Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling
(…) [voornaam] heeft op 7 januari 2016 met mij zeer kort gesproken over seksuele intimidatie en het verdraaien van de feiten door de werkgever. Gezien het onderwerp en de interne procedure, heb ik [voornaam] direct doorverwezen naar de maatschappelijk werkster van het Kellebeek College (…).’
(…) Het is inderdaad zo dat er voor de Officier van Justitie destijds te weinig feiten en omstandigheden waren om [naam 2] als verdachte aan te merken. In het kader van hoor- en wederhoor is [naam 2] uitgenodigd voor verhoor en hij kreeg de rol als getuige. (…)’. Voorts voert [verweerster] aan dat niet uit de verklaring van [naam 1] volgt dat hij [verzoekster] heeft geadviseerd om aangifte te doen of dat zij de vermeende aanranding op 29 december 2015 met hem heeft besproken. Ook trekt [verweerster] de juistheid van de verklaring in twijfel. Tot slot voert [verweerster] aan dat voldoende grond voor ontbinding aanwezig is en dat herplaatsing niet mogelijk is.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen doet deze situatie zich hier voor. In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om een billijke vergoeding van € 2.000,00 bruto toe te kennen.