ECLI:NL:RBZWB:2017:5971

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
02-811781-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Janssen
  • Kouwenhoven
  • Van de Wetering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en doodslag met vuurwapen in Tilburg

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2017 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere pogingen tot moord en doodslag. De verdachte, geboren in 1988 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op tegenspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaar. De zaak omvatte drie verschillende schietincidenten die plaatsvonden in Tilburg en Goirle in 2012, waarbij de verdachte betrokken was bij het afvuren van meerdere schoten op verschillende slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, vooral in het geval van het eerste slachtoffer, [benadeelde partij 1], die meerdere keren werd geraakt door kogels. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen handelde, maar dat er ook sprake was van een opdrachtgever, [medeverdachte 1]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte de poging tot moord en doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers bij het bepalen van de strafmaat. De benadeelde partij, [benadeelde partij 1], vorderde schadevergoeding, die door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Amsterdam (rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Amsterdam)
Parketnummer: 02/811781-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 september 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5, 13 en 14 april en 24 mei 2017. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. Van IJzendoorn, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de zitting van 4 september 2017 is het onderzoek gesloten.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2012 te Tilburg, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan
niet met voorbedachten rade [benadeelde partij 1] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen
(meermalen) een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in het (boven)lichaam van die
[benadeelde partij 1] en/of (meermalen) een of meer kogel(s) heeft afgevuurd naar/in de
richting van het (boven)lichaam van die [benadeelde partij 1] , terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaak 1)
2.
hij op of omstreeks 6 juli 2012 te Goirle, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan
niet met voorbedachten rade [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad
en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in
het lichaam (been) van die [benadeelde partij 2] en/of een of meer kogel(s) heeft afgevuurd
naar/in de richting van die [benadeelde partij 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(zaak 2)
3.
hij op of omstreeks 22 juni 2012, althans in of omstreeks de periode van 1
juni 2012 tot en met 30 juni 2012 te Tilburg, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan
niet met voorbedachten rade [benadeelde partij 3] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad
en rustig overleg, met een vuurwapen (meermalen) een of meer kogel(s) heeft
afgevuurd in het lichaam van die [benadeelde partij 3] (been/benen) en/of (meermalen) een of
meer kogel(s) heeft afgevuurd naar/in de richting van het lichaam van die
[benadeelde partij 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaak 3)
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 30 april 2012,
althans op of omstreeks 30 april 2012 te Tilburg en/of elders in Nederland
en/of te Bari en/of elders in Italie en/of te Igoumenitsa en/of elders in
Griekenland en/of te Istanbul en/of elders in Turkije, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,67 kg, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(zaak 23)

3.De voorvragen

3.1
De dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Feit 4
De officier van justitie vordert ten aanzien van dit feit de niet-ontvankelijkheid in de vervolging van het openbaar ministerie. Dit vanwege het feit dat de Turkse autoriteiten de vervolging ten aanzien van dit feit hebben overgenomen.
De rechtbank is, gelet op de informatie van de officier van justitie, met hem van oordeel dat hij ten aanzien van dit feit niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging daarvan.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder 1. Hij komt daarbij tot een poging tot moord vanwege de wijze waarop de schutter heeft geschoten, de onderbreking en hervatting van het afvuren van kogels, de hoeveelheid schoten die zijn afgevuurd en het letsel bij [benadeelde partij 1] . Hij gaat er bij dit feit vanuit dat verdachte door [medeverdachte 1] is uitgelokt tot het begaan van dit feit. Ook het ten laste gelegde onder 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Hij komt hierbij niet tot een poging tot moord, omdat uit de bewijsmiddelen de voorbedachte raad van verdachte niet kan worden afgeleid. Volgens hem is er wel sprake van een poging tot doodslag, nu verdachte door een doorgeladen wapen te trekken tijdens de confrontatie met [benadeelde partij 2] willens en wetens het risico heeft genomen dat hij die [benadeelde partij 2] dodelijk zou treffen. Ook bij dit feit gaat hij uit van de uitlokking door [medeverdachte 1] . Van het ten laste gelegde onder 3 vordert de officier van justitie vrijspraak.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de bijlagen bij dit vonnis.
Feit 1
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 1 stelt de rechtbank het volgende vast en komt daarbij tot het volgende oordeel.
Op 11 september 2012 omstreeks 01.00 uur heeft er een schietpartij plaatsgevonden aan de Kapelmeesterlaan te Tilburg waarbij [benadeelde partij 1] (verder: [benadeelde partij 1] ) is beschoten en
meerdere keren in zijn lichaam is geraakt hetgeen hem ernstig heeft verwond.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
De rechtbank stelt in dat verband vast dat [benadeelde partij 1] omstreeks 01.00 uur met zijn auto aankwam in de Kapelmeesterlaan te Tilburg, hij zijn auto aldaar heeft geparkeerd en hij vervolgens naar de ingang van de flat is gelopen. Op dat moment is de schutter vanuit de bosschages naast de flat aan komen lopen en heeft zonder iets te zeggen een schotensalvo op [benadeelde partij 1] geopend waarbij vijf à zes kogels op hem zijn afgevuurd. De schutter is hierna weg gelopen maar keerde binnen zeer korte tijd terug en opende een tweede schotensalvo op [benadeelde partij 1] waarbij vier à vijf kogels zijn afgevuurd. Op het moment dat de deur van de portiek van de flat openging, stopte de schutter met schieten en is de schutter weggegaan.
Verder stelt de rechtbank vast dat [benadeelde partij 1] door de schoten meerdere keren is geraakt. Gebleken is dat hij een inschotopening heeft aan de rechterzijde van de hals met een uitschotopening in het gehemelte. Ook heeft hij een inschotopening aan de achterzijde van zijn rug en een ter hoogte van het linkerschouderblad. Letsels die [benadeelde partij 1] als gevolg hiervan heeft opgelopen zijn naast de schotwonden, een breuk van de onderkaak, tandbreuken, en tandverlies, een breuk van de negende rechter rib, een breuk van het wervelgewricht van de negende borstwervel, een bloeding in de linker borstkasholte, een huiddefect aan de rechter elleboog en letsels aan de linker ringvinger.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de schutter [benadeelde partij 1] heeft opgewacht. Dit in combinatie met het direct beschieten zonder enige voorafgaande woordenwisseling alsmede het kort na het eerste schotensalvo terugkeren naar [benadeelde partij 1] om een tweede schotensalvo op hem af te vuren, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de schutter niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat sprake is van een weloverwogen handelen. Naar het oordeel van de rechtbank was dit weloverwogen handelen gericht op het van het leven beroven van [benadeelde partij 1] . Dit volgt volgens haar niet alleen uit de vele schoten die op hem zijn afgevuurd en het daaruit ontstane letsel maar vooral ook uit de terugkeer van de schutter na het eerste schotensalvo om een tweede schotensalvo op [benadeelde partij 1] te starten. De rechtbank interpreteert dit zo dat het besluit van de schutter vast stond, namelijk het om het leven brengen van [benadeelde partij 1] en dat hij terugkeerde om het karwei af te maken. Daaruit blijkt meer dan voldoende uit dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de schutter heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Schutter
Vervolgens stelt de rechtbank op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 1 het volgende vast. De schutter betrof volgens ooggetuigen een man, een beetje getint en ongeveer 1.60 m. lang. [verdachte] heeft een vergelijkbare lengte. [getuige 1] heeft zeer kort na de schietpartij en nadat zij [benadeelde partij 1] naar binnen had geholpen en zijn telefoon had aangepakt, op internet gezocht op [verdachte] .
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat de beide schotensalvo’s door deze man zijn afgevuurd. Ook heeft hij verklaard niet te weten wie de schutter was maar zegt over het tapgesprek tussen hem en zijn broer [naam 1] waarin hij zegt: Kon ik maar weten dat diegene die ik zelf in huis heb gehaald en mijn brood mee heb gedeeld op mij zou schieten, dat hij daarmee [verdachte] bedoelt. Voorts heeft [benadeelde partij 1] verklaard dat hij pas zou verklaren als [verdachte] zou zijn opgepakt.
[medeverdachte 2] heeft verklaard van [benadeelde partij 1] te hebben gehoord dat [verdachte] op hem heeft geschoten maar dat hij dit niet durft te zeggen.
Verder heeft [getuige 2] verklaard dat [medeverdachte 1] hem enige tijd voor het schietincident heeft gevraagd om [verdachte] binnenkort ergens naar toe te brengen. Hij heeft dat in de nacht van de schietpartij gedaan. Later heeft hij van [medeverdachte 1] gehoord dat [verdachte] de schutter was op [benadeelde partij 1] . Hij hoorde van [medeverdachte 1] dat [benadeelde partij 1] uit de weg geruimd moest worden wegens een mislukt drugstransport. [getuige 2] heeft op 11 september 2012 om 17.38 uur contact gehad met het Griekse nummer dat bij [medeverdachte 1] in gebruik was.
[getuige 3] heeft verklaard dat [verdachte] in de nacht van de schietpartij bij hem aan de deur heeft gestaan en dat hij in de week daarna van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat [verdachte] de schutter van [benadeelde partij 1] betrof.
[naam 2] , de toenmalige ex-partner van [benadeelde partij 1] , heeft verklaard dat zij door [medeverdachte 1] is bedreigd waarbij door hem is gezegd dat het niet gelukt was [benadeelde partij 1] te vermoorden en zij nu aan de beurt waren. Verder heeft hij gezegd dat als haar broer alles zou vertellen, hij hen uit de weg zou ruimen.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is, dat [verdachte] de schutter op [benadeelde partij 1] is geweest. [benadeelde partij 1] heeft geen volledige openheid van zaken gegeven, hetgeen de rechtbank niet zozeer acht te zijn ingegeven door daadwerkelijke onwetendheid maar eerder door angst voor de gevolgen van zijn verklaring. Dat wordt bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 2] , die heeft verklaard dat hij van [benadeelde partij 1] heeft gehoord dat hij beschoten is door [verdachte] maar dat hij dat niet durft te zeggen. Dat er sprake is van gevaar volgt ook uit door de verklaring van [naam 2] over de bedreiging door [medeverdachte 1] .
De rechtbank leidt uit de verklaringen van [benadeelde partij 1] in combinatie met het genoemde tapgesprek met zijn broer af, dat [benadeelde partij 1] weet dat [verdachte] de schutter is geweest. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] . Een aanwijzing daarvoor ziet zij tevens in de zoekopdrachten op het internet door [getuige 1] kort na de schietpartij. De rechtbank leidt daaruit af dat er na de schietpartij door [benadeelde partij 1] tegen [getuige 1] is gezegd dat [verdachte] de schutter was. Tot slot is er de verklaring van [getuige 2] die van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat [verdachte] de schutter is en hij verklaart dat [medeverdachte 1] de opdrachtgever is geweest. Zijn verklaring omtrent de vraag van [medeverdachte 1] om [verdachte] binnen korte tijd ergens heen te brengen vindt ondersteuning in de contacten met het Griekse nummer, in gebruik bij [medeverdachte 1] , die later op de dag van de schietpartij plaatsvinden. Tot slot past [verdachte] in het opgegeven signalement. Het feit dat [verdachte] sinds de schietpartij op [benadeelde partij 1] in Nederland onvindbaar is en vermoedelijk is vertrokken naar Turkije sterkt de rechtbank bovendien in haar overtuiging.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat hij dit in opdracht van [medeverdachte 1] heeft gedaan, hetgeen zij met name baseert op de verklaring van [getuige 2] , waar hij verklaart dat [medeverdachte 1] in deze zaak de opdrachtgever is van [verdachte] en waar hij verklaart dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] [verdachte] moest vervoeren in de nacht van het schietincident alsmede de verklaring van [naam 2] . Het primair ten laste gelegde is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 2 stelt de rechtbank het volgende vast en komt daarbij tot het volgende oordeel.
Op 6 juli 2012 is er twee maal een vuurwapen afgevuurd in de woning van [benadeelde partij 2] te Goirle. Daarbij is die [benadeelde partij 2] eenmaal aan de binnenzijde van zijn linker bovenbeen geraakt. De tweede kogel is in de woonkamer terecht gekomen.
Dader
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat [verdachte] de schutter was. [medeverdachte 1] heeft eveneens verklaard dat [verdachte] op [benadeelde partij 2] heeft geschoten en dat daaraan een conflict met betrekking tot een hennepkwekerij ten grondslag lag. Deze verklaring wordt ondersteund door de historische gegevens van het telefoonnummer dat in gebruik was van [verdachte] . Daaruit is gebleken dat dit telefoonnummer rondom het tijdstip van het schietincident op zendmasten in Goirle nabij het adres van [benadeelde partij 2] heeft aangestraald. Nu niet is gebleken dat anderen gebruik maakten van de telefoon van [verdachte] concludeert de rechtbank hieruit dat [verdachte] in Goirle was en dat hij de schutter is geweest.
Medeplegen
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] hebben gehandeld. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld. Er is een aantal personen die een dergelijke verklaring hebben afgelegd, te weten [benadeelde partij 2] zelf, zijn zoon [naam 3] en [getuige 2] . Geen van deze personen heeft deze informatie echter uit eigen wetenschap, enkel van horen zeggen. Van directe bewijsmiddelen waaruit een dergelijke betrokkenheid van [medeverdachte 1] blijkt, is geen sprake. Dat leidt ertoe dat er wel enige vermoedens zijn gerezen over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij dit feit maar dat het aan wettig bewijs ontbreekt om tot een daadwerkelijke bewezenverklaring te kunnen komen van medeplegen. De rechtbank spreekt [verdachte] aldus vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voorbedachte raad
Voor voorbedachte raad is vereist dat de dader tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te kunnen beraden over de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank stelt daaromtrent vast dat uit de verklaring van [benadeelde partij 2] blijkt dat er onenigheid bestond tussen hem en [verdachte] over een hennepkwekerij in Lelystad en dat [verdachte] vanwege die omstandigheden naar de woning van [benadeelde partij 2] is gegaan en hij een doorgeladen vuurwapen bij zich had. Dat het vuurwapen doorgeladen was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat dit direct afging op het moment dat [verdachte] dit achter uit zijn broekband haalde en [benadeelde partij 2] daarnaar greep. Op het moment van aanbellen door [verdachte] bij de woning van [benadeelde partij 2] was het vuurwapen echter nog verborgen achter zijn rug in zijn broeksband. Daaruit concludeert de rechtbank dat [verdachte] wel een doorgeladen vuurwapen had meegenomen maar dat het niet bij voorbaat zijn bedoeling was om [benadeelde partij 2] neer te schieten zodra hij de voordeur zou openen. [verdachte] stond immers niet met een reeds getrokken vuurwapen voor de deur. Het vuurwapen werd door [verdachte] pas getrokken op het moment dat [benadeelde partij 2] boos op hem reageerde. [benadeelde partij 2] is direct op het wapen afgegaan en probeerde het te grijpen waarna het twee maal is afgegaan. De rechtbank is van oordeel dat direct voorafgaand aan het moment van het trekken van het vuurwapen niet is vast te stellen of er bij [verdachte] sprake was van kalm beraad en rustig overleg. De gemoederen waren immers reeds verhit geraakt na de enkele confrontatie met elkaar bij het openen van de voordeur. Zij spreekt [verdachte] derhalve vrij van de poging tot moord.
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van een poging tot doodslag moet er sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood. In dat kader stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een conflict tussen [verdachte] en [benadeelde partij 2] en dat [verdachte] onder die omstandigheden met een doorgeladen vuurwapen naar de woning van [benadeelde partij 2] is gegaan. Door het doorgeladen wapen in een conflictsituatie op enig moment te trekken heeft [verdachte] willens en wetens de bewuste kans aanvaard dat het af zou gaan en [benadeelde partij 2] daarbij dodelijk geraakt zou kunnen worden. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat iemand immers niet vrijwillig op zich zal laten schieten en het in de lijn der verwachting ligt dat diegene zich daartegen zal verzetten. Bovendien is een vuurwapen een geschikt middel om iemand dodelijk te verwonden. Dat de kogel in het been van [benadeelde partij 2] is terechtgekomen berust slechts op puur toeval. Van het daadwerkelijk richten van het wapen door [verdachte] op [benadeelde partij 2] was naar het oordeel van de rechtbank (nog) geen sprake. Het wapen is afgegaan op het moment dat [verdachte] dit trok en [benadeelde partij 2] daarop reageerde. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de kogel dan ook heel ergens anders in het lichaam van [benadeelde partij 2] terecht had kunnen komen waar het wel een dodelijke afloop tot gevolg had kunnen hebben. Zij acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [benadeelde partij 2] .
Feit 3
Naar aanleiding van een aantal CIE-meldingen inhoudende dat er in de maand juni 2012 een schietincident had plaatsgevonden aan de Eikstraat te Tilburg waarbij ene [benadeelde partij 3] in zijn been zou zijn geschoten door [medeverdachte 1] , is de politie een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de beschoten persoon [benadeelde partij 3] was. De politie heeft [benadeelde partij 3] vervolgens benaderd en hij heeft bevestigd dat hij in juni 2012 is beschoten. Er was twee keer op hem geschoten, waarbij hij is geraakt in zijn rechter bovenbeen en linker onderbeen. De kogels zijn in het ziekenhuis verwijderd en aan [benadeelde partij 3] overhandigd. Hij deelde mede dat hij de kogels had weggegooid en dat hij niet wist wie de schutter was en waarom er op hem geschoten was. [benadeelde partij 3] wilde verder geen aangifte doen of een verklaring afleggen.
Uit de opgevraagde informatie van de zorgverzekering van [benadeelde partij 3] bleek dat hij op 22 juni 2012 in het ziekenhuis was opgenomen wegens een ingreep bij een gevolg van een lichaamsvreemd voorwerp.
Naar aanleiding van een tapgesprek op 7 november 2012 tussen [benadeelde partij 3] en zijn moeder, waarin gesproken werd over de twee kogels die uit huis weggemaakt moesten worden en waaruit aldus bleek dat [benadeelde partij 3] nog over de kogels beschikte, heeft de politie een doorzoeking in de woning verricht. Daarbij werden in een plastic potje twee kogelpunten aangetroffen en in beslag genomen.
De kogelpunten zijn onderzocht door het NFI. In dit onderzoek is geconcludeerd dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de kogels uit zaak 2 en zaak 3 uit één en dezelfde loop zijn afgevuurd dan dat zij zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
In zaak 2 heeft [benadeelde partij 2] verklaard dat hij is neergeschoten door [verdachte] . Hij heeft gehoord dat de opdracht daarvoor was gegeven door [medeverdachte 1] . Ook had hij gehoord dat [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] de aanslag in Tilburg had gepleegd.
De zoon van [benadeelde partij 2] , [naam 3] , heeft eenzelfde verklaring afgelegd.
Tot slot is er de verklaring van [getuige 2] die heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat [verdachte] alle drie de schietpartijen in zijn opdracht heeft uitgevoerd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [benadeelde partij 3] op 22 juni 2012 te Tilburg tweemaal is beschoten waarbij hij in zijn rechter bovenbeen en linker onderbeen is geraakt. Ook neemt zij de conclusie van het NFI ten aanzien van de kogels over en maakt deze tot de hare. Ten aanzien van zaak 2 is de rechtbank hiervoor reeds tot het oordeel gekomen dat [verdachte] de schutter is geweest.
Dat het wapen in zaak 2 is afgevuurd door [verdachte] houdt echter niet automatisch in dat hij ook degene is geweest die het wapen in de onderhavige zaak in handen heeft gehad en heeft afgevuurd op [benadeelde partij 3] . Het wapen is niet aangetroffen waardoor nader onderzoek van dit wapen, zoals op de aanwezigheid van DNA-sporen, niet heeft kunnen plaatsvinden. Evenmin is [verdachte] aangehouden waardoor nader onderzoek naar eventuele schiethanden alsmede het afnemen van een verhoor ontbreekt.
Weliswaar zijn er een aantal personen die hebben verklaard dat [verdachte] de schutter is geweest die in opdracht van [medeverdachte 1] handelde, maar geen van deze personen heeft deze informatie uit eigen wetenschap, enkel van horen zeggen. Dat ligt mogelijk anders bij de verklaring van [getuige 4] , die (telefonisch) ten overstaan van de politie heeft verklaard dat [benadeelde partij 3] ook door [medeverdachte 1] in zijn been was geschoten. Echter, het is niet mogelijk gebleken om de verklaring van [getuige 4] te verifiëren, aangezien het niet gelukt is hem binnen een redelijke termijn te kunnen horen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat zijn verklaring niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Nu bewijsmiddelen die leiden tot betrokkenheid van [verdachte] en/of [medeverdachte 1] bij dit feit ontbreken, zal de rechtbank [verdachte] van dit feit vrijspreken.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks11 september 2012 te Tilburg,
althans in Nederland,ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk en
al dan
nietmet voorbedachten rade [benadeelde partij 1] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met dat
opzet en
al dan nietna kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen
(meermalen
) een of meerkogel
(s
)heeft afgevuurd in het
(boven
)lichaam van die
[benadeelde partij 1] en
/of (meermalen
) een of meerkogel
(s
)heeft afgevuurd
naar/in de
richting van het
(boven
)lichaam van die [benadeelde partij 1] , terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaak 1)
2.
hijop
of omstreeks6 juli 2012 te Goirle,
althans in Nederland,ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
en al dan
niet met voorbedachten rade[benadeelde partij 2] van het leven te beroven,
althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad
en rustig overleg,met een vuurwapen een
of meerkogel
(s)heeft afgevuurd in
het lichaam (been) van die [benadeelde partij 2] en
/ofeen
of meerkogel
(s)heeft afgevuurd
naar/in de richting van die [benadeelde partij 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(zaak 2)
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar waarbij hij opmerkt dat de hoogte van zijn eis met name is ingegeven door de ernst van feit 1. In het voordeel van verdachte weegt hij zijn jonge leeftijd mee.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [benadeelde partij 1] waartoe hij de opdracht had gekregen van [medeverdachte 1] wiens bedoeling het was dat [benadeelde partij 1] om het leven gebracht zou worden. [verdachte] is hierop met een vuurwapen naar de flatwoning gegaan waar [benadeelde partij 1] verbleef en heeft op die [benadeelde partij 1] voor die flatwoning meerdere schoten afgevuurd. [benadeelde partij 1] is als gevolg hiervan meerdere malen getroffen en ernstig gewond geraakt, doch niet komen te overlijden. Door aldus te handelen heeft verdachte getracht een medemens van het leven te beroven. Het is slechts aan het toeval te danken dat [benadeelde partij 1] ten gevolge van verdachtes handelen niet is overleden.
De voornoemde handelingen van verdachte hebben het slachtoffer naast fysiek letsel ook psychisch leed bezorgd. Iedere dag wordt het slachtoffer opnieuw geconfronteerd met de lichamelijke gevolgen die tot op de dag van vandaag niet volledig zijn hersteld en waarvan het maar de vraag is of dat zal gebeuren. Daarnaast is het slachtoffer bang om de straat op te gaan waardoor zijn sociale leven tot een minimum is ingeperkt. Ook vreest hij voor het leven van zijn familie en zijn kinderen.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde partij 2] . Verdachte is met een doorgeladen vuurwapen naar de woning van die [benadeelde partij 2] gegaan om een geschil te beslechten. Het wapen is afgegaan op het moment dat verdachte dit uit zijn broeksband trok en [benadeelde partij 2] zich daartegen verweerde door daarnaar te grijpen. [benadeelde partij 2] is daarbij in zijn bovenbeen geraakt. Ook hier mag verdachte van geluk spreken dat [benadeelde partij 2] niet dodelijk is getroffen.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het zeer gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten waaronder het niet terugdeinzen voor een opdracht tot moord. Dergelijk feiten getuigen van geen enkel respect voor andermans leven. Bovendien leert de ervaring dat daarmee de samenleving geschokt wordt en gevoelens van angst en onveiligheid teweeg worden gebracht.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de omstandigheid dat uit zijn strafblad blijkt hij eerder in contact is gekomen met politie en justitie maar niet voor soortgelijke feiten.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel enkel een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tevens gelet op het feit dat verdachte op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De Hoge Raad heeft hierover in zijn arrest van 17 juni 2008 bepaald dat wat betreft de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden zijn volgens de Hoge Raad gelegen in:
a) De ingewikkeldheid van de zaak: Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of andere zaken tegen de verdachte;
b) De invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop;
c) De (voortvarendheid van de) wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Voor de aanvang van de redelijke termijn dient te worden gerekend vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte enige tijd voor de zitting van 19 oktober 2015 op de hoogte was van de onderhavige verdenkingen tegen hem en dat hij daarvoor vervolgd zou worden. Zijn toenmalige raadsman heeft tijdens die zitting immers aangegeven dat hij enige tijd geleden contact met verdachte heeft gehad en dat hij op dat moment gemachtigd was om voor verdachte de verdediging in de onderhavige procedure te voeren. De dag dat verdachte op de hoogte was van de onderhavige procedure tegen hem is in het onderhavige geval de begindatum van de redelijke termijn. In april, mei en juni 2017 zijn de zaken inhoudelijk behandeld en heden doet de rechtbank een einduitspraak. Nu in het onderhavige geval sprake is van een omvangrijk onderzoek dat de nodige tijd heeft gevergd, alsmede van een gelijktijdige berechting van een groot aantal verdachten en meerdere zaken per verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn hier niet is overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van dertien jaren passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van
€ 34.439,92 bestaande uit een bedrag van € 4.439,92 wegens materiele schade en een bedrag van € 30.000,- wegens immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 september 2012.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte en zijn mededader aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan verdachte opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 36f, 45, 47, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 4 tenlastegelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van poging tot moord;
feit 2:medeplegen van poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van dertien jaren;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van
€ 34.439,92, waarvan een bedrag van € 4.439,92 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 30.000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 1), € 34.439,92 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 207 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mr. Kouwenhoven en
mr. Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 september 2017.