In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horecaondernemer, verzoeker, en de burgemeester van Breda, verweerder. Verzoeker had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester om zijn café, de 'Corner Club', te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting volgde na de vondst van harddrugs in het café, waarbij de burgemeester stelde dat er een verband was tussen de overtreding en het lokaal. Verzoeker betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan, stellende dat de aangetroffen drugs niet bestemd waren voor verkoop vanuit het café, maar voor eigen gebruik door een bezoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat de aangetroffen harddrugs bestemd waren voor verkoop of verstrekking vanuit het café. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van de burgemeester. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en werd het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een verband tussen de overtreding en het lokaal voor de toepassing van bestuursdwang op basis van de Opiumwet.