ECLI:NL:RBZWB:2017:610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
5163481 / CV EXPL 16-3732
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • L.B. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en bewijslevering in het kader van een eenmanszaak die is ingebracht in een BV

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een vordering aanhangig gemaakt door [eiseres] tegen [gedaagde] in het kader van een geschil over een openstaande betaling van € 1.524,60. De vordering betreft diensten die door de eenmanszaak van [eiseres] aan [gedaagde] zijn geleverd in 2013 en 2014. De eenmanszaak is per 30 juni 2015 omgezet in een BV, en [eiseres] stelt dat de vordering op [gedaagde] is overgegaan naar de BV. [gedaagde] betwist echter dat er een contractuele relatie bestaat tussen haar en [eiseres], en stelt dat de facturen die zijn gepresenteerd niet betrekking hebben op de geleverde diensten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] de bewijslast draagt om aan te tonen dat de vordering aan haar is geleverd door middel van een akte van cessie, zoals vereist onder artikel 3:94 BW. De rechter heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de vordering op de juiste wijze is overgedragen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de rechter heeft de partijen verzocht om hun bewijsvoering voor te bereiden.

In reconventie heeft [gedaagde] een vordering ingesteld tegen [eiseres] wegens schadevergoeding als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. [gedaagde] stelt dat de geleverde lucht- en klimaatbehandelingsinstallatie gebrekkig was. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [gedaagde] haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en heeft deze afgewezen. De verdere beslissing in zowel de conventionele als reconventionele vordering is aangehouden tot de bewijslevering door [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Locatie Breda
zaak/rolnr.: 5163481 / CV EXPL 16-3732
vonnis d.d. 25 januari 2017
inzake
[eiseres]
statutair gevestigd te [adres 1]
,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: ARAG SE statutair gevestigd te Düsseldorf (Duitsland), en kantoorhoudende te Leusden,
tegen
[gedaagde],
statutair gevestigd te [adres 2]
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E.C.P.G.M. Fleskens.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 10 juni 2016 met drie producties,
b. de conclusie van antwoord in conventie, tevens inhoudende eis in reconventie, met één productie,
c. de conclusie van antwoord in reconventie met vijf producties,
d. het comparitievonnis van 6 juli 2016,
e. de zittingsaantekeningen van de griffier van de zitting van 26 augustus 2016.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen de som van € 1.830,51, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 1.524,60 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, met conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.
in reconventie
2.3.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de rente vanaf het instellen van de reconventie tot aan de dag der voldoening, en met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
2.4.
[eiseres] heeft verweer gevoerd, met conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

in conventie
3.
3.1.
Tussen partijen staan de navolgende feiten vast:
  • De onderneming van de heer [naam 1] met handelsnaam [eiseres] en KvK-nummer [nummer 1] (hierna: de eenmanszaak) heeft in 2013 en 2014 op grond van een overeenkomst met [gedaagde] diensten met betrekking tot een alarmabonnement aan haar geleverd (hierna: de overeenkomst).
  • Een uittreksel uit het handelsregister vermeldt dat de eenmanszaak per 30 juni 2015 uit het handelsregister is uitgeschreven (hierna: het uittreksel). Voorts vermeldt het uittreksel:
“Op 30-06-2015 is geregistreerd dat de onderneming met ingang van 29-06-2015 is voortgezet door [eiseres] B.V., ingeschreven onder KvK-nummer [nummer 2] .”
  • De eenmanszaak heeft [naam 2] , een 100%-dochter van [gedaagde] die in hetzelfde pand als [gedaagde] was gevestigd, gedagvaard en daarbij betaling van twee facturen van respectievelijk € 629,20 en € 895,40 gevorderd. De kantonrechter te Groningen heeft die vordering bij vonnis van 11 augustus 2015 afgewezen op de grond dat niet [naam 2] maar [gedaagde] de contractspartij van de eenmanszaak was en van contractsovername door [naam 2] geen sprake was.
  • [eiseres] heeft na dat vonnis van 11 augustus 2015 aan [gedaagde] twee facturen met factuurdatum 5 oktober 2015 toegezonden. Het betrof een factuur voor een bedrag van € 629,20 en een factuur voor een bedrag van € 895,40.
  • In november 2015 heeft [eiseres] [gedaagde] twee maal een betalingsherinnering toegezonden. In december 2015 heeft [eiseres] [gedaagde] een aanmaning verstuurd. Bij brief van 4 januari 2016 heeft [eiseres] [gedaagde] medegedeeld dat zij [gedaagde] “in gebreke” stelt en haar verzoekt “het totale openstaande bedrag ad € 1.524,60 dan ook binnen 5 dagen na dagtekening aan ons te voldoen”.
  • [gedaagde] heeft de facturen niet betaald.
3.2.
[eiseres] vordert nakoming van de overeenkomst. De facturen hebben betrekking op diensten met betrekking tot een alarmabonnement die de eenmanszaak in 2013 en 2014 aan [gedaagde] heeft geleverd. De uit de overeenkomst voortvloeiende vordering van de eenmanszaak op [gedaagde] tot betaling van facturen (hierna: de vordering) is op [eiseres] overgegaan toen de eenmanszaak op 29 juni 2015 werd voortgezet door [eiseres] . Door die voortzetting kan [eiseres] [gedaagde] in rechte aanspreken tot voldoening van de vordering. [gedaagde] heeft nimmer op enige herinnering of aanmaning gereageerd. [eiseres] heeft [gedaagde] in gebreke gesteld en daarbij een redelijke termijn voor nakoming gegeven, maar [gedaagde] heeft die termijn laten verstrijken. Daarom is [gedaagde] na ommekomst van die termijn in verzuim en komen de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking. De reden dat de facturen dateren van 5 oktober 2015 terwijl de diensten in 2013 en 2014 zijn verricht, is de uitkomst van de procedure die voor de kantonrechter te Groningen is gevoerd.
3.3.
[gedaagde] voert samengevat als volgt verweer. Zij betwist dat [eiseres] haar in rechte kan aanspreken tot voldoening van de vordering. Tussen [gedaagde] en [eiseres] heeft namelijk nooit een contractuele relatie bestaan. [eiseres] bestond niet toen de diensten in 2013 en 2014 aan [gedaagde] werden geleverd en kan om die reden wat de vordering betreft niet als eisende partij optreden. Uit het uittreksel is niet af te leiden dat de vordering op [eiseres] is overgegaan. Andere stukken die daar op wel op zouden kunnen wijzen, ontbreken. Tevens betwist [gedaagde] dat de facturen die [eiseres] aan haar heeft uitgereikt betrekking hebben op de diensten die de eenmanszaak in 2013 en 2014 aan [gedaagde] heeft geleverd.
3.4.
De kantonrechter overweegt dat vorderingsrechten die behoorden tot de destijds in de vorm van een eenmanszaak uitgeoefende en nadien in een BV ingebrachte onderneming, slechts dan ten gevolge van die inbreng door de BV kunnen zijn verkregen indien deze aan de B.V. zijn geleverd door een daartoe bestemde akte van cessie als bedoeld in artikel 3:94 BW. De oprichtingsakte van de BV waarin de regeling van de inbreng is opgenomen kan niet tevens worden beschouwd als de akte bestemd tot levering (vgl. Hoge Raad 29 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1289). Ingevolge artikel 3:94, lid 3, BW is niet vereist dat aan de degene tegen wie het vorderingsrecht kan worden uitgeoefend, wordt meegedeeld dat het vorderingsrecht aan de BV is geleverd, mits het vorderingsrecht op het moment van levering bestaat.
3.5.
[eiseres] - op wie op grond van artikel 150 Rv de bewijslast rust - kan [gedaagde] derhalve alleen dan aanspreken tot voldoening van de vordering als de vordering aan haar is geleverd door middel van een tot levering bestemde akte van cessie in de zin van artikel 3:94 BW. Het uittreksel is niet een dergelijke akte. Andere stukken die kunnen worden aangemerkt als een dergelijke akte heeft [eiseres] niet overgelegd. De in het uittreksel vermelde “voortzetting” van de “onderneming” van de eenmanszaak is wel een aanwijzing dat ook de vordering op [eiseres] is overgegaan. Gelet hierop heeft [eiseres] voldoende gesteld om haar tot het leveren van bewijs toe te kunnen laten. [eiseres] heeft in algemene zin een bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter zal [eiseres] daarom in de gelegenheid stellen te bewijzen dat de vordering aan haar is geleverd door middel van een tot levering bestemde akte in de zin van artikel 3:94 BW.
3.6.
[gedaagde] heeft niet betwist dat de eenmanszaak diensten aan [gedaagde] heeft geleverd maar wel dat de door [eiseres] aan haar uitgereikte facturen betrekking hebben op de diensten die de eenmanszaak in 2013 en 2014 aan [gedaagde] heeft geleverd. Gelet op het feit dat het in de procedure die voor de kantonrechter te Groningen is gevoerd om precies dezelfde gefactureerde bedragen ging (respectievelijk € 629,20 en € 895,40), is deze betwisting evenwel onvoldoende gemotiveerd. Hieraan doet niet af dat het vonnis van de kantonrechter te Groningen in de onderhavige procedure geen gezag van gewijsde heeft. Daarmee staat vast dat de facturen waarvan [eiseres] betaling vordert, betrekking hebben op de diensten die de eenmanszaak in 2013 en 2014 aan [gedaagde] heeft geleverd.
3.7.
Voor het geval [eiseres] er niet in slaagt het van haar verlangde bewijs te leveren dan wordt de vordering in conventie afgewezen. Aan behandeling van de vordering in reconventie wordt dan niet toegekomen nu [gedaagde] behandeling daarvan afhankelijk heeft gemaakt van vervulling van de voorwaarde dat de vordering in conventie wordt toegewezen.
3.8.
Voor het geval [eiseres] er wel in slaagt het van haar verlangde bewijs te leveren overweegt de kantonrechter dat de vordering in conventie wordt toegewezen nu [gedaagde] geen andere dan de hiervoor behandelde verweren heeft aangevoerd. De voorwaarde voor behandeling van de vordering in reconventie is dan vervuld zodat in dat geval de vordering in reconventie moet worden behandeld.
in reconventie
3.9.
Voor het geval de vordering in conventie wordt toegewezen overweegt de kantonrechter nu reeds als volgt. [gedaagde] heeft haar vordering in reconventie bij conclusie van antwoord in conventie ingesteld. Daardoor kan [gedaagde] op de voet van artikel 137 Rv in haar vordering worden ontvangen.
3.10.
[gedaagde] vordert schadevergoeding wegens tekortkoming in de nakoming van een op [eiseres] rustende verplichting. Zij stelt dat zij met [eiseres] een overeenkomst had gesloten op grond waarvan [eiseres] de verplichting had aan [gedaagde] een deugdelijke lucht- en klimaatbehandelingsinstallatie (hierna: de installatie) te leveren. De installatie was echter gebrekkig. Zo was de capaciteit van de installatie niet geschikt voor het bedrijfspand van [gedaagde] . Daarom heeft [gedaagde] [eiseres] bij aangetekend schrijven van 15 juli 2015 in gebreke gesteld. [eiseres] heeft de gebreken niet verholpen. De schade die het gevolg is van de gebreken in de installatie maximeert [gedaagde] op € 25.000,00. Een onderbouwing van de schade aan de hand van rapporten kan worden overgelegd ingeval de conventionele vordering wordt toegewezen.
3.11.
[eiseres] betwist dat sprake is van een tekortkoming. De afspraak was namelijk alleen dat zij - tegen een winstmarge van nul - de losse elementen van de installatie zou leveren; het installeren van de installatie is door en voor rekening van een ander bedrijf ( [naam 3] ) gedaan. De geleverde elementen van de installatie voldeden aan alle eisen, en er was slechts één keer een probleempje met de installatie, maar dat probleem heeft [eiseres] direct en coulancehalve verholpen. Van schade die [eiseres] zou moeten vergoeden kan dan ook geen sprake zijn. Bovendien stelt [eiseres] dat zij de losse elementen van de installatie al in 2012 heeft geleverd zodat [gedaagde] nu te laat is met klagen over een gebrek in de installatie; een ingebrekestelling heeft [eiseres] nooit ontvangen.
3.12.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] haar reconventionele vordering pas wenst te onderbouwen als voldaan is aan de voorwaarde dat de conventionele vordering is toegewezen. Deze voorwaardelijkheid neemt echter niet weg dat [gedaagde] op grond van artikel 137 jo. art. 111, lid 3, Rv de plicht heeft [eiseres] in staat te stellen zich uiterlijk ter zitting inhoudelijk te kunnen verweren tegen de onderbouwing van de gestelde tekortkoming en schade. [gedaagde] heeft niet aan deze plicht voldaan nu zij kennelijk wel beschikt over rapporten die de gestelde (tekortkoming en) schade staven maar deze desalniettemin niet heeft ingebracht. Gesteld noch gebleken is dat het bezwaarlijk was deze stukken nu reeds in te brengen. Daarmee heeft [gedaagde] evenmin voldaan aan haar plicht op grond van artikel 20 en 21 Rv om tijdig alle voor de beslissing van belang zijnde feiten naar voren te brengen. Dit betekent dat de reconventionele vordering van [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen.
In conventie en reconventie
3.13.
In afwachting van de uitkomst van de aan [eiseres] gegeven bewijsopdracht houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
laat [eiseres] toe om door alle middelen rechtens en speciaal door middel van getuigen te bewijzen dat de eenmanszaak van [naam 2] met handelsnaam [eiseres] door middel van een tot levering bestemde akte van cessie in de zin van artikel 3:94 BW een vorderingsrecht op [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.524,60 aan [eiseres] heeft geleverd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 8 februari 2017 te 09.00 uuropdat [eiseres] dan bij akte schriftelijk aangeeft of en zo ja op welke wijze zij het verlangde bewijs wenst te leveren;
bepaalt, voor het geval dat [eiseres] bewijs schriftelijk wil leveren, dat zij uiterlijk op genoemde zitting daartoe stukken kan indienen door middel van toezending of afgifte aan de griffie;
bepaalt, voor het geval [eiseres] bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dat zij uiterlijk op genoemde zitting het aantal en de personalia van de getuigen zal opgeven alsmede haar verhinderdata en die van de getuigen en de wederpartij in de komende drie maanden;
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.B. Smits, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2017.