ECLI:NL:RBZWB:2017:6029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
AWB 17_3633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel en rechtsgang bij arbeidsovereenkomst onder de Wet sociale werkvoorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij Orionis Walcheren, en het dagelijks bestuur van deze organisatie. De eiser had een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen, waarbij hij voor onbepaalde tijd in een andere functie werd geplaatst. De eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een arbeidsovereenkomst heeft op basis van de Wet sociale werkvoorziening en het Burgerlijk Wetboek, en dat hij geen ambtenaar is in de zin van de Ambtenarenwet. Dit betekent dat de brief van 4 november 2016, waarin de disciplinaire maatregel werd opgelegd, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, en dat door het bezwaar inhoudelijk te behandelen, een verkeerde beslissing was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3633 AW

uitspraak van 21 september 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 april 2017 (bestreden besluit) van het dagelijks bestuur inzake het opleggen van een disciplinaire maatregel.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 september 2017. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 30 juni 2013 werkzaam bij Orionis Walcheren. Bij brief van 4 november 2016 is aan eiser de disciplinaire maatregel opgelegd van plaatsing in een andere functie voor onbepaalde tijd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting geconstateerd dat eiser een arbeidsovereenkomst heeft bij Orionis Walcheren op grond van de Wet sociale werkvoorziening en titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek. Partijen hebben de rechtbank desgevraagd laten weten dat zij (inmiddels) ook van mening zijn dat eiser een arbeidsovereenkomst heeft op grond van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat eiser geen ambtenaar is, zoals bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet. De brief van 4 november 2016 heeft dan ook geen publiekrechtelijke grondslag.
Dit heeft tot gevolg dat de brief van 4 november 2016 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het dagelijks bestuur had het bezwaar daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Door dat niet te doen maar het bezwaar toch inhoudelijk te behandelen, heeft het dagelijks bestuur een verkeerde beslissing genomen.
De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
3. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het dagelijks bestuur veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).
4. Het dagelijks bestuur heeft de rechtbank gevraagd om het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb door te zenden naar het bevoegde orgaan. De rechtbank overweegt dat dit artikel echter niet voorziet in doorzending van het beroepschrift naar de civiele rechter. Daarbij is verder van belang dat het aanhangig maken van een zaak bij de civiele rechter eigen procedurele vereisten kent. De civiele procedure kan niet worden ingeleid door middel van het indienen van een – doorgezonden – beroepschrift. Dit neemt niet weg dat eiser zelf alsnog een beslissing kan nemen over de vraag of hij een procedure voor de civiele rechter wil starten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • stelt vast dat eiser, indien hij het niet eens is met het opleggen van de disciplinaire maatregel, uitsluitend een vordering bij de civiele rechter kan instellen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het dagelijks bestuur op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. S.A.M.L. van de Sande, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2017.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.