4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 22 september 2016, om 06.03 uurkwam er een melding binnen bij 112 waarin een man vertelde dat zijn vrouw niet meer wakker werd. De melder gaf aan te wonen op het adres [adres] te Zevenbergen.De politie kwam rond 06.17 uur ter plaatse en trof in de slaapkamer personen aan die een vrouw die op de grond midden in de slaapkamer lag, aan het reanimeren waren. In de woning trof de verbalisant [naam 1] aan. Hij zei dat er op de slaapkamer naast de trap twee kinderen sliepen en aan de andere kant van de overloop nog een kind. [naam 1] vertelde dat de partner van de vrouw in de slaapkamer op het bed zat. Dit bleek verdachte te zijn. Via het operationeel centrum hoorde de agent dat volgens de gemeentelijke basisadministratie [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] -1970, op het adres stond ingeschreven.
Verdachteen [naam 1]hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer] uit bed heeft gehaald en op de grond heeft gelegd om haar te reanimeren. Getuige [getuige 1] , lid van de vrijwillige brandweer, verklaarde dat hij ter plaatse kwam en voor de reanimatie het lichaam heeft verplaatst. Ze lag bij het voeteneind van het bed en men heeft haar verplaatst naar het midden van de kamer. De benen waren koud.Getuige [getuige 2] , ambulanceverpleegkundige, heeft verklaard dat de vrouw al was overleden toen hij ter plaatse kwam. Er was sprake van een asystolie, wat wil zeggen dat er geen hartslag was.
Er is sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] teneinde de doodsoorzaak te onderzoeken. Patholoog Maes heeft in haar sectierapport van 26 november 2016 gerapporteerd dat er als gevolg van bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals en nek vele huid en wekedelen letsels waarneembaar waren. Er waren huidkneuzingen en onderhuidse bloeduitstortingen met begeleidende bloeduitstortingen in de weke delen van de hals, in de mondbodem en in nekspieren. Van het strottenhoofd waren de beide bovenste hoorntjes gebroken en bij nader pathologisch onderzoek bleek ook de rechter grote hoorn van het tongbeen te zijn gebroken. Het overlijden wordt door dit geweld op de hals zonder meer verklaard als gevolg van acuut opgetreden zuurstofgebrek en algehele weefselschade. Er waren ook letsels in het gelaat en de bovenlip, het gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld zoals door slaan, stompen, ergens tegenaan botsen kunnen ontstaan. Aan de beide schouders waren onderhuidse bloeduitstortingen met begeleidende bloeduitstortingen in de rugspieren. Deze zijn het gevolg van bij leven opgelopen stomp botsend geweld zoals kan passend bij ergens tegenaan stoten, botsen of slaan. Er waren aan de ledematen vele onderhuidse bloeduitstortingen veroorzaakt door bij leven opgelopen stomp botsend geweld. Deze letsels kunnen passen bij afweerletsels. Het is niet goed mogelijk om op grond van de sectiebevindingen een exacte volgorde aan te geven in het oplopen van de letsels anders dan dat de hals/nekletsels juist voor het intreden van de dood moeten zijn opgelopen. De conclusie van de patholoog is dat [slachtoffer] , 46 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals en nek.
De patholoog heeft in een aanvullend rapport gesteld dat het aantreffen van de bevindingen in de hals veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het veroorzakende samendrukkende geweld direct tot het overlijden heeft geleid dan onder een hypothese dat dit veroorzakende geweld pas later tot het overlijden heeft geleid.
Patholoog Soerdjbalie-Maikoe heeft verklaard dat op grond van de sectiebevindingen geen uitspraak gedaan kan worden of de letsels zijn veroorzaakt door verwurgen met de handen (manueel) of verwurging met een voorwerp (zoals ligatuurstrangulatie).
Er is forensisch onderzoek gedaan door unit FTO in onder meer de woning van verdachte en [slachtoffer] . De buitenzijde van de woning is onderzocht, alsmede de hal van de woning, de woonkamer en eerste verdieping. FTO heeft geconcludeerd dat deze ruimtes ordelijk waren ingericht en er geen verstoringen zichtbaar waren, op een witte Samsungtelefoon met gebarsten scherm op de vloer van de woonkamer na.Er waren geen braaksporen aan de woning.
De slaapkamer aan de achterzijde is onderzocht. In deze kamer lag het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . Op het kussen aan de linkerzijde van het bed werd een bloedspoor aangetroffen. Op de rand van het rechter omgeslagen gedeelte van het dekbed bevond zich een bloedspoor. Bij het omhooghouden van het rechter omgeslagen gedeelte van het dekbed zagen de forensisch onderzoekers daaronder een afgebroken nagel liggen. Ook op het hoeslaken zat een bloedspoor in het midden van de rechterrand van het hoeslaken.Ook op de grond rechts naast het bed werd een kunstnagel aangetroffen. Unit FTO heeft vastgesteld dat de twee aangetroffen, afgebroken kunstnagels van [slachtoffer] waren en een souche vormden met nagels van de linkerhand van het slachtoffer. Het is aannemelijk dat de rechts naast het bed aangetroffen pluk haar, nagel en oorbel bij het verplaatsen van het slachtoffer op de vloer rechts naast het bed terecht zijn gekomen. Unit FTO heeft geconcludeerd op basis van de bevindingen in de slaapkamer dat het geweld op het slachtoffer is toegepast terwijl het slachtoffer op de rechterhelft van het bed lag onder het dekbed.Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] altijd aan de rechterzijde van het bed sliep (staande aan het voeteneind van het bed is dat de linkerkant), aan de kant waar de zonnebank staat.
Tussenconclusie
Gelet op voornoemde conclusie van unit FTO, die de rechtbank overneemt, alsmede het pathologisch rapport van dr. Maes, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door verwurging in de slaapkamer, terwijl ze op de rechterhelft van het bed lag en dat zij direct na de verwurging is overleden.
Aan de rechtbank ligt vervolgens de vraag voor wie deze verwurging heeft gepleegd.
Personen in de woning
Zoals hiervoor is vermeld waren op het moment dat de politie ter plaatse kwam, verdachte, [naam 1] en de drie kinderen aanwezig in de woning. Er zijn geen braaksporen aan de woning geconstateerd.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de beschikbare camerabeelden van de camera’s van de woning van verdachte. Op 21 september 2016, om 23.16.20 uur reed op camera 3 een auto de loods binnen. De passagier werd door de politie herkend als [naam 1] . Twee mannen kwamen op camera 1 in beeld om 23.16.31 uur en op camera 2 is te zien dat om 23.16.50 uur een persoon via de tuin de keuken inliep en om 23.17:40 uur liep een tweede persoon de keuken in. Om 23.47.54 uur liep volgens camera 4 een vrouw met de hond naar de openbare weg en om 23.56.48 uur liep de vrouw vanaf de openbare weg richting de voorzijde van de woning. Om 06.10.50 uur loopt verdachte vanaf de voorzijde woning naar de poort en om 06.11.18 uur komen hulpdiensten ter plaatse.
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond rond 23.00 uur met [naam 1] thuis kwam en dat [slachtoffer] daarna de hond heeft uitgelaten.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op basis van voorgaande bewijsmiddelen vast dat het verdachte en zijn zoon [naam 1] zijn geweest die op de camerabeelden met de auto de loods in rijden en vervolgens de keuken van het huis in gaan. De vrouw op de beelden is [slachtoffer] . Er zijn verder geen personen het huis in gegaan gedurende de nacht van 22 september 2016. Op het moment dat de politie in de woning aankwam, waren alleen de drie minderjarige kinderen, [naam 1] en verdachte aanwezig. Dat iemand anders dan deze personen [slachtoffer] zou hebben gewurgd, kan derhalve worden uitgesloten.
De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat [naam 1] of de drie minderjarige kinderen enige betrokkenheid bij de verwurging hebben gehad. Overigens gaat verdachte daar ook niet vanuit.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de verwurging of dat - zoals door de verdediging is betoogd - [slachtoffer] zichzelf van het leven heeft beroofd door ligatuurstrangulatie (strangulatie met een voorwerp).
Het scenario van zelfdoding
Door de verdediging is betoogd dat zelfdoding door ligatuurstrangulatie mogelijk en aannemelijk is.
In dit scenario zou [slachtoffer] zichzelf in bed, terwijl verdachte kennelijk naast haar lag, hebben gewurgd en verdachte zou daarvan niets hebben gemerkt.
Op verzoek van de verdediging zijn er met betrekking tot dit scenario aanvullende vragen gesteld en beantwoord door patholoog Soerdjbalie-Maikoe. Zij heeft geconcludeerd dat op grond van de letsels die bij sectie zijn vastgesteld, geen uitspraak valt te doen of het aannemelijker is dat er sprake is geweest van verwurging door haar zelf (zichzelf toegebracht letsel) of verwurging door een ander (door een ander toegebracht letsel). Beide zijn volgens de patholoog in beginsel mogelijk hoewel zelfverwurging (manueel en/of ligatuur) als vorm van geslaagde suïcide uiterst ongebruikelijk is.
De rechtbank neemt de conclusie dat zelfverwurging uiterst ongebruikelijk is als vorm van geslaagde suïcide van de deskundige over. De rechtbank is daarom van oordeel dat er, om een dergelijk alternatief scenario aannemelijk te achten, sterke aanwijzingen moeten zijn dat er sprake is geweest van zelfverwurging met een voorwerp. In het alternatief scenario zoals dat door de verdediging is geschetst, zou het voor de hand liggen dat [slachtoffer] was aangetroffen met het voorwerp waarmee zij zich zou hebben gewurgd nog om de hals. De verdediging heeft aangegeven dat dit voorwerp uit bed is gevallen of weggehaald bij het verplaatsen van het lichaam. De rechtbank stelt echter vast dat zowel verdachte als [naam 1] zijn gehoord over de wijze van aantreffen van [slachtoffer] op 22 september 2016 omstreeks 06.00 uur. Verdachte heeft meermalen verklaard dat [slachtoffer] onder het dekbed lag met haar armen onder het dekbed. Hem was verder niks opgevallen.[naam 1] heeft verklaard dat hij de slaapkamer in kwam en dat het dekbed tot ongeveer haar kin kwam. [naam 1] heeft verder verklaard dat hij niets geks heeft gezien.Deze verklaringen rijmen op geen enkele wijze met de stelling dat [slachtoffer] zichzelf van het leven heeft beroofd door ligatuurstrangulatie. Zowel verdachte als [naam 1] hebben niet verklaard over enig voorwerp dat om de nek van [slachtoffer] lag toen zij haar aantroffen. Ook de hulpverleners hebben hier geen van allen over verklaard.
De verdediging heeft specifiek gewezen op verschillende voorwerpen die in de slaapkamer zijn aangetroffen en die mogelijk zouden kunnen zijn gebruikt bij zelfstrangulatie, te weten een deels opgevouwen kussensloop, twee opgevouwen beigekleurige handdoeken en een blauwkleurige handdoek op de grond, naast de rechterkant van het bed. De rechtbank stelt vast dat de kussensloop en de beigekleurige handdoeken aan de linkerkant van het bed zijn aangetroffen, terwijl [slachtoffer] aan de rechterzijde van het bed om het leven is gekomen. Deze voorwerpen waren ook (deels) opgevouwen. Om die redenen kan worden uitgesloten dat deze voorwerpen door [slachtoffer] bij een zelfdoding door verwurging zijn gebruikt.
De blauwe handdoek lag op de grond aan de rechterzijde van het bed, tussen het nachtkastje en de zonnebank. De rechtbank zit niet in op welke wijze deze handdoek, indien deze voor zelfverwurging zou zijn gebruikt, daar op de vloer terecht zou zijn gekomen. Dat deze handdoek bij het verplaatsen van [slachtoffer] op de grond zou zijn gevallen, zoals de verdediging stelt, is zoals eerder vermeld niet aannemelijk geworden. Gezien de plaats van aantreffen is ook niet aannemelijk dat de handdoek van het bed is gevallen. De handdoek lag immers niet direct naast het bed maar op enige afstand. Dat [slachtoffer] de handdoek daar zelf na het wurgen heeft neergegooid, wordt uitgesloten door het rapport van deskundige Maes, waaruit de rechtbank concludeert dat [slachtoffer] direct door de verwurging is overleden. Daarbij komt dat [slachtoffer] ’s armen onder het dekbed lagen, hetgeen ook niet past in het door de verdediging geschetste scenario.
Uit het dossier is ook geen reden gebleken waarom [slachtoffer] zichzelf van het leven zou beroven. Het tegendeel lijkt het geval te zijn. Uit de WhatsAppberichten die zich in het dossier bevinden blijkt dat [slachtoffer] een relatie had aangeknoopt met een andere man, zij daarmee gelukkig was en zij verdachte wilde verlaten en met deze andere man wilde gaan samenwonen.
Gezien al deze feiten en omstandigheden is het geschetste scenario van zelfdoding in het geheel niet aannemelijk geworden zodat dit door de rechtbank terzijde wordt geschoven.
ConclusieGelet op alle hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in combinatie met de geformuleerde tussenconclusies, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] door verwurging om het leven heeft gebracht.
Opzet
Door de verdediging is betoogd dat, mocht verdachte degene zijn die zijn vrouw heeft gewurgd, er geen opzet is geweest bij verdachte op de verwurging van [slachtoffer] , omdat hij ten tijde van het gepleegde feit leed aan een dissociatieve amnesie.
Verdachte heeft over de feitelijke gebeurtenissen in de nacht van 22 september 2016 verklaard dat hij rond twee uur ’s nachts wakker werd en ontdekte dat [slachtoffer] niet naast hem lag. Hij is naar beneden gegaan en zag [slachtoffer] met haar telefoon. Hij zag op haar telefoon berichten met kusjes en hartjes, heeft haar telefoon afgepakt en is gaan scrollen. Hij ontdekte dat zij een relatie met iemand anders had. Er zijn woorden over en weer gewisseld en verdachte is naar boven gegaan. [slachtoffer] kwam hem achterna en sprong op zijn nek. Vanaf dat moment, zo verklaarde verdachte, heeft hij geen herinnering meer tot het moment waarop hij omstreeks 06.00 uur in de ochtend wakker werd en [slachtoffer] levenloos naast hem aantrof.
De rechtbank stelt voorop dat, evenals het gerechtshof ’s-Hertogenboscheerder heeft gedaan, het ontbreken van herinnering, in dit geval vanaf het moment dat [slachtoffer] volgens verdachte hem op de rug sprong tot het moment dat hij wakker werd, rond 06:00 uur, niet uitsluit dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. Volgens vaste jurisprudentie sluit een psychische stoornis die heeft geleid tot volledige ontoerekenbaarheid alleen het aannemen van opzettelijk handelen uit wanneer het verdachte op het moment van het plegen van de gedragingen heeft ontbroken aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen.
Er is naar aanleiding van het scenario van geheugenverlies onderzoek verricht door rechtspsycholoog Van Oorsouw. In haar rapport van 15 mei 2017 beschrijft zij dat er drie vormen van geheugenverlies zijn, organisch geheugenverlies waarbij een neurologische aandoening oorzaak is van het geheugenverlies, dissociatief geheugenverlies, veroorzaakt door een psychologische oorzaak als een intense emotionele opwinding (arousal), een zogenaamde red out en geveinsd geheugenverlies. Er zijn geen aanwijzingen voor authentiek organisch geheugenverlies. Het scenario van geveinsd geheugenverlies kan niet worden uitgesloten en daarmee wordt het scenario van dissociatief geheugenverlies niet langer toetsbaar. Verdachte heeft bij verschillende tests symptomen overdreven. Hij heeft overduidelijk een verhoogde neiging om klachten (waaronder geheugenverlies) voor te wenden.
Verdachte laat weinig tot geen kenmerken zien die passen bij authentiek geheugenverlies. Geen herinneringseilandjes, geen krimpingspatroon, waarbij de amnetische periode kleiner wordt, geen bronverwarringsfouten waarbij beelden van verschillende momenten met elkaar worden verward en geen baat bij aanwijzingen.
Van Oorsouw heeft verklaard dat hevige emoties en stress zouden kunnen leiden tot het niet meer registreren van informatie in het geheugen totdat de arousal weer afneemt, dit wordt een red out genoemd. Echter, op het moment dat de stresshormonen dalen en verdachte kalmeert zou hij zich weer bewust moeten worden van wat er is gebeurd. Een red out is minder aannemelijk omdat het logisch is dat iemand weer bij positieven komt als de arousal weer daalt. In de literatuur over zogenaamde red outs wordt beweerd dat iemand die gevoelig is voor red outs onder hevige stress in arousal niet meer registreert wat hij doet op het moment dat de arousal piekt. Dit duurt een paar seconden tot minuten en vervolgens als de persoon weer bij positieven komt, realiseert hij/zij zich wat hij heeft gedaan. Het ligt echter niet voor de hand dat hij vervolgens niet bij positieven komt en direct de hulpdiensten inschakelt als hij zich realiseert wat hij heeft gedaan. Dat maakt het scenario van een red out minder aannemelijk.
Rechtspsycholoog Van Oorsouw heeft op 25 juli 2017 aanvullend gerapporteerd op onder meer de aanvullende vraag van de officier van justitie. De vraag van de officier van justitie was: “
Gelet op de bijgevoegde bevindingen van de politie, waaruit op te maken is dat verdachte kennelijk een herinnering heeft in het door hem aangegeven zwarte gat, en het laatst afgenomen verhoor van verdachte op 31 mei 2017, zouden de antwoorden op de gestelde vragen en de door u gestelde conclusie hierdoor anders worden dan nu in het rapport van 15 mei 2017 geformuleerd en zo ja, hoe zouden de antwoorden op de vragen en de gestelde conclusie dan nu door u geformuleerd worden?
De rechtspsycholoog heeft die vraag als volgt beantwoord: “Verdachte heeft kennelijk gerapporteerd over gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tijdens het zwarte gat. Dat betekent dat er wel herinneringen zijn aan de periode tussen het “op de rug springen” en “wakker worden” en dat er geen geheugenverlies is voor deze periode. Dat pleit ervoor dat authentiek dissociatief geheugenverlies zeer zeldzaam is. In deze zaak ben ik geneigd om te beweren dat de herinneringen gerapporteerd in het laatste verhoor voldoende reden geven om sterk te twijfelen aan de authenticiteit van het beweerde (dissociatieve) geheugenverlies door [verdachte] , zeker in combinatie met de uitslagen op de simulatietests.”
Psycholoog Van Casteren heeft in het rapport van 8 december 2016 geconcludeerd dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan worden vastgesteld. Over het scenario van geheugenverlies bij verdachte wordt overwogen dat er voor de amnesie geen oorzaak kon worden gevonden en dat mogelijk verdachte geheugenverlies voorwendt, maar dat kon niet hard gemaakt worden. Het is wel opmerkelijk dat betrokkene juist over de periode dat het ten laste gelegde plaats zou hebben gevonden, geen enkele herinnering heeft, terwijl hij zich de periode daarvoor en daarna goed kan herinneren. Ook de lange duur (enkele uren) van het geheugenverlies is opmerkelijk.
Op 16 augustus 2017 heeft psycholoog Van Casteren in een aanvullend rapport het volgende vermeld: “De conclusie zoals door mw. dr. K.I.M. van Oorsouw is geformuleerd in haar beide rapportages waarin zij komt tot een bovengemiddelde waarschijnlijkheid dat betrokkene dissociatieve klachten en amnesie voorwendt, bevestigt het vermoeden van het voorwenden van amnesie door betrokkene zoals door ondergetekende in haar rapportage van 8 december 2016 is opgetekend. Het abrupte begin en einde van de amnesie, de lange duur van de amnesie en het ontbreken van herinneringseilandjes zoals door ondergetekende ook al naar voren gebracht in haar eerdere rapportage, worden door mevrouw Van Oorsouw ook genoemd als niet passend bij authentiek geheugenverlies.”
Verdachte werd op 25 september 2016 door de politie verhoord en verklaarde in zijn verhoor dat hij in de WhatsAppgesprekken die hij had uitgelezen in de telefoon van [slachtoffer] de navolgende inhoud had gelezen, waarna hij in tranen uitbarstte en naar boven ging:
“Lief ik denk aan je. Ik houd van je. Ik mis je geloof ik. Ik ging meer naar de scroll naar de gesprekken die er vooraf waren. Op een gegeven moment een gesprek, eindelijk is hij naar boven en kan ik even met je appen. Of zoiets in ieder geval. Ik kan het niet precies zeggen. Het kwam er op neer dat [naam 2] naar boven was of [naam 2] komt er aan en ik moet even ophouden. [naam 2] is even naar zijn dochter geweest. En een hoop huichelarij. Foto’s van [naam 1] zijn kamer met de rotzooi op [naam 1] zijn kamer. Er stond zoiets als hij moet dood en hij moet in de kliko. Ik moest in de kliko.... Dan stuur ik wel een paar mannetjes op hem af die hem wel wegwerken. Dat ik haar betrapt had omdat ik ineens voor haar stond. En ik lig nog na te genieten. Dit is wat ik me zo voor de geest haal, hoor... Samen in het schommelbankje. Ze hadden al adressen van huizen waar ze naar gingen kijken of al gekeken hadden. Het waren allemaal kleine zinnen. Ook een foto van een huis. En een
foto van hem dat hij in bed ligt, met zijn hoofd er op. Ik lig aan je te denken en ik heb heerlijk geslapen en over je gedroomd. Ik had mijn handen niet gewassen en ik heb je geur bij me. Dat ze zowat iedere avond bij [naam 3] afspraken. Dat ze elkaar gezien hadden met de kinderen. Dit was bij haar moeder en de kinderen gingen al papa bij haar zeggen. Mijn kinderen dus he, die moesten papa tegen hem zeggen. Ze zouden het regelen dat ik de kinderen niet meer zou zien.”
Verdachte verbleef vanaf 23 september 2016 tot 28 september 2016 in beperkingen.
Door de politie is onderzoek gedaan naar het moment waarop WhatsAppgesprekken met specifieke inhoud in de telefoon van [slachtoffer] voor de eerste keer zijn uitgelezen. Het bericht met als tekstuele inhoud: “Hij moet dood en hij moet in de kliko” is gelezen op 22 september 2016 tussen 04.24.16 uur en 04.27.02 uur. Het is niet mogelijk dat dit bericht eerder dan 22 september 2016, 04.24.16 uur gelezen is.
Het bericht met een foto van een huis dat te koop staat, is gelezen op 22 september 2016, tussen 04.27.02 uur en 04.30.34 uur. Het is niet mogelijk dat dit bericht eerder dan 22 september 2016, 04.27.02 uur gelezen is.
Een bericht met een foto van [naam 4] dat hij in bed ligt, met zijn hoofd erop, is gelezen op 22 september 2016, tussen 04.17.36 uur en 04.21.00 uur. Het is niet mogelijk dat dit bericht eerder dan 22 september 2016, 04.17.36 uur gelezen is.
Het bericht met tekstuele inhoud: “Ik had mijn handen niet gewassen en ik heb je geur bij me,” moet gelezen zijn tussen 04.27.02 uur en 04.30.34. Het is niet mogelijk dat dit bericht
eerder dan 22 september 2016, 04.27.02 uur gelezen is.
Verbalisant [verbalisant] heeft verdachte op 22 september 2016 kort gesproken bij aankomst in de woning van verdachte. Hij vroeg aan verdachte wat er was gebeurd. Verdachte zei toen: “Ik weet het niet precies, we hebben ruzie gehad en ik kreeg ze vanochtend niet wakker.”. De verbalisant hoorde vervolgens dat verdachte zei: “Ik heb ze vastgehad en nou ben ik bang dat ik iets gedaan heb.”.
Conclusie
Op basis van het onderzoek aan de telefoon van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte kort na 22 september 2016 is vast te stellen dat verdachte over informatie betreffende het WhatsAppverkeer tussen [slachtoffer] en haar nieuwe vriend beschikte die hij enkel na 04.17.36 uur gelezen kan hebben. Verdachte is op 25 september 2016 gehoord en zat toen nog in beperkingen en kan dus niet op enigerlei andere wijze aan informatie over de inhoud van de WhatsAppgesprekken zijn gekomen dan dat hij deze in de nacht van 22 september 2016 heeft gelezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het, gelet hierop en in combinatie met de hiervoor aangehaalde rapportages van de deskundigen en de eerste verklaring van verdachte dat ‘hij ze had vastgehad’, zeer ongeloofwaardig dat verdachte daadwerkelijk aan geheugenverlies lijdt.
Het verweer van de raadsvrouw dat het feit dat verdachte zich de inhoud van de WhatsAppgesprekken herinnert, juist duidt op het hebben van zogenoemde herinneringseilandjes, zoals onder meer in het verhoor van 31 mei 2017 is besproken, maakt dit niet anders. De deskundigen hebben immers behalve over het ontbreken van herinneringseilandjes ook nog het abrupte begin en einde van het geheugenverlies en de lange duur van het geheugenverlies als niet passend bij dissociatief geheugenverlies aangemerkt. Daarnaast heeft verdachte bij tests klachten voorgewend. Bovendien heeft Van Oorsouw hierover gesteld dat de herinneringen vermeld in het laatste verhoor van verdachte voldoende reden geven om sterk te twijfelen aan de authenticiteit van het beweerde (dissociatieve) geheugenverlies. Zij ziet het vanuit haar deskundigheid dus niet als herinneringseilandjes.
Alles bij elkaar is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van geheugenverlies en daarmee een dissociatieve stoornis die aan opzet in de weg staat, niet aannemelijk is geworden. Het lijkt erop dat verdachte liegt over zijn geheugenverlies.
De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk door verwurging om het leven heeft gebracht.