In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De moeder van de minderjarige, die de Poolse nationaliteit heeft, verzocht de rechtbank om het vaderschap van de juridische vader te ontkennen, omdat de biologische vader de heer [naam vermoedelijke biologische vader] is. De moeder en de juridische vader waren eerder gehuwd, maar de echtscheiding werd uitgesproken in Polen op 25 juni 2012. De minderjarige is geboren op 1 november 2012, binnen 300 dagen na de ontbinding van het huwelijk, waardoor de man als juridische vader werd aangemerkt volgens Pools recht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds 2012 geen contact meer heeft gehad met de man en dat de biologische vader de minderjarige nooit heeft erkend. De moeder heeft een DNA-onderzoek overgelegd waaruit blijkt dat de heer [naam vermoedelijke biologische vader] de biologische vader is. De rechtbank overweegt dat de wettelijke termijn voor het indienen van het verzoek volgens Pools recht is overschreden, maar dat dit in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven van de betrokkenen vormt, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank concludeert dat het belang van de minderjarige niet wordt beschermd door de wettelijke termijn, maar eerder geschaad. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toegewezen. De rechtbank heeft de juridische vader niet als de biologische vader erkend en heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de akte aan te passen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige en de wens van de moeder en de biologische vader om de juridische situatie te laten overeenkomen met de feitelijke situatie.