ECLI:NL:RBZWB:2017:6853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
02-801000-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F. Felix
  • M. de Weert
  • M. Wiersum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieagent tijdens een achtervolging met een auto

Op 26 oktober 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 november 2014 in Oosterhout een politieagent met een auto heeft bedreigd. De verdachte, die niet als ingezetene in de basisadministratie was ingeschreven, reed met een Mercedes ML 55 AMG en had een aanzienlijk bedrag aan openstaande boetes. Tijdens een achtervolging door de politie weigerde hij te stoppen en reed hij met hoge snelheid op de agent af, die zich op dat moment voor de auto bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de agent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de snelheid van de auto vanuit stilstand niet hoog genoeg was om te concluderen dat er sprake was van opzet om de agent te doden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 128 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,-- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, de agent die hij had bedreigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/801000-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven,
raadsman mr. R.W. de Pater, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2017, waarbij de officier van justitie, mr. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 25 november 2014 te Oosterhout, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer ] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - met een personenauto - vanuit stilstand accellererend vanaf zeer korte afstand op die [slachtoffer ] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2014 te Oosterhout, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer ] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - met een personenauto - vanuit stilstand accellererend vanaf zeer korte afstand op die [slachtoffer ] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2014 te Oosterhout, althans in Nederland, [slachtoffer ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met dat opzet - met een personenauto - vanuit stilstand accellererend vanaf zeer korte afstand in de richting van die [slachtoffer ] gereden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd agent [slachtoffer ] (hierna: [slachtoffer ] ) ernstig letsel toe te brengen. Hij baseert dat op de verklaringen van [slachtoffer ] en diens collega [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Uit de door hen gemaakte situatieschetsen volgt bovendien dat [slachtoffer ] zich voor de auto van verdachte heeft bevonden op het moment dat verdachte optrok.
De officier van justitie acht het op grond van het feit dat de auto die verdachte bestuurde vanuit stilstand optrok naar de plaats waar politieagent [slachtoffer ] stond, welke afstand hooguit enkele meters was, dermate onwaarschijnlijk dat [slachtoffer ] daardoor had kunnen worden gedood dat de officier van justitie de primair verweten poging tot doodslag niet bewezen acht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel de primair verweten poging tot doodslag en de subsidiair verweten poging tot zware mishandeling, als van de onder het tweede subsidiair verweten bedreiging van [slachtoffer ] . Gebleken is dat [slachtoffer ] helemaal niet voor de auto stond op het moment dat verdachte optrok, maar dat hij naast die auto bij de deur aan de bijrijderskant stond op het moment dat verdachte wegreed. Verdachte dient derhalve integraal te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer ] [1] heeft aangifte gedaan en heeft onder meer als volgt verklaard. Hij was ten tijde van het incident als agent werkzaam bij het politieteam Dongemond, locatie Oosterhout. Op 25 november 2014 was hij om 07.00 uur begonnen met de noodhulpdienst. Zijn collega [naam 1] bestuurde het opvallende dienstvoertuig, hij was bijrijder en zij waren beiden gekleed in herkenbaar politie-uniform.
Even na 09.00 uur reden zij richting Oosterhout toen [naam 1] hem een blauwe Mercedes ML, een M55 AMG, aanwees, waarin iemand zou rijden die volgens [naam 1] nog boetes open zou hebben staan. [naam 1] keerde de politiebus en ze reden achter de betreffende auto aan richting de [straatnaam] . [naam 1] en [slachtoffer ] raakten de Mercedes even kwijt, maar zagen deze weer rijden. Even later stokte het verkeer en bleek de Mercedes op de rijbaan stil te staan. Toen zij uiteindelijk achter de Mercedes reden schakelde [slachtoffer ] de rode “stop politie” transparant aan de voorzijde van hun dienstvoertuig in.
Nadat [slachtoffer ] zag dat de Mercedes zijn snelheid verhoogde, werden de optische- en geluidssignalen ingeschakeld en lichtte [slachtoffer ] de meldkamer in over de achtervolging. Plots verkleinde de afstand en leek de Mercedes te zijn stilgevallen. [naam 1] ging de zich tussen de politiebus en de Mercedes bevindende auto’s over de linker rijbaan voorbij en zette de politiewagen met de neus zodanig schuin in de richting van de groenstrook voor de Mercedes dat deze zijn weg rechtdoor niet meer zou kunnen vervolgen. [slachtoffer ] kwam bij het uitstappen ten val recht voor de Mercedes, stond op en rende naar het rechter voorportier van die auto, maar de deur zat op slot. Hij sloeg op het zijraam en de bestuurder maakte een gebaar van “ik wil wel meewerken maar de auto werkt niet mee.” Tegelijkertijd stond [naam 1] bij de linker voordeur en zag [slachtoffer ] dat hij ook op het zijraam sloeg en hoorde [slachtoffer ] dat [naam 1] naar hem riep dat hij een lifehammer moest pakken om de ruit in te slaan. [slachtoffer ] liep langs de Mercedes maar moest oversteken naar de politiebus en hoorde nog voor hij bij het dienstvoertuig was de Mercedes plots volop geluid en toeren maken. Hij zag dat de bestuurder indraaide richting hem en zijn kant op kwam rijden terwijl de bestuurder hem recht in de ogen keek. [slachtoffer ] dacht: “die gaat over mij heen rijden”, omdat dit voor de bestuurder de enige mogelijkheid was om daar weg te kunnen komen. [slachtoffer ] had echt het idee dat de bestuurder hem plat zou rijden, maar kon op tijd opzij de berm inspringen. [slachtoffer ] zag dat de Mercedes wegreed, pakte zijn dienstwapen en schoot op de Mercedes. Hij zag vervolgens dat [naam 1] met gestrekte armen stond en hoorde later dat deze ook op de Mercedes had geschoten.
Uiteindelijk blokkeerde verderop een vuilniswagen de rijbaan waardoor de Mercedes niet verder kon rijden en vluchtte de bestuurder, maar deze werd later door collega’s aangehouden.
[slachtoffer ] heeft later op een situatieschets [2] ingetekend op welke plaats de Mercedes en de politiebus stonden, alsmede wat toen de positie was van hem en van zijn collega [naam 1] .
[naam 1] [3] heeft verklaard dat hij wist dat verdachte wel eens auto’s gebruikte van autobedrijf [naam 2] . Op 25 november 2014 was hij met zijn collega [slachtoffer ] belast met een noodhulpdienst en reed [naam 1] in een opvallend dienstvoertuig richting Oosterhout toen hij omstreeks 09.00 uur een Mercedes ML 55 AMG zag rijden, die op naam bleek te staan van autobedrijf [naam 2] . [naam 1] wilde daarom controleren of de bestuurder daarvan niet verdachte zou zijn, die vele duizenden euro’s boetes open had staan. Nadat hij zag dat de bestuurder erg veel leek op verdachte, keerde [naam 1] de auto, teneinde de bestuurder van de Mercedes te controleren.
[naam 1] verloor even daarna de Mercedes korte tijd uit het oog en toen hij uiteindelijk achter die auto reed werd het stopteken aan de voorzijde van het politievoertuig ingeschakeld. Omdat de Mercedes toch wegreed, seinde [naam 1] vervolgens met zijn groot licht en omdat de Mercedes bleef wegrijden, werden de optische- en geluidssignalen in werking gesteld. [naam 1] hoorde dat [slachtoffer ] contact zocht met de meldkamer terwijl hij de [straatnaam] opreed en de Mercedes steeds harder ging rijden.
[naam 1] heeft verklaard dat de snelheid van de Mercedes lager werd en dat de auto stil stond. Hij parkeerde het dienstvoertuig achter de Mercedes en de agenten stapten uit. [naam 1] zag dat verdachte achter het stuur zat. [naam 1] en [slachtoffer ] riepen dat verdachte moest uitstappen, maar verdachte startte de auto en reed weg.
Toen uiteindelijk de Mercedes stilstond, reed [naam 1] het dienstvoertuig linksom langs de Mercedes heen en zette het dienstvoertuig met de rechterachterwielkas juist voor de linker voorkant van de Mercedes, waarna [naam 1] en [slachtoffer ] naar die auto gingen. [naam 1] liep naar de bestuurderszijde van die Mercedes en zag dat de bestuurder inderdaad verdachte was. [slachtoffer ] stond aan de andere kant van de Mercedes en beide agenten riepen dat verdachte de deur moest openen. Verdachte zei dat hij dat zou doen, maar bleef aan zijn contactslot en stuur rommelen, ondanks dat [naam 1] een paar keer op zijn raam sloeg met een zaklampje in zijn hand.
[naam 1] zag dat de autoruit niet kapot ging en riep naar [slachtoffer ] dat hij de lifehammer moest pakken. Op het moment dat [naam 1] zag dat [slachtoffer ] terugliep naar het dienstvoertuig hoorde [naam 1] dat de motor van de Mercedes weer startte. Op dat moment was [slachtoffer ] nog net niet voor het midden van de Mercedes en stond hij, naar schatting van [naam 1] , twee à drie meter voor de voorkant van de Mercedes. [naam 1] zag dat [slachtoffer ] zich omdraaide en naar de bestuurder van de Mercedes keek. Hij hoorde dat er hard gas werd gegeven en zag dat de Mercedes hard vooruit reed richting [slachtoffer ] . [naam 1] zag dat de Mercedes precies reed over de plaats waar [slachtoffer ] zojuist stond en hij zag zijn collega daar niet meer staan, zodat hij dacht dat die auto [slachtoffer ] had geraakt dan wel had overreden. Op dat moment pakte [naam 1] zijn dienstwapen en vuurde een schot af op het linker achterspatbord van de Mercedes. Meteen daarna zag hij [slachtoffer ] staan, die eveneens op de wegrijdende Mercedes vuurde. Hij zag dat [slachtoffer ] op dat moment zo’n 4 à 5 meter bij hem vandaan stond.
De Mercedes reed weg, is gestopt voor een vuilniswagen, die de weg blokkeerde en verdachte is gevlucht uit de auto. Verdachte is vervolgens aangehouden door andere collega’s.
[naam 1] is ervan overtuigd dat als [slachtoffer ] niet was weggesprongen voor de Mercedes hij ernstig of zelfs fataal letsel zou hebben opgelopen door zo’n zware, snelle auto.
Ook [naam 1] heeft op een situatieschets [4] ingetekend op welke plaats de Mercedes en de politiebus zich bevonden en op welke positie hij en zijn collega [slachtoffer ] op dat moment stonden.
Verbalisant [Verbalisant ] [5] heeft het portofoonverkeer rondom dit incident uitgewerkt en heeft vastgesteld dat tijdens de achtervolging en vóórdat er was geschoten de sirenes van het dienstvoertuig hoorbaar waren.
Verdachte [6] heeft verklaard dat hij op 25 november 2014 veel bekeuringen had openstaan en nog ongeveer € 13.000,-- moest betalen. Hij reed die dag omstreeks 09.00 uur op de [straatnaam] te Oosterhout en bemerkte dat een hem tegemoetkomende politiebus was gekeerd en achter hem kwam rijden. Verdachte reed in een Mercedes ML 55 AMG die hij had geleend van de eigenaar van autobedrijf [naam 2] . Die auto viel steeds stil.
Op een bepaald moment haalde de politieauto hem links in, terwijl verdachte op de rechterrijbaan stilstond, omdat de Mercedes was stilgevallen.
Verdachte zag twee politieagenten naar de Mercedes waarin hij zat toekomen en zij begonnen ieder aan een kant tegen een zijraam van die auto slaan. Op het moment dat de Mercedes weer startte, reed verdachte naar voren en vervolgens werd er op hem geschoten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de in het voorgaande opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de politieauto, met daarin [slachtoffer ] en [naam 1] , de auto waarin verdachte zat heeft “klemgereden” om hem tot stoppen te dwingen. De rechterachterzijde van de politieauto stond ter hoogte van de linker voorzijde van de Mercedes. De politieauto stond schuin vóór de Mercedes, waarbij de punt van de politieauto schuin naar rechts voor wees. Voorts stelt de rechtbank vast dat, hoewel eerst [naam 1] links en [slachtoffer ] rechts van de Mercedes stonden en op de ramen tikten, de positie van [slachtoffer ] op het moment van het wegrijden van de Mercedes aldus was, dat hij zich aan de voorzijde van de auto waarin verdachte zat, bevond. Zowel [slachtoffer ] als [naam 1] verklaren immers kort na het incident onafhankelijk van elkaar dat [naam 1] [slachtoffer ] heeft gemaand een lifehammer te pakken, die in de politieauto lag. Deze lezing vindt bovendien steun in de verklaring van verdachte zelf, waar hij heeft verklaard dat – op het moment dat er op de ramen werd gebonkt – hij één van de politieagenten heeft horen zeggen ‘dat daar een hamertje voor was’. Uit de verklaringen van [slachtoffer ] en [naam 1] leidt de rechtbank af dat [slachtoffer ] vervolgens ook daadwerkelijk naar de politieauto liep.
Op dat moment maakte de Mercedes volop toeren, draaide de Mercedes in de richting van [slachtoffer ] en reed hij richting [slachtoffer ] , die weg moet springen om te voorkomen dat hij zou worden geraakt.
Verdachte heeft weliswaar betwist dat hij is weggereden op het moment dat [slachtoffer ] vóór de Mercedes stond en dat de politiebus schuin voor de Mercedes stond, maar de rechtbank volgt deze lezing van verdachte niet. Niet alleen vindt de lezing van beide politieagenten ten aanzien van de positie van [slachtoffer ] op het moment van starten – te weten dat [slachtoffer ] een lifehammer ging pakken en zich aldus naar de politiewagen die schuin vóór de Mercedes stond begaf – steun in de verklaring van verdachte zelf, zoals in voorgaande alinea beschreven, maar ook versterken de verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer ] elkaar onderling op dit punt.
Het feit dat verdachte heeft verklaard in eerste instantie niet te hebben gemerkt dat de politie hem wilde laten stoppen, acht de politie – gelet op het feit dat (zelfs) via de portofoon in de meldkamer politiesirenes zijn te horen – niet aannemelijk.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen afgelegd door [slachtoffer ] en [naam 1] , op welk punt door de verdediging verweer is gevoerd, overweegt de rechtbank als volgt. In het algemeen volgt uit de wet, met name artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat aan een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal bijzondere bewijskracht wordt verleend omdat verbalisanten over het algemeen geen belang hebben om een voorstelling van zaken te geven die niet (volledig) conform de werkelijkheid is. Deze situatie doet zich echter in deze zaak niet voor nu het bewijs steunt op verklaringen die ten overstaan van andere verbalisanten zijn afgelegd en zijn neergelegd in een proces-verbaal door die andere verbalisanten. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer ] en [naam 1] betrouwbaar zijn, omdat zij elkaar onderling versterken en op belangrijke punten gelijkluidend zijn. De omstandigheid dat op ondergeschikte punten – zoals het feit dat [naam 1] verklaart dat in het voortraject een extra keer is gestopt – de verklaringen niet (geheel) overeen komen, brengt geenszins met zich dat deze over het geheel genomen als onbetrouwbaar terzijde geschoven zouden moeten worden.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met de Mercedes heeft geprobeerd op de voor die auto staande agent [slachtoffer ] in te rijden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of dit handelen van verdachte dient te worden beschouwd als een poging tot doodslag van agent [slachtoffer ] zoals verdachte primair wordt verweten.
Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Zij overweegt daarbij dat de snelheid van een auto die vanuit stilstand optrekt, ook al gaat het om een snelle Mercedes, nog niet heel erg hoog kon zijn, mede gelet op de korte afstand tussen de Mercedes en de positie waar [slachtoffer ] zich op dat moment bevond. Zij spreekt verdachte dan ook vrij van het (impliciet) primair ten laste gelegde.
Impliciet subsidiair onder het primair ten laste gelegde wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer ] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het - voornemen om - met een zwaar (personen)voertuig tegen een persoon te rijden brengt onmiskenbaar de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich. Verdachte is desondanks op voornoemde wijze weggereden. Deze gedraging is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het gevolg (zwaar lichamelijk letsel) dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer ] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals impliciet subsidiair onder het primair ten laste gelegde is omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks25 november 2014 te Oosterhout,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer ]
van het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - met een personenauto - vanuit stilstand accelererend vanaf zeer korte afstand op die [slachtoffer ] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 128 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een integrale vrijspraak betoogd en zich om die reden niet uitgelaten over de hoogte van een op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte, die een fors bedrag aan openstaande boetes had, weigerde te stoppen nadat hij daartoe door de politie werd gemaand.
In plaats daarvan volgde een soms wilde achtervolging op de openbare weg, die uiteindelijk resulteerde in een poging van verdachte om, met een aanrijding, [slachtoffer ] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en een daarop volgend schietincident, [slachtoffer ] had ernstig gewond kunnen raken als hij niet de tegenwoordigheid van geest had gehad om zich net op tijd veilig te stellen.
In de regel wordt een dergelijk feit bestraft met een gevangenisstraf van langere duur, hetgeen nog wordt verzwaard door de omstandigheid dat het hier een politieambtenaar in functie betrof.
De rechtbank is echter van mening dat dit voorval ook voor verdachte zelf forse gevolgen heeft gehad. Allereerst werd, nadat hij op [slachtoffer ] inreed en vervolgens met de auto trachtte te vluchten, door beide agenten op zijn auto geschoten. [naam 1] schoot eenmaal en duidelijk gericht op de achterband, maar [slachtoffer ] richtte alle acht kogels uit zijn dienstpistool op de wegrijdende Mercedes, waarvan zeven kogels doel troffen, hetgeen voor verdachte een buitengewoon angstige ervaring moet zijn geweest. Ook wordt rekening gehouden met de lange termijn voordat deze zaak aan de rechter werd voorgelegd, welke vertraging niet is veroorzaakt door handelen van de verdediging.
De rechtbank dient er voorts bij de bepaling van de hoogte van de straf op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening mee te houden dat verdachte door de meervoudige kamer van deze rechtbank bij vonnis van 1 september 2017 en door de politierechter alhier op 26 september 2017 is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf respectievelijk een taakstraf, terwijl het onderhavige feit voor die strafopleggingen was gepleegd.
Verdachte heeft voor dit feit 18 dagen in voorarrest doorgebracht. Hij is weliswaar vaker met justitie in aanraking geweest, maar niet eerder voor geweld gerelateerde feiten. De rechtbank is, gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden, van oordeel dat de door de officier van justitie geformuleerde eis een passende en geboden sanctie is. Verdachte hoeft daarmee niet terug de gevangenis in, maar er hangt hem wel een fors deel voorwaardelijk boven het hoofd om hem ervan te weerhouden zich nogmaals aan het gezag te onttrekken dan wel om andere strafbare feiten te plegen.
Zij veroordeelt verdachte daarom tot een gevangenisstraf voor de duur van 128 dagen, maar zal daarvan 110 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer ] vordert een schadevergoeding van € 1.100,--.
De vordering bestaat uit een bedrag van € 750,-- aan immateriële schade met betrekking tot de gevolgen van het op hem inrijden door verdachte, alsmede € 350,--, eveneens als immateriële schade, in verband met het opgelopen letsel aan zijn hand.
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat [slachtoffer ] immateriële schade heeft geleden als gevolg van hetgeen de betreffende dag is voorgevallen. Echter, de onderbouwing van de benadeelde partij betreft niet alleen de psychische schade die hij opliep door het inrijden op hem, maar ook de consequenties die het incident als geheel – waaronder de tegen hem ingestelde vervolging voor – kort gezegd – schieten met zijn dienstwapen - op hem heeft gehad.
Nu dat laatste niet als een rechtstreeks gevolg kan worden beschouwd van het in deze zaak bewezen verklaarde feit, acht de rechtbank de geleden schade tot een bedrag van € 500,-- ter zake van immateriële schade toewijsbaar, Zij zal tevens de verzochte wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 november 2014. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Het bedrag aan immateriële schadevergoeding ad € 350,-- in verband met het opgelopen letsel aan de hand staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband tot het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Voor dat deel zal de rechtbank de benadeelde partij dan ook eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Voor die delen kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het impliciet primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 128 dagen;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot 110 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] van € 500,-- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 25 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer ] € 500,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Felix, voorzitter, mr. De Weert en mr. Wiersum, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 26 oktober 2017.
Mr. Wiersum is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer BHV 2014281432 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 144.
2.Een schriftelijk bescheid, zijnde een situatieschets, pagina 47, gevoegd als bijlage bij verhoor aangever van 2 december 2014.
3.Het proces-verbaal van verhoor, pagina 48 e.v..
4.Een schriftelijk bescheid, zijnde de situatieschets, pagina 53, gevoegd bij de verklaring van [naam 1] van 25 november 2014.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 68.
6.Verklaring verdachte ter zitting van 12 oktober 2017.