3.1.In het onderhavige geval wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiser] exploiteert een agrarisch bedrijf te [plaatsnaam 3] . Vanaf 1991 tot aan het overlijden van de vader van [eiser] op [datum 1] exploiteerde [eiser] zijn bedrijf in maatschapsverband met zijn vader. De moeder van [eiser] is overleden op [datum 2] .
b. Na het overlijden van de vader van [eiser] is laatstgenoemde in financiële nood komen te verkeren, mede omdat [eiser] zijn zus wegens over-bedeling in de nalatenschap van vader diende uit te betalen. Verder had [eiser] betalingsachterstanden bij diverse van zijn schuldeisers, waaronder Rabobank.
c. [gedaagde] is een buurman van [eiser] .
d. In september 2011 zijn partijen mondeling een koopovereenkomst aangegaan ter zake verkoop door [eiser] aan [gedaagde] van percelen cultuurgrond gelegen aan de [adres 1] te [plaatsnaam 1] , [sectienummers] voor een koopsom van € 215.390,--. De leveringsakte van voormelde verkoop is gepasseerd op 16 maart 2012. Hierin staat, voor zover hier van belang, onder meer het navolgende:
“(…)
Artikel 2
(…)
3. Het verkochte wordt aanvaard in het genot van de pacht, waarvan blijkt uit een akte houdende een pachtovereenkomst, heden voor mij, notaris, te verlijden.(…)”
Op 16 maart 2012 zijn partijen tevens een geliberaliseerde pachtovereenkomst aangegaan. In de pachtakte staat, voor zover hier van belang, het navolgende:
“(…)
Pachtduur
De pachtovereenkomst is aangegaan voor de tijd van vijf (5) jaar. De pacht gaat in op heden en eindigt op zestien december tweeduizend zeventien. Na afloop van voormeld tijdvak van vijf jaar kunnen partijen de onderhavige pachtovereenkomst van jaar tot jaar verlengen, zulks onder de alsdan door hen overeen te komen voorwaarden.(…)”
e. In 2015 zijn partijen een tweede koopovereenkomst ter zake verkoop door [eiser] aan [gedaagde] van percelen grond, gelegen aan en nabij de [adres 1] te [plaatsnaam 1] , [sectienummers 2] voor een koopsom van
€ 300.000,--. De leveringsakte van voormelde koop dateert van 10 juli 2015 en hierin staat, voor zover hier van belang, onder meer het navolgende:
“(…)
11.Pacht door verkoper
Partijen zijn op heden met elkander een geliberaliseerde pachtovereenkomst aangegaan voor de duur van 12 jaar, welke eindigt op 9 juli tweeduizend zeven en twintig.
f. Ten aanzien van voormelde percelen [sectienummers 2] zijn partijen op 15 juli 2015 een pachtovereenkomst aangegaan. In de kop van de pachtakte staat dat het een geliberaliseerde pachtovereenkomst voor 6 jaar of korter betreft, met als begindatum 10 juli 2015 en einddatum 10 juli 2021. Partijen zijn op dezelfde datum nadere voorwaarden ter zake voormelde pachtovereenkomst overeengekomen, waarin, voor zover hier van belang, onder meer het navolgende staat:
“(…)
[eiser] , pachter, pacht voor 6 jaar. Enkele maanden voor 10 juli 2021, maakt pachter bekend of hij nog 6 jaar, tot 10 juli 2027, wil pachten. Waarvoor verpachter op eerste verzoek akkoord is. Dit alles schriftelijk vastgelegd. De pachtovereenkomst is verder dezelfde als [nr] van 16-03-2012 van notaris [naam notaris] welke op 16-12-2017 bij deze wordt gevoegd, dus: [plaatsnaam 4] [nr 2]
g. Op 10 juli 2015 hebben partijen een overeenkomst van geldlening met hypotheek gesloten. In de hiervan opgemaakte notariële akte staat een geldsom van
€ 50.000,--, maar [gedaagde] heeft een bedrag van € 70.000,-- overgemaakt op een en/of bankrekening die hij met [eiser] had geopend. Partijen zijn als zekerheid ten behoeve van [gedaagde] tot een bedrag van € 370.000,-- een hypotheek overeengekomen op het aan [eiser] in eigendom toebehorende registergoed, zijnde de boerderij met tuin en verdere aanhorigheden gelegen aan de [adres 1] [huisnr] te [plaatsnaam 1] .
h. Met de door [gedaagde] aan [eiser] geleende geldbedragen zijn diverse schuldeisers van [eiser] betaald.
i. Tussen partijen is een geschil ontstaan, hetgeen ertoe heeft geleid dat [eiser] bij deze rechtbank een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft ingediend. Op 25 november 2016 en 9 december 2016 zijn bij deze rechtbank in totaal 11 getuigen, onder wie partijen zelf, gehoord. Hiervan zijn processen-verbaal opgemaakt. In de door [eiser] afgelegde verklaring staat, voor zover hier relevant, onder meer het navolgende:
“(…)
In 2012 besluit ik grond aan [gedaagde] te verkopen.(…) Ik ben tot verkoop overgegaan omdat de Rabobank zich op het standpunt stelde dat ik grond moest verkopen. Ik heb het aan [gedaagde] verkocht omdat ik de boerderij bij elkaar wilde houden.(…) Voor mijn gevoel kon ik blijven boeren op deze stukken grond als ik het aan [gedaagde] verkocht. Dat is ook met [gedaagde] besproken. Hij heeft tegen mij gezegd dat ik de grond altijd kon blijven gebruiken. Daarom ben ik een pachtovereenkomst met hem aangegaan. Wij zijn in eerste instantie een pachtovereenkomst voor de duur van vijf jaar met elkaar aangegaan.(…)
Na transport van de grond in 2015 zijn wij met elkaar in overleg gegaan over de pacht. Daarvoor werd ook de notaris ingeschakeld. [gedaagde] wenste een korte pacht van zes jaar. De notaris heeft daarvan toen gezegd dat dat niet kon; dat staat in het wetboek, anders moest de koopprijs omhoog.(…)
Ik heb toen van het web een pachtcontract voor twaalf jaar gedownload en ter ondertekening aan [gedaagde] voorgelegd. [gedaagde] wilde dat niet. [gedaagde] wilde niet langer dan zes jaar. Toen heb ik toch maar weer een pachtovereenkomst uitgedraaid met een looptijd van zes jaar. [gedaagde] heeft daarbij geschreven “na zes jaar weer verlengen”. (…) Ik herhaal dat de bedoeling was dat ik boer kon blijven op deze grond. Ik had niet alles verkocht. Ik bleef eigenaar van de opstallen en de ondergrond. Ik heb deze onroerende zaken aan [gedaagde] gegeven zodat ik geld kon lenen bij [gedaagde] om de crediteuren te betalen. Het bedrag dat ik van [gedaagde] leende en waarvoor ik hypotheek verstrekte, zou zo groot zijn als nodig was om de crediteuren te betalen. Zelf heb ik het bedrag nooit gehad; dat is linea recta naar de crediteuren gegaan. [gedaagde] heeft zelf met de crediteuren afspraken gemaakt hetgeen ertoe leidde dat totaal aan de crediteuren € 160.000,-- moest worden betaald. Dat bedrag heb ik uiteindelijk van hem geleend onder de werking van de hypotheek.(…) Voor zover ik weet heeft [gedaagde] die € 160.000,00 wel aan crediteuren betaald. Hij heeft daar op een kladblaadje verantwoording over afgelegd bij mij, maar de afwikkeling van de crediteuren is niet goed verlopen. Er bleven crediteuren open dus niet alles was afgewerkt.(…)”
j. In de door [gedaagde] afgelegde verklaring, staat onder meer het navolgende:
“(…)
De pachtconstructie hebben wij willen vastleggen in een pachtovereenkomst.(…) Ik moet u zeggen dat ik dit pachtcontract pas in 2016 voor het eerst gelezen heb. Ikzelf ging er in ieder geval van uit dat [voornaam 1] [eiser] tot zijn pensioengerechtigde leeftijd kon boeren en dus pachten van mij.(…)”
k. Tussen partijen zijn geschillen gerezen ter zake de tussen hen gesloten overeenkomsten.