Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
CENO BRANDBEVEILIGING V.O.F.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 november 2016 met de daarin vermelde stukken,
- de bij brieven van 23 december 2016 en 4 januari 2017 van de zijde van Ceno in het geding gebrachte producties, respectievelijk genummerd 10 en 11 t/m 13,
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 10 januari 2017,
2.Het geschil
1 maand à € 1.650,-- in verband met de onverhuurbaarheid tijdens de uitvoering van de herstelwerkzaamheden.
3.De beoordeling
[Naam B] onder de bedrijfsnaam ‘ [Bedrijfsnaam] ” en afgesloten met de naam [Naam A] . Hierin staat onder meer het navolgende:
€ 1.512,50, welke factuur door Ceno is voldaan.
(art. 6:74 BW) van [Naam C] betekent dit dat beoordeeld dient te worden of [Naam C] ingevolge het bepaalde in artikel 7:401 BW bij de uitvoering van haar werkzaamheden ten behoeve van Ceno de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. Uit voormelde bepaling volgt onder meer dat [Naam C] als opdrachtnemer in beginsel zelfstandig diende te beoordelen welke werkzaamheden dienstig waren met het oog op een zorgvuldige uitvoering van de opdracht, waarbij [Naam C] zich niet diende te beperken tot de werkzaamheden die haar uitdrukkelijk zijn opgedragen. Hierbij diende zij uit te gaan van haar eigen deskundigheid en ervaring, waarbij [Naam C] als opdrachtnemer Ceno als opdrachtgever niet onnodig aan risico’s mocht blootstellen. Aldus heeft de rechtbank te beoordelen of [Naam C] heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval (vgl. HR 9 juni 2000, NJ 2000, 460). Uitgaande van de concrete omstandigheden van het onderhavige geval oordeelt de rechtbank dat [Naam C] jegens Ceno tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
bedrijfs-/opslagruimte is. Gelet hierop dient de makelaar zijn opdrachtgever over de mogelijke risico’s te informeren omdat het bij verhuur bemiddelende makelaars bekend behoort te zijn dat het gebruik van het verhuurde als hennepkwekerij veelal leidt tot veiligheidsrisico’s in verband met de (vaak illegaal afgetapte) elektriciteit en aanzienlijke bouwkundige schade aan het gehuurde. Van belang hierbij is voorts dat de verhuurder van een tot hennepkwekerij ingerichte ruimte na beëindiging van de huur door het energiebedrijf aansprakelijk kan worden gehouden voor illegaal afgetapte elektriciteit indien de overeenkomst met het energiebedrijf op naam van de verhuurder is blijven staan, zodat de verhuurder voor een aanzienlijk bedrag door het elektriciteitsbedrijf kan worden aangesproken. Dit behoort aldus tot de wetenschap van een makelaar, welke wetenschap in het onderhavige geval bij [Naam C] aanwezig wordt geacht gezien het feit dat in het door haar opgestelde huurovereenkomst in artikel 8.4 is opgenomen dat het plegen van een strafbaar feit, zoals het kweken van wiet in het gehuurde, de verhuurder het recht geeft om de overeenkomst per ommegaande te ontbinden. Gezien het vorenstaande diende [Naam C] als bemiddelaar vóór de totstandkoming van de bewuste huurovereenkomst gedegen onderzoek te doen naar de (potentiële) huurder door een adequate controle te verrichten naar de (identiteits- en bedrijfs-)gegevens van de potentiële huurder.
e-mailbericht vermelde vermeende met Ceno gemaakte afspraken vast te leggen in een huurovereenkomst. Niet is komen vast te staan dat Ceno op de hoogte is gebracht van de inhoud van het e-mailbericht. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van [Naam C] om het bewuste e-mailbericht door te zenden aan haar opdrachtgever Ceno ter verificatie van de vermeende gemaakte afspraken alvorens een huurovereenkomst op te stellen waarin de bewuste afspraken zijn opgenomen. Dat [Naam C] stelt dat hij de inhoud van voormeld bericht telefonisch met Ceno heeft doorgenomen, hetgeen Ceno heeft betwist, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Dit klemt te meer nu voormelde gehanteerde werkwijze afweek van de tussen partijen gemaakte afspraken waarbij juist beoogd was dat middels bemiddeling door [Naam C] een huurovereenkomst met een potentiële huurder tot stand zou komen. In het onderhavige geval bestond voor [Naam C] des te meer aanleiding om hierover met Ceno in contact te treden omdat [Naam C] niet beschikte over alle gegevens van de kandidaat huurder voor het opstellen van de huurovereenkomst, reden dat [Naam C] bij e-mailbericht van 13 mei 2015 contact heeft opgenomen met de kandidaat huurder. In het betreffende bericht van [Naam C] staat dat het door de kandidaat huurder per e-mailbericht van 11 mei 2015 opgegeven telefoonnummer niet bleek te kloppen. Hierop heeft de kandidaat huurder per e-mailbericht geantwoord dat hij zal zorgdragen dat de ontbrekende stukken bij [Naam C] terechtkomen - kennelijk bedoeld is de heer [Naam vennoot] van Ceno - terwijl vast staat dat deze gegevens niet zijn ontvangen. Ter comparitiezitting is van de zijde van [Naam C] immers verklaard dat de gevraagde ontbrekende gegevens niet zijn ontvangen en dat zij niettemin is overgegaan tot het opstellen van de huurovereenkomst omdat voortvarendheid geboden zou zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat de inhoud van het e-mailbericht van de kandidaat huurder bij [Naam C] vragen had kunnen oproepen nu deze verzonden is van het adres van de heer [Naam B] van de firma “ [Bedrijfsnaam] ” terwijl als afzender de heer [Naam A] staat vermeld. Op basis van voormelde feiten en omstandigheden had bij [Naam C] ten minste twijfel en alertheid moeten ontstaan omtrent de betrouwbaarheid van de kandidaat huurder. Hoewel Ceno desgevraagd ter comparitiezitting heeft bevestigd dat [Naam C] haar telefonisch heeft medegedeeld dat een aantal gegevens van de kandidaat huurder ontbraken en aan Ceno heeft gevraagd om hiervoor zorg te dragen, is gesteld noch gebleken dat [Naam C] Ceno hierbij heeft gewezen op de door haar te lopen risico’s noch dat zij haar heeft geïnformeerd waarop zij diende te letten op het moment dat de benodigde gegevens door de kandidaat huurder aan Ceno zouden worden verstrekt. Aan dit oordeel doet niet af dat [Naam C] ter comparitiezitting heeft verklaard dat zij haar cliënten instrueert over zaken waarop gelet dient te worden bij het ondertekenen van een huurovereenkomst indien [Naam C] niet bij de ondertekening aanwezig is, nu geenszins is geconcretiseerd of en zo ja op welke wijze dat in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden. De enkele aanwijzing van [Naam C] jegens Ceno dat een kopie van een identiteitsbewijs van de kandidaat huurder niet genoeg is, acht de rechtbank onvoldoende in het kader van de op [Naam C] rustende zorgplicht. Uit het vorenstaande volgt dat het zonder onderzoek en verificatie verwerken van vermeende afspraken en gegevens in een huurovereenkomst terwijl evenmin bekendheid bestaat over de identiteit van de kandidaat huurder en vanwege vermeende spoedeisendheid hiermee genoegen nemen, strookt geenszins met hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend makelaar mag worden verwacht. Te minder niet nu [Naam C] middels relatief eenvoudig (bijvoorbeeld via internet) onderzoek had kunnen achterhalen dat het door de kandidaat huurder opgegeven adres te Gouda niet bestond.