ECLI:NL:RBZWB:2017:608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
C/02/326353 KG ZA 17-57
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.J.G. Eijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over verbod tenuitvoerlegging verstekvonnis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door [Eiser] tegen de vereniging Laurentius. [Eiser] vorderde een verbod op de tenuitvoerlegging van een eerder verstekvonnis van 8 juni 2016, waarin hij was veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde woning. De vordering was gebaseerd op de stelling dat er sprake was van misbruik van executiebevoegdheid, omdat de huurachterstand op het moment van dagvaarden niet substantieel genoeg was om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [Eiser] een huurachterstand had van ruim vier maanden, wat een ernstige tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst oplevert. De rechter oordeelde dat de belangen van Laurentius bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van [Eiser]. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen juridische of feitelijke misslagen waren in het verstekvonnis en dat de omstandigheden die [Eiser] aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat de ontruiming niet had plaatsgevonden als hij in de eerdere procedure was verschenen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van [Eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Laurentius zijn begroot op € 1.145,--, inclusief het salaris van de advocaat. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 6 februari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaak/rolnr.: 326353 KG ZA 17-57
vonnis in kort geding d.d. 6 februari 2017
inzake
[Eiser],
wonende te [Plaatsnaam] ,
eiser,
advocaat: mr. W.A.J.A. Welten,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Laurentius,
gevestigd en kantoorhoudende te (4834 ED) Breda, Loevesteinstraat 20,
gedaagde,
advocaat: mr. K.A.M. Jaspers.
Partijen zullen hierna “ [Eiser] ” en “Laurentius” worden genoemd.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 30 januari 2017 met producties;
de bij brief van 30 januari 2017 door mr. Welten voornoemd toegezonden aanvullende producties;
de bij brief van 1 februari 2017 door mr. Jaspers voornoemd toegezonden producties;
e mondelinge behandeling van 2 februari 2017;
de pleitnota van [Eiser] ;
de pleitnota van Laurentius.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
[Eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat Laurentius wordt verboden het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, sector kanton d.d. 8 juni 2016 verder of opnieuw ten uitvoer te leggen en derhalve [Eiser] toe te laten het gehuurde staande en gelegen aan de [Adresgegevens] binnen te treden en (verder) te bewonen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat Laurentius in gebreke blijft aan het te wijzen vonnis te voldoen, met veroordeling van [Eiser] in de kosten van de procedure.
2.2
Laurentius voert verweer.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- [Eiser] heeft van Laurentius gehuurd de woning aan de [Adresgegevens] tegen een maandelijks vooruit te betalen huurprijs.
- Bij verstekvonnis van 8 juni 2016 heeft de kantonrechter te [Plaatsnaam] de ontbinding uitgesproken en [Eiser] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Voorts is [Eiser] veroordeeld tot betaling van de gevorderde huurachterstand, rente kosten.
- Op 1 juli 2016 heeft de deurwaarder het verstekvonnis aan [Eiser] betekend.
- Bij exploot van 29 augustus 2016 heeft deurwaarder [Naam deurwaarder] (hierna: de deurwaarder) namens Laurentius de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 4 oktober 2016.
- Vanwege een betaling van [Eiser] heeft Laurentius de ontruiming op 3 oktober 2016 afgezegd en zij heeft vervolgens met [Eiser] over een betalingsregeling gesproken.
- Bij brief van 3 november 2016 heeft de deurwaarder aan [Eiser] een betalingsregeling voorgesteld, inhoudende betaling van een bedrag van € 300,-- per maand, voor het eerst te betalen voor of op 25 november 2016 en vervolgens steeds een maand later en stipte betaling van de lopende gebruiksvergoeding per 1 december 2016.
- In voormelde brief staat dat de regeling bij niet tijdige nakoming en bij gebreke van tijdige ondertekening vervalt.
- [Eiser] heeft de voorgestelde betalingsregeling niet voor akkoord teruggestuurd aan de deurwaarder.
- Op 1 december 2016 en 13 januari 2017 heeft [Eiser] betalingen verricht van (ieder) € 300,--.
- Op 13 januari 2107 heeft [Eiser] de huur voor de maanden december 2016 en januari 2017 betaald en op 2 februari 2017 heeft [Eiser] de huur van februari 2017 betaald.
- Bij exploot van 16 januari 2017 heeft de deurwaarder namens Laurentius de ontruiming van de woning van [Eiser] aangezegd tegen 7 februari 2017 om 9.30 uur.
3.2
[Eiser] legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag.
De huurachterstand was op het moment van dagvaarden niet zodanig substantieel dat dit een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Na 8 juni 2016 is er voorts sprake van een nieuwe gebruiks-/huurovereenkomst. [Eiser] was in de veronderstelling dat hij aan de betalingsregeling van 3 november 2016 voldeed omdat noch Laurentius noch [Naam deurwaarder] hebben aangegeven zich niet te kunnen vinden in de wijze van betaling. Er is voorts sprake van betalingsonmacht in plaats van betalingsonwil. [Eiser] heeft een bijstandsuitkering en kan vanwege zijn medische beperkingen (COPD) geen betaalde werkzaamheden verrichten. Daarnaast heeft hij de zorg over zijn zoontje van zes maanden oud. [Eiser] is door leningen bij zijn broer en zus in staat geweest om de bedragen van de betalingsregeling en gebruikersvergoeding te voldoen. [Eiser] heeft geen andere woonruimte tot zijn beschikking, waardoor hij met zijn zoontje dakloos dreigt te worden. Het belang van [Eiser] om in de woning te blijven dient zwaarder te wegen dan het belang van Laurentius. Laurentius maakt daarom misbruik van bevoegdheid indien overgegaan wordt tot een ontruiming. Laurentius dient primair een verbod te worden opgelegd om op 7 februari 2017 tot ontruiming over te gaan. Subsidiair dient aan [Eiser] een terme de grâce te worden verleend om de betalingsachterstand te voldoen.
3.3
Laurentius voert als verweer – samengevat – het volgende aan.
Er hoeft geen rekening te worden gehouden met eventueel in een bodemprocedure gevoerd verweer van [Eiser] omdat het niet verschijnen van [Eiser] in zijn risicosfeer ligt. [Eiser] heeft na het wijzen van het vonnis, de betekening daarvan ook berust in het verstekvonnis. Indien wel rekening dient te worden gehouden met een inhoudelijk verweer van [Eiser] , geldt nog steeds dat de huurachterstand van ruim vier maanden ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Sinds maart 2016 is er ook continue sprake van een huurachterstand die herhaalde wanprestatie oplevert. Een feitelijke of juridische misslag, dan wel een noodsituatie is niet gesteld en voor een nieuwe belangenafweging, zoals [Eiser] stelt, is geen plaats. De gevolgen van een ontruiming leveren volgens vaste rechtspraak ook geen noodtoestand op. Omdat [Eiser] de brief van 3 november 2016 niet heeft ondertekend, is er geen betalingsregeling tot stand gekomen en voor zover geoordeeld wordt dat die al wel tot stand zou zijn gekomen, is deze vervallen wegens niet tijdige betaling. [Eiser] diende de betalingen van € 300,-- per maand immers steeds voor de 25e van de maand te betalen en de lopende huur stipt aan Laurentius te betalen. De huurachterstand bedraagt na de betaling van [Eiser] op 2 februari 2017 ruim vier maanden. Laurentius heeft een in redelijkheid te respecteren belang bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, zowel ten aanzien van de incassering van de huur als de ontruiming. Indien de vordering van [Eiser] wordt toegewezen, verzoekt Laurentius de daaraan gekoppelde dwangsom af te wijzen.
3.4
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.5
Het spoedeisend belang van [Eiser] vloeit voort uit de aard van de vordering.
3.6
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen of verbieden indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (ECLI:NL:HR:1983:AG4575 [Namen] ).
3.7
Voormelde regel geldt ook voor een verstekvonnis. Het enkele feit dat dit vonnis is gewezen zonder dat inhoudelijk verweer naar voren is gebracht, betekent nog niet dat in een executiegeschil (alsnog) een inhoudelijke toets dient plaats te vinden. Bij een verstekvonnis kan echter wel eerder dan bij een op tegenspraak gewezen vonnis de conclusie worden getrokken dat naderhand is gebleken van feiten, die - waren ze eerder bekend geweest - naar verwachting tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, omdat immers in verstekzaken in beginsel de vordering en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd slecht summierlijk wordt getoetst, doorgaans op eenzijdig door de eiser aangevoerde gronden en zonder dat een partijdebat heeft plaatsgevonden.
3.8
Bovengenoemde maatstaf uit 1983 laat in het hier aan de orde zijnde geval van een verstekvonnis ook ruimte om in andere dan de twee specifiek door de Hoge Raad in zijn arrest genoemde gevallen (juridische of feitelijke misslag dan wel noodtoestand) de tenuitvoerlegging te schorsen of te verbieden, in het bijzonder op de grond dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW). Van misbruik kan sprake zijn in het geval waarin de tenuitvoerlegging plaatsvindt op basis van een verstekvonnis en er, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat de kantonrechter de veroordeling van [Eiser] tot ontruiming van het gehuurde niet zou hebben uitgesproken indien [Eiser] in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 8 juni 2016 was verschenen en de in het onderhavige executiegeschil opgeworpen argumenten als verweer had aangevoerd.
3.9
Dat er sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het verstekvonnis van 8 juni 2016 is gesteld noch gebleken. Voor zover [Eiser] een beroep heeft willen doen op een noodtoestand vanwege zijn ziekte, zijn zoontje en het dakloos worden bij een ontruiming wordt geoordeeld dat dat geen nieuwe omstandigheden ná het vonnis van 8 juni 2016 zijn die aan de zijde van [Eiser] een noodtoestand doen ontstaan. Het zoontje van [Eiser] is weliswaar na het vonnis geboren, maar [Eiser] moet er voor de vonnisdatum al mee bekend zijn geweest dat hij vader zou worden en daarmee de zorg voor een kind zou krijgen. Tevens geldt dat [Eiser] ook al tijdens de procedure die heeft geleid tot het verstekvonnis ziek was.
3.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van misbruik van bevoegdheid door Laurentius geen sprake is. Ten tijde van dagvaarden had [Eiser] immers een huurachterstand van ruim vier maanden, hetgeen een dusdanig ernstige tekortkoming in de nakoming van
zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst oplevert dat daardoor in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is gerechtvaardigd. [Eiser] beroept zich op persoonlijke en financiële omstandigheden, doch die zijn niet zodanig zwaarwegend dat daardoor het belang van Laurentius bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde dient te wijken. Het feit dat [Eiser] door de ontruiming dakloos wordt, is inherent bij een ontruiming en een omstandigheid die reeds door de kantonrechter in het verstekvonnis van 8 september 2014 is meegewogen.Hetgeen [Eiser] aan feiten en omstandigheden heeft aangevoerd levert derhalve onvoldoende grond op voor het oordeel dat er serieus rekening mee moet worden gehouden dat de ontbinding en ontruiming niet zou zijn uitgesproken als [Eiser] in de procedure zou zijn verschenen. Ook de omstandigheid dat de mogelijkheid van het bieden van een terme de grâce niet kan worden uitgesloten is daartoe niet voldoende, omdat de rechter niet verplicht is om op het verzoek tot het gunnen van een zodanige termijn in te gaan en in de herhaling van het tekortschieten ook een grond kan worden gevonden om van het aanbieden daarvan af te zien.
3.11
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat Laurentius het verstekvonnis van 8 juni 2016 op 1 juli 2016 heeft betekend, op 29 augustus 2016 de ontruiming heeft aangezegd en zij van die ontruiming (op 4 oktober) slechts heeft afgezien door een betaling van [Eiser] en het aanbod tot het treffen van een betalingsregeling. Gelet op deze handelswijze van Laurentius kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter - anders dan [Eiser] heeft gesteld - niet worden geconcludeerd dat tussen partijen vanaf 8 juni 2016 (stilzwijgend) een nieuwe huurovereenkomst is ontstaan. De voorzieningenrechter is voorts met Laurentius van oordeel dat de betalingsregeling van 3 november 2016 - voor zover die is overeengekomen tussen partijen - niet stipt is nagekomen en deze daardoor is vervallen. De brief van 3 november 2016 geeft immers helder weer dat de regeling stipt dient te worden nagekomen, bij gebreke waarvan deze vervalt. Voor zover [Eiser] zich beroept op andersluidende afspraken met de deurwaarder is dit verweer onvoldoende onderbouwd gebleven.
3.12
[Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Laurentius worden begroot op:
- vast recht € 618,--
- salaris
€ 527,--
Totaal € 1145,--

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Laurentius tot op heden begroot op € 1.145,--, waarvan € 527,-- als salaris advocaat;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.G. Eijssen en in het openbaar uitgesproken op
6 februari 2017.