7.3De rechtbank overweegt dat in de arbeidsintensieve sector, waartoe een school toch gerekend moet worden, met name het personeel de identiteit van een onderneming bepaalt. Verder wordt de identiteit van de school bepaald door het schoolgebouw en het soort onderwijs dat wordt gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit de bepalende factoren waarnaar gekeken moet worden bij de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming.
Uit het uittreksel van het handelsregister blijkt dat onder [naam eiseres] diverse vestigingen vallen, waaronder ook [naam instelling1] . Het is ook niet in geschil dat [naam instelling1] een zelfstandige vestiging was van [naam eiseres] . Verder blijkt uit de akte van bestuursoverdracht dat het dienstverband van de conrectoren, de leraren en het overige personeel gelijkelijk en van rechtswege overgegaan is op [naam derde partij] . Ook alle inventaris, leermiddelen en het schoolgebouw zijn overgedragen aan [naam derde partij] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat de identiteitsbepalende elementen van [naam instelling1] zijn overgegaan en er daarmee ook sprake is van een overgang van de onderneming. Overigens heeft ook de belastingdienst in zijn onderzoeksrapport opgemerkt dat de identiteit van de school na de overdracht is voortgezet met dezelfde leerlingen en dezelfde docenten in hetzelfde gebouw.
Met betrekking tot het ter zitting door derde partij naar voren gebrachte argument dat het toch niet zo kan zijn dat een overnemende school het risico moet dragen voor de betaling van een uitkering als die school zelf nooit heeft gevraagd om die verantwoordelijkheid, merkt de rechtbank het volgende op. Het is inherent aan de overdracht van een onderneming dat alle rechten en plichten overgaan op de overnemende partij. Ongewenste consequenties hiervan kan de overnemende partij betrekken bij de onderhandelingen over die overname. Voor zover daarover niet onderhandeld is, of wellicht zelfs niet bekend was bij de overnemende partij dat hiervan sprake kan zijn, zijn dit geen omstandigheden die meegewogen kunnen worden bij de onderhavige beoordeling.
Dat er inmiddels na de overgang sprake is van een fusie met een andere school en de naam van [naam instelling1] is veranderd maakt niet dat anders moet worden geoordeeld. Het gaat immers om de vraag of er op [jaartal] sprake is van een overgang van onderneming. Wijzigingen die daarna hebben plaatsgevonden zijn niet van belang bij deze beoordeling.
De overige argumenten van derde partij zien met name op de mate van zelfstandigheid van [naam instelling1] . De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover onder punt 7.2 heeft overwogen.
8. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV ten onrechte heeft gesteld dat het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan mevrouw [naam werkneemster] bij [naam eiseres] berust. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen dan ook niet in stand blijven.
9. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat [naam eiseres] niet het risico draagt voor de WGA-uitkering van [naam werkneemster] .
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).