4.2Het oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de bijlagen bij dit vonnis.
Feit 1
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 1 stelt de rechtbank het volgende vast en komt daarbij tot het volgende oordeel.
Op 11 september 2012 omstreeks 01.00 uur heeft er een schietpartij plaatsgevonden aan de Kapelmeesterlaan te Tilburg waarbij [benadeelde partij 1] (verder: [benadeelde partij 1] ) is beschoten en
meerdere keren in zijn lichaam is geraakt hetgeen hem ernstig heeft verwond.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
De rechtbank stelt in dat verband vast dat [benadeelde partij 1] omstreeks 01.00 uur met zijn auto aankwam in de Kapelmeesterlaan te Tilburg, hij zijn auto aldaar heeft geparkeerd en hij vervolgens naar de ingang van de flat is gelopen. Op dat moment is de schutter vanuit de bosschages naast de flat aan komen lopen en heeft zonder iets te zeggen een schotensalvo op [benadeelde partij 1] geopend waarbij vijf à zes kogels op hem zijn afgevuurd. De schutter is hierna weg gelopen maar keerde binnen zeer korte tijd terug en opende een tweede schotensalvo op [benadeelde partij 1] waarbij vier à vijf kogels zijn afgevuurd. Op het moment dat de deur van de portiek van de flat openging, stopte de schutter met schieten en is de schutter weggegaan.
Verder stelt de rechtbank vast dat [benadeelde partij 1] door de schoten meerdere keren is geraakt. Gebleken is dat hij een inschotopening heeft aan de rechterzijde van de hals met een uitschotopening in het gehemelte. Ook heeft hij een inschotopening aan de achterzijde van zijn rug en een ter hoogte van het linkerschouderblad. Letsels die [benadeelde partij 1] als gevolg hiervan heeft opgelopen zijn naast de schotwonden, een breuk van de onderkaak, tandbreuken, en tandverlies, een breuk van de negende rechter rib, een breuk van het wervelgewricht van de negende borstwervel, een bloeding in de linker borstkasholte, een huiddefect aan de rechter elleboog en letsels aan de linker ringvinger.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de schutter [benadeelde partij 1] heeft opgewacht. Dit in combinatie met het direct beschieten zonder enige voorafgaande woordenwisseling alsmede het kort na het eerste schotensalvo terugkeren naar [benadeelde partij 1] om een tweede schotensalvo op hem af te vuren, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de schutter niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat sprake is van een weloverwogen handelen. Naar het oordeel van de rechtbank was dit weloverwogen handelen gericht op het van het leven beroven van [benadeelde partij 1] . Dit volgt volgens haar niet alleen uit de vele schoten die op hem zijn afgevuurd en het daaruit ontstane letsel maar vooral ook uit de terugkeer van de schutter na het eerste schotensalvo om een tweede schotensalvo op [benadeelde partij 1] te starten. De rechtbank interpreteert dit zo dat het besluit van de schutter vast stond, namelijk het om het leven brengen van [benadeelde partij 1] en dat hij terugkeerde om het karwei af te maken. Daaruit blijkt meer dan voldoende uit dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de schutter heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Schutter
Vervolgens stelt de rechtbank op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 1 het volgende vast. De schutter betrof volgens ooggetuigen een man, een beetje getint en ongeveer 1.60 m. lang. [verdachte] heeft een vergelijkbare lengte. [getuige 1] heeft zeer kort na de schietpartij en nadat zij [benadeelde partij 1] naar binnen had geholpen en zijn telefoon had aangepakt, op internet gezocht op [verdachte] .
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat de beide schotensalvo’s door deze man zijn afgevuurd. Ook heeft hij verklaard niet te weten wie de schutter was maar zegt over het tapgesprek tussen hem en zijn broer [naam 1] waarin hij zegt: Kon ik maar weten dat diegene die ik zelf in huis heb gehaald en mijn brood mee heb gedeeld op mij zou schieten, dat hij daarmee [verdachte] bedoelt. Voorts heeft [benadeelde partij 1] verklaard dat hij pas zou verklaren als [verdachte] zou zijn opgepakt.
[medeverdachte 2] heeft verklaard van [benadeelde partij 1] te hebben gehoord dat [verdachte] op hem heeft geschoten maar dat hij dit niet durft te zeggen.
Verder heeft [getuige 2] verklaard dat [medeverdachte 1] hem enige tijd voor het schietincident heeft gevraagd om [verdachte] binnenkort ergens naar toe te brengen. Hij heeft dat in de nacht van de schietpartij gedaan. Later heeft hij van [medeverdachte 1] gehoord dat [verdachte] de schutter was op [benadeelde partij 1] . Hij hoorde van [medeverdachte 1] dat [benadeelde partij 1] uit de weg geruimd moest worden wegens een mislukt drugstransport. [getuige 2] heeft op 11 september 2012 om 17.38 uur contact gehad met het Griekse nummer dat bij [medeverdachte 1] in gebruik was.
[getuige 3] heeft verklaard dat [verdachte] in de nacht van de schietpartij bij hem aan de deur heeft gestaan en dat hij in de week daarna van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat [verdachte] de schutter van [benadeelde partij 1] betrof.
[naam 2] , de toenmalige ex-partner van [benadeelde partij 1] , heeft verklaard dat zij door [medeverdachte 1] is bedreigd waarbij door hem is gezegd dat het niet gelukt was [benadeelde partij 1] te vermoorden en zij nu aan de beurt waren. Verder heeft hij gezegd dat als haar broer alles zou vertellen, hij hen uit de weg zou ruimen.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is, dat [verdachte] de schutter op [benadeelde partij 1] is geweest. [benadeelde partij 1] heeft geen volledige openheid van zaken gegeven, hetgeen de rechtbank niet zozeer acht te zijn ingegeven door daadwerkelijke onwetendheid maar eerder door angst voor de gevolgen van zijn verklaring. Dat wordt bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 2] , die heeft verklaard dat hij van [benadeelde partij 1] heeft gehoord dat hij beschoten is door [verdachte] maar dat hij dat niet durft te zeggen. Dat er sprake is van gevaar volgt ook uit door de verklaring van [naam 2] over de bedreiging door [medeverdachte 1] .
De rechtbank leidt uit de verklaringen van [benadeelde partij 1] in combinatie met het genoemde tapgesprek met zijn broer af, dat [benadeelde partij 1] weet dat [verdachte] de schutter is geweest. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] . Een aanwijzing daarvoor ziet zij tevens in de zoekopdrachten op het internet door [getuige 1] kort na de schietpartij. De rechtbank leidt daaruit af dat er na de schietpartij door [benadeelde partij 1] tegen [getuige 1] is gezegd dat [verdachte] de schutter was. Tot slot is er de verklaring van [getuige 2] die van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat [verdachte] de schutter is en hij verklaart dat [medeverdachte 1] de opdrachtgever is geweest. Zijn verklaring omtrent de vraag van [medeverdachte 1] om [verdachte] binnen korte tijd ergens heen te brengen vindt ondersteuning in de contacten met het Griekse nummer, in gebruik bij [medeverdachte 1] , die later op de dag van de schietpartij plaatsvinden. Tot slot past [verdachte] in het opgegeven signalement. Het feit dat [verdachte] sinds de schietpartij op [benadeelde partij 1] in Nederland onvindbaar is en vermoedelijk is vertrokken naar Turkije sterkt de rechtbank bovendien in haar overtuiging.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat hij dit in opdracht van [medeverdachte 1] heeft gedaan, hetgeen zij met name baseert op de verklaring van [getuige 2] , waar hij verklaart dat [medeverdachte 1] in deze zaak de opdrachtgever is van [verdachte] en waar hij verklaart dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] [verdachte] moest vervoeren in de nacht van het schietincident alsmede de verklaring van [naam 2] . Het primair ten laste gelegde is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen met betrekking tot zaak 2 stelt de rechtbank het volgende vast en komt daarbij tot het volgende oordeel.
Op 6 juli 2012 is er twee maal een vuurwapen afgevuurd in de woning van [benadeelde partij 2] te Goirle. Daarbij is die [benadeelde partij 2] eenmaal aan de binnenzijde van zijn linker bovenbeen geraakt. De tweede kogel is in de woonkamer terecht gekomen.
Dader
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat [verdachte] de schutter was. [medeverdachte 1] heeft eveneens verklaard dat [verdachte] op [benadeelde partij 2] heeft geschoten en dat daaraan een conflict met betrekking tot een hennepkwekerij ten grondslag lag. Deze verklaring wordt ondersteund door de historische gegevens van het telefoonnummer dat in gebruik was van [verdachte] . Daaruit is gebleken dat dit telefoonnummer rondom het tijdstip van het schietincident op zendmasten in Goirle nabij het adres van [benadeelde partij 2] heeft aangestraald. Nu niet is gebleken dat anderen gebruik maakten van de telefoon van [verdachte] concludeert de rechtbank hieruit dat [verdachte] in Goirle was en dat hij de schutter is geweest.
Medeplegen
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] hebben gehandeld. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld. Er is een aantal personen die een dergelijke verklaring hebben afgelegd, te weten [benadeelde partij 2] zelf, zijn zoon [naam 3] en [getuige 2] . Geen van deze personen heeft deze informatie echter uit eigen wetenschap, enkel van horen zeggen. Van directe bewijsmiddelen waaruit een dergelijke betrokkenheid van [medeverdachte 1] blijkt, is geen sprake. Dat leidt ertoe dat er wel enige vermoedens zijn gerezen over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij dit feit maar dat het aan wettig bewijs ontbreekt om tot een daadwerkelijke bewezenverklaring te kunnen komen van medeplegen. De rechtbank spreekt [verdachte] aldus vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voorbedachte raad
Voor voorbedachte raad is vereist dat de dader tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te kunnen beraden over de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank stelt daaromtrent vast dat uit de verklaring van [benadeelde partij 2] blijkt dat er onenigheid bestond tussen hem en [verdachte] over een hennepkwekerij in Lelystad en dat [verdachte] vanwege die omstandigheden naar de woning van [benadeelde partij 2] is gegaan en hij een doorgeladen vuurwapen bij zich had. Dat het vuurwapen doorgeladen was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat dit direct afging op het moment dat [verdachte] dit achter uit zijn broekband haalde en [benadeelde partij 2] daarnaar greep. Op het moment van aanbellen door [verdachte] bij de woning van [benadeelde partij 2] was het vuurwapen echter nog verborgen achter zijn rug in zijn broeksband. Daaruit concludeert de rechtbank dat [verdachte] wel een doorgeladen vuurwapen had meegenomen maar dat het niet bij voorbaat zijn bedoeling was om [benadeelde partij 2] neer te schieten zodra hij de voordeur zou openen. [verdachte] stond immers niet met een reeds getrokken vuurwapen voor de deur. Het vuurwapen werd door [verdachte] pas getrokken op het moment dat [benadeelde partij 2] boos op hem reageerde. [benadeelde partij 2] is direct op het wapen afgegaan en probeerde het te grijpen waarna het twee maal is afgegaan. De rechtbank is van oordeel dat direct voorafgaand aan het moment van het trekken van het vuurwapen niet is vast te stellen of er bij [verdachte] sprake was van kalm beraad en rustig overleg. De gemoederen waren immers reeds verhit geraakt na de enkele confrontatie met elkaar bij het openen van de voordeur. Zij spreekt [verdachte] derhalve vrij van de poging tot moord.
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van een poging tot doodslag moet er sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood. In dat kader stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een conflict tussen [verdachte] en [benadeelde partij 2] en dat [verdachte] onder die omstandigheden met een doorgeladen vuurwapen naar de woning van [benadeelde partij 2] is gegaan. Door het doorgeladen wapen in een conflictsituatie op enig moment te trekken heeft [verdachte] willens en wetens de bewuste kans aanvaard dat het af zou gaan en [benadeelde partij 2] daarbij dodelijk geraakt zou kunnen worden. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat iemand immers niet vrijwillig op zich zal laten schieten en het in de lijn der verwachting ligt dat diegene zich daartegen zal verzetten. Bovendien is een vuurwapen een geschikt middel om iemand dodelijk te verwonden. Dat de kogel in het been van [benadeelde partij 2] is terechtgekomen berust slechts op puur toeval. Van het daadwerkelijk richten van het wapen door [verdachte] op [benadeelde partij 2] was naar het oordeel van de rechtbank (nog) geen sprake. Het wapen is afgegaan op het moment dat [verdachte] dit trok en [benadeelde partij 2] daarop reageerde. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de kogel dan ook heel ergens anders in het lichaam van [benadeelde partij 2] terecht had kunnen komen waar het wel een dodelijke afloop tot gevolg had kunnen hebben. Zij acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [benadeelde partij 2] .
Feit 3
Naar aanleiding van een aantal CIE-meldingen inhoudende dat er in de maand juni 2012 een schietincident had plaatsgevonden aan de Eikstraat te Tilburg waarbij ene [benadeelde partij 3] in zijn been zou zijn geschoten door [medeverdachte 1] , is de politie een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de beschoten persoon [benadeelde partij 3] was. De politie heeft [benadeelde partij 3] vervolgens benaderd en hij heeft bevestigd dat hij in juni 2012 is beschoten. Er was twee keer op hem geschoten, waarbij hij is geraakt in zijn rechter bovenbeen en linker onderbeen. De kogels zijn in het ziekenhuis verwijderd en aan [benadeelde partij 3] overhandigd. Hij deelde mede dat hij de kogels had weggegooid en dat hij niet wist wie de schutter was en waarom er op hem geschoten was. [benadeelde partij 3] wilde verder geen aangifte doen of een verklaring afleggen.
Uit de opgevraagde informatie van de zorgverzekering van [benadeelde partij 3] bleek dat hij op 22 juni 2012 in het ziekenhuis was opgenomen wegens een ingreep bij een gevolg van een lichaamsvreemd voorwerp.
Naar aanleiding van een tapgesprek op 7 november 2012 tussen [benadeelde partij 3] en zijn moeder, waarin gesproken werd over de twee kogels die uit huis weggemaakt moesten worden en waaruit aldus bleek dat [benadeelde partij 3] nog over de kogels beschikte, heeft de politie een doorzoeking in de woning verricht. Daarbij werden in een plastic potje twee kogelpunten aangetroffen en in beslag genomen.
De kogelpunten zijn onderzocht door het NFI. In dit onderzoek is geconcludeerd dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de kogels uit zaak 2 en zaak 3 uit één en dezelfde loop zijn afgevuurd dan dat zij zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
In zaak 2 heeft [benadeelde partij 2] verklaard dat hij is neergeschoten door [verdachte] . Hij heeft gehoord dat de opdracht daarvoor was gegeven door [medeverdachte 1] . Ook had hij gehoord dat [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] de aanslag in Tilburg had gepleegd.
De zoon van [benadeelde partij 2] , [naam 3] , heeft eenzelfde verklaring afgelegd.
Tot slot is er de verklaring van [getuige 2] die heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat [verdachte] alle drie de schietpartijen in zijn opdracht heeft uitgevoerd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [benadeelde partij 3] op 22 juni 2012 te Tilburg tweemaal is beschoten waarbij hij in zijn rechter bovenbeen en linker onderbeen is geraakt. Ook neemt zij de conclusie van het NFI ten aanzien van de kogels over en maakt deze tot de hare. Ten aanzien van zaak 2 is de rechtbank hiervoor reeds tot het oordeel gekomen dat [verdachte] de schutter is geweest.
Dat het wapen in zaak 2 is afgevuurd door [verdachte] houdt echter niet automatisch in dat hij ook degene is geweest die het wapen in de onderhavige zaak in handen heeft gehad en heeft afgevuurd op [benadeelde partij 3] . Het wapen is niet aangetroffen waardoor nader onderzoek van dit wapen, zoals op de aanwezigheid van DNA-sporen, niet heeft kunnen plaatsvinden. Evenmin is [verdachte] aangehouden waardoor nader onderzoek naar eventuele schiethanden alsmede het afnemen van een verhoor ontbreekt.
Weliswaar zijn er een aantal personen die hebben verklaard dat [verdachte] de schutter is geweest die in opdracht van [medeverdachte 1] handelde, maar geen van deze personen heeft deze informatie uit eigen wetenschap, enkel van horen zeggen. Dat ligt mogelijk anders bij de verklaring van [getuige 4] , die (telefonisch) ten overstaan van de politie heeft verklaard dat [benadeelde partij 3] ook door [medeverdachte 1] in zijn been was geschoten. Echter, het is niet mogelijk gebleken om de verklaring van [getuige 4] te verifiëren, aangezien het niet gelukt is hem binnen een redelijke termijn te kunnen horen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat zijn verklaring niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Nu bewijsmiddelen die leiden tot betrokkenheid van [verdachte] en/of [medeverdachte 1] bij dit feit ontbreken, zal de rechtbank [verdachte] van dit feit vrijspreken.