daarbij behorende paspoorten, alsmede de gerechtelijke bewaring, op te heffen en [eiser] feitelijk in het bezit te stellen van de paarden en de paspoorten, zulks op straffe van een dwangsom;
meer subsidiair:
- de getroffen executiemaatregelen met betrekking tot de paarden en de paspoorten te schorsen en geschorst te houden totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist;
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder hebben verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het navolgende vast.
- Op 1 augustus 2017 is in opdracht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door de deurwaarder executoriaal beslag gelegd op de paarden [naam paard 1] en [naam paard 2] (hierna: de paarden) alsmede op de daarbij behorende paspoorten. De paarden en de paarden- paspoorten zijn op 8 augustus 2017 in gerechtelijke bewaring genomen. De paar- den en de paspoorten bevonden zich tot de gerechtelijke bewaring bij [naam ruitersportcentrum] te [plaatsnaam 6] (hierna: [naam ruitersportcentrum] ).
- [eiser] heeft tegen de inbeslagneming van de paarden geprotesteerd omdat de paarden zijn eigendom zouden zijn en hij niet bekend was met enige grond voor de inbeslagneming. Hij heeft de deurwaarder in dat verband diverse stukken toegestuurd. De deurwaarder heeft daarop te kennen gegeven dat zij de stukken nader zou bekijken maar dat het beslag vooralsnog zou worden gehandhaafd.
- Bij brief 10 augustus 2017 heeft mr. Schelstraete namens [eiser] de deurwaarder bericht dat de paarden eigendom zijn van [eiser] en dat het voor hem een raadsel is op basis van welk recht of titel de betreffende beslaglegging heeft plaatsgehad alsmede dat onduidelijk is voor wie de deurwaarder optreedt. De deurwaarder is verzocht en gesommeerd het beslag op te heffen en de paarden aan [eiser] te retourneren.
- Middels email van 10 augustus 2017 heeft de deurwaarder aan mr. Schelstraete bericht dat het beslag is gelegd uit kracht van een vonnis van 21 juni 2017 van de rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie Bergen op Zoom ten laste van [gedaagde sub 3] en dat een redelijk vermoeden bestaat dat [gedaagde sub 3] bezitter is van de inbeslaggenomen paarden. Zij heeft geen afdoende bewijs gezien van het tegendeel en gaat er vanuit dat de dieren tot het vermogen van [gedaagde sub 3] behoren, totdat anders bewezen is. De deurwaarder heeft voorts verzocht om een bewijs dat [eiser] huurder is van de stalboxen waar de paarden zich bevonden en om betalingsbewijzen ter zake door [gedaagde sub 3] met betrekking tot de paarden verrichte diensten. De deurwaarder heeft te kennen gegeven dat zij vooralsnog het beslag handhaaft.
- Bij brief van zijn advocaat van 11 augustus 2017, waarbij diverse documenten zijn gevoegd, heeft [eiser] nogmaals benadrukt dat de paarden zijn eigendom zijn, dat hij niets te maken heeft met het geschil tussen de opdrachtgever van de deurwaarder en [gedaagde sub 3] , dat nog steeds ongewis is wie de opdrachtgever van de deurwaarder en op grond van welke titel tot beslaglegging en bewaring is overgegaan. De deurwaarder is nogmaals gesommeerd het executoriale beslag op te heffen en ervoor zorg te dragen dat de paarden worden teruggebracht naar [naam ruitersportcentrum] .
- In reactie hierop heeft de deurwaarder bij brief van 14 augustus 2017 bericht dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat [eiser] eigenaar is van de paarden en dat het beslag op de paarden gehandhaafd blijft.
3.2.
[eiser] grondt zijn vorderingen op eigendom. Op grond van artikel 5:2 BW eist hij de paarden op en vordert hij afgifte daarvan.
[eiser] stelt het navolgende. Hij had de paarden bij [naam ruitersportcentrum] gestald. De paarden verbleven daar in twee door hem middels zijn vennootschap Duval BV gehuurde stallen. Hij heeft met de heer [naam A] , partner van [gedaagde sub 3] , mondeling een overeenkomst gesloten met betrekking tot het africhten van zijn paarden, meer in het bijzonder het zadelmak maken. Hij ontving daarvoor facturen van de onderneming van [gedaagde sub 3] ( [naam onderneming] ), die hij heeft voldaan. Tussen [eiser] en [gedaagde sub 3] bestond geen contractuele relatie. Hij is niet betrokken bij het geschil tussen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , zodat zijn paarden niet ter verhaal kunnen dienen voor vorderingen die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op [gedaagde sub 3] hebben.
De deurwaarder is herhaaldelijk te kennen gegeven dat de paarden eigendom zijn van [eiser] en haar zijn daartoe ook de nodige stukken verstrekt, maar zij heeft desondanks de executiemaatregelen voortgezet. [eiser] heeft eerst vernomen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opdrachtgevers van de deurwaarder zijn, nadat hem door de eigenaar van [naam ruitersportcentrum] , [naam B] , een kopie van het exploot van gerechtelijke bewaring van 8 augustus 2017 is verstrekt.
Door [eiser] zijn ter onderbouwing van zijn standpunt dat de paarden zijn eigendom zijn de navolgende stukken overgelegd:
- het paspoort van het paard [naam paard 1] , dat op naam staat van [eiser] ,
- de registratie van het paard [naam paard 2] op naam van [eiser] ,
- een kopie van het betalingsbewijs van de koopsom van het paard [naam paard 2] ,
- het stamboekpapier van het paard [naam paard 1] , waaruit blijkt dat [eiser] fokker is van dit paard.
Voorts heeft [eiser] overgelegd de huurovereenkomst met [naam ruitersportcentrum] , de facturen voor de huur van de stallen, betalingsbewijzen, alsmede facturen van [naam onderneming] en bewijzen van betaling daaraan. Deze kosten zou hij niet gemaakt hebben als de paarden niet zijn eigendom waren, aldus [eiser] . Hij betwist dat [naam B] aan de deurwaarder de paarden heeft aangewezen als zijnde de paarden van [gedaagde sub 3] .
3.3.
De deurwaarder stelt zich op het standpunt dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard, aangezien hij de gerechtsdeurwaarder die belast is met de executie in rechte had moeten betrekken en niet het deurwaarderskantoor.
3.4.
De deurwaarder, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat dat [eiser] er niet in is geslaagd te bewijzen dat de paarden zijn eigendom zijn en dat er daarom van uitgegaan wordt dat deze behoren tot het vermogen van [gedaagde sub 3] . Zij weigeren daarom het beslag en de gerechtelijke bewaring op te heffen. De paarden werden ten tijde van de beslaglegging door [gedaagde sub 3] verzorgd en door haar bereden. Dit blijkt uit de Facebookpagina van [gedaagde sub 3] . De paarden stonden in een van de stallen die bij [gedaagde sub 3] in gebruik waren. [naam B] heeft de deurwaarder de stallen en de paarden van [gedaagde sub 3] persoonlijk aangewezen. De door [eiser] overgelegde stukken zijn ontoereikend ter onderbouwing van eigendom:
- de registratie van het paard [naam paard 2] betreft slechts een uitdraai van de website van het KWPN.
- het kopie betalingsbewijs betreffende het paard [naam paard 2] is onduidelijk en kan niet op echtheid worden geverifieerd.
- het stamboekpapier van het paard [naam paard 1] geldt niet als eigendomsbewijs.
Zij wijzen erop dat een verklaring over de aankoop en/of een schriftelijke koopovereenkomst ontbreekt
Voorts betwiste [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat tussen [eiser] en [naam A] een afspraak is gemaakt over het zadelmak maken van de paarden. Uit de afbeelding op de Facebookpagina van [gedaagde sub 3] kan worden afgeleid dat het paard [naam paard 2] al zadelmak is. Bovendien is onduidelijk op welke paarden de overgelegde facturen van [naam onderneming] -dat overigens een eenmans-bedrijf is van [gedaagde sub 3] - betrekking hebben en stroken de overgelegde betalings- bewijzen niet met de facturen. Uit de huurovereenkomst met [naam ruitersportcentrum] kan niet worden afgeleid voor welke paarden de stallen worden gehuurd en uit de betalingen blijkt dit evenmin.
3.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.6.
[eiser] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 3] . De vorderingen zijn niet tegen haar gericht. Bovendien is zij geen beslaglegger en is zij niet bij machte om het gelegde beslag en gerechtelijke bewaring te doen opheffen.
3.7.
De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van de deurwaarder dat ten onrechte het deurwaarderskantoor is gedagvaard. Onweersproken is dat het deurwaarderskantoor de opdracht heeft gekregen om beslag te leggen. Namens het deurwaarderskantoor heeft gerechtsdeurwaarder [naam C] de ambtelijke diensten verleend. Vervolgens is herhaaldelijk gecorrespondeerd tussen (de advocaat van) [eiser] en het deurwaarderskantoor. Daarin heeft het kantoor nimmer aangegeven dat [eiser] zich tot [naam C] als gerechtsdeurwaarder diende te wenden. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat het deurwaarderskantoor de macht heeft om het beslag te doen opheffen.
3.8.
De voorzieningenrechter zal -binnen het beperkte kader van het kort geding- dienen te beoordelen wie naar waarschijnlijkheid de eigenaar is van de paarden, aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van een afweging van de wederzijdse belangen.
3.9.
Vast staat dat door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder geen enkel document is overgelegd waaruit enig eigendomsrecht van [gedaagde sub 3] blijkt. Zij hebben [gedaagde sub 3] daar ook niet om verzocht. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder baseren de eigendom van de paarden door [gedaagde sub 3] op haar Facebookpagina, waarop zij vermeldt dat zij de paarden berijdt en verzorgt en foto’s plaatst. Deze pagina wordt echter door [gedaagde sub 3] zelf gevuld en kan derhalve niet dienen als bewijs van eigendom van de paarden. Voorts wordt verwezen naar de verklaring van [naam B] die de paarden als zijnde de paarden van [gedaagde sub 3] zou hebben aangewezen. [naam B] betwist evenwel de juistheid van deze verklaring, nog daargelaten dat een eventuele wetenschap van [naam B] gebaseerd zou zijn op verklaringen van [gedaagde sub 3] .
3.10.
In het licht van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder allerminst aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde sub 3] de eigendom heeft van de paarden.
3.11.
Daarentegen is door [eiser] onbetwist gesteld dat hij het paard [naam paard 1] zelf heeft gefokt, dat dit paard in zijn stal is geboren en dat een koopovereenkomst derhalve niet bestaat. Dit gevoegd bij de door hem overgelegde stukken aangaande de eigendom van beide paarden, waaronder het paspoort, het stamboekpapier, betaalbewijzen en het registratiebewijs, maakt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de paarden eigendom zijn van [eiser]
3.12.
Onder deze omstandigheden dient het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag en de gerechtelijke bewaring te prevaleren boven het belang van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder, bij handhaving daarvan. Dit leidt ertoe dat de primaire vordering wordt toegewezen ten aanzien van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder. De dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
3.13.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 110,80
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.213,80
3.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] . Deze kosten worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen jegens [gedaagde sub 3] ;
4.2.
heft op het op 1 augustus 2017 door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onder vof [naam ruitersportcentrum] te [plaatsnaam 6] , gemeente [plaatsnaam 5] , ten laste van [gedaagde sub 3] gelegde executoriale beslag op de paarden [naam paard 1] en [naam paard 2] en de bij deze paarden behorende paspoorten, alsmede de gerechtelijke bewaring van deze paarden en paardenpaspoorten;
4.3.
gebiedt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis [eiser] feitelijk in het bezit te stellen van de paarden en de paspoorten, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag per persoon, derhalve maximaal
€ 1.500,= per dag, totdat in totaal maximaal € 50.000,= aan dwangsommen is verbeurd;
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.213,80;
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de deurwaarder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink, voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2017 in tegenwoordigheid van mr. Van de Kar, griffier.