ECLI:NL:RBZWB:2017:7994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
C/02/326757 / HA ZA 17-92
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Gimbrère-Straetmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rechtsgeldigheid van een huwelijk gesloten in Rwanda en de erkenning daarvan in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [naam A] en [naam B]. [naam A] vorderde onder andere de erkenning van een huwelijk dat zij op 10 juli 2014 in Rwanda met [naam C] zou hebben gesloten. [naam B], de zoon van [naam C], betwistte de rechtsgeldigheid van dit huwelijk en voerde aan dat er geen huwelijk tot stand was gekomen. De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waarbij onder andere tussenvonnissen zijn gewezen en regiezittingen zijn gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanzienlijke twijfels bestonden over de rechtsgeldigheid van de huwelijksakten, met name vanwege tegenstrijdigheden in de documenten en het niet voldoen aan de vereisten van de Rwandese wetgeving. De rechtbank concludeerde dat niet is komen vast te staan dat er een rechtsgeldig huwelijk is gesloten, en heeft de vorderingen van [naam A] afgewezen. Tevens is [naam A] veroordeeld in de proceskosten van [naam B].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II civiel recht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/326757 / HA ZA 17-92
Vonnis van 29 november 2017
in de zaak van
[naam A],
wonende te [plaatsnaam A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam,
tegen
[naam B],
thans wonende te [plaatsnaam B] ( [Land B] ),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. Teerink te Tilburg.
Partijen zullen hierna ook [naam A] en [naam B] ofwel ‘de zoon’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 april 2017 waarin een regiezitting is bepaald;
  • het proces-verbaal van de regiezitting van 10 mei 2017;
  • de brief van mr. Schröder van 13 juni 2017, met 1 bijlage;
  • het proces-verbaal van de voortgezette regiezitting van 21 juni 2017;
  • de akte van eiseres in conventie van 26 juli 2017, met 1 bijlage;
  • de antwoordakte van gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie
van 23 augustus 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
[naam A] vordert,
in conventie,samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht dat [naam B] samen met eiseres op 15 januari 2015 (van rechtswege) deelgenoot is geworden in de ontbonden huwelijksgemeenschap waarin eiseres was gehuwd met [naam C] , geboren te [plaatsnaam A] op [geb. datum] en overleden te [plaatsnaam A] op [datum overlijden] ;
B. [naam B] te bevelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis:
I. aan eiseres specifieke informatie te verstrekken, voorzien van verifieerbare bescheiden, met betrekking tot de ontbonden huwelijksgemeenschap;
II. rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer/bewind over de nalatenschap;
C. de wijze van verdeling vast te stellen van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen, met vaststelling van het bedrag van overbedeling en veroordeling van gedaagde tot betaling daarvan;
D. [naam B] te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.2
[naam B] voert als verweer in conventie dat [naam A] in haar vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat voor recht moet worden verklaard dat geen huwelijk tot stand is gekomen, subsidiair dat het huwelijk nietig moet worden verklaard, meer subsidiair dat erkenning aan het huwelijk moet worden onthouden en nog meer subsidiair geeft hij aan hoe de verdeling zou moeten plaatsvinden.
In voorwaardelijke reconventie, naar de rechtbank begrijpt: voor het geval zijn verweer in conventie niet slaagt, vordert [naam B] samengevat, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:het op 10 juli 2014 gesloten huwelijk tussen [naam C] en [naam A] nietig te verklaren;
Subsidiair:erkenning aan het op 10 juli 2014 gesloten huwelijk tussen [naam C] en [naam A] te onthouden;
Meer subsidiair:de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen aldus dat de bezittingen en schulden van [naam C] worden toebedeeld aan eiser in reconventie en dat de bezittingen en schulden van [naam A] worden toebedeeld aan haar, waardoor tussen partijen over en weer geen verplichtingen meer bestaan;
alsmede, in conventie en reconventie, veroordeling van [naam A] in de proceskosten.
2.3
Partijen voeren over en weer verweer.
2.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie
3.1
Op grond van de enerzijds gestelde en anderzijds niet of onvoldoende weersproken stellingen alsmede de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast:
- De heer [naam C] , hierna ook te noemen: ‘de man’ of ‘vader’, is geboren op [geboortedatum] 1926. Hij was gehuwd met [naam D] , die is overleden op [datum overlijden 2] . [naam B] was hun enig kind.
- Op 18 juli 2013 is door notaris X te [plaatsnaam A] een akte verleden, houdende een samenlevingsovereenkomst tussen de man en mevrouw [naam E] , geboren op [geboortedatum] 1977 te [plaatsnaam C] (Ghana).
- Mevrouw [naam E] verbleef afwisselend in Ghana, waar ook haar kinderen woonden, en in Nederland. De man verbleef in 2013 ook enkele weken in Ghana.
- Op 28 maart 2014 heeft de man bij notariskantoor X te [plaatsnaam A] een testament gemaakt, inhoudend dat zijn zoon enig erfgenaam zou zijn, onder de last van enige legaten, waaronder ten behoeve van mevrouw [naam E] .
- Op 11 juni 2014 vertrok mevrouw [naam E] voor ongeveer twee maanden naar Ghana. De man had een ticket om op 17 juli eveneens naar Ghana te vliegen en om op 8 augustus 2014 terug te keren naar Nederland. Mevrouw [naam E] zou bij haar terugkeer in september haar kinderen meebrengen.
- Op 6 juli 2014 mailde de man aan mevrouw [naam E] :
“Nu 9 september nadert ga ik er toch tegen opzien, zo’n druk gezin te krijgen. (…) nu het dichterbij komt gaat het mij veel te zwaar lijken (…)
Maar 17 julie kom ik naar jou en de kinderen dan kunnen we er over praten en elkaar in de ogen kijken. Ik hoop dat je mij kan begrijpen, Ik verlang er erg naar bij jou jullie te zijn veel liefs van je [naam C] (…)”
- Mevrouw [naam E] antwoordde diezelfde dag:
“Schat, ik begrijp jouw volkomen. Kom now maar dan praten we Maar uit (…)”
- Op 7 juli 2014 mailde de man om 06.19 uur:
“(…) ik ben erg blij dat je niet boos ben, maar jou kan ik niet missen, we gaan er rustig over praten.(…)”en om 16.18 uur:
“(…) hierbij stuur ik je voorlopig de laatste mail daar ik zoal ik al zij enkele dagen naar een oude vriend ga die niet best meer is (…) dan heb ik ook weer een goede daad verricht.
Morgen nog negen dagen ik hoop dat we enkele hele fijne weken hebben ik verlang er erg naar,
nou lieve schat als ik terug ben hoor je het direct (…) je [naam C] .”
- Op 12 juli 2014 belde mevrouw [naam E] naar de zoon met de mededeling dat zij geen contact met de man kon krijgen. De zoon belde naar de vriend die vader zou bezoeken en vernam dat vader daar niet was noch geweest was. Hij deed aangifte van vermissing.
- Op 14 juli 2014 bleek de man weer thuis. Bij hem was mevrouw [naam A] , tot dat moment onbekend voor de zoon. De man vertelde dat hij met haar een weekje naar Rwanda was geweest, waar hij mooie natuur had gezien.
- Op 23 juli 2014 heeft de zoon op verzoek van de man aan mevrouw [naam E] een mail gezonden, waarin de relatie met haar werd beëindigd.
- Op 7 oktober 2014 wijzigde de man zijn testament aldus - kort samengevat - dat hij zijn zoon tot enig erfgenaam en tot executeur benoemde. De akte werd verleden door een notaris van kantoor X. De man was in de akte vermeld als ongehuwd.
- Van 26 november tot 1 december 2014 was de man opgenomen in het ziekenhuis.
- Bij brief van 15 december 2014 bevestigde notariskantoor Y te [plaatsnaam A] aan de man een afspraak voor een gesprek over zijn nalatenschap op 18 december 2014. Die bespreking heeft niet plaatsgevonden.
- De man werd opnieuw opgenomen in het ziekenhuis. Hij overleed daar op [datum overlijden 3] .
- Na het overlijden van zijn vader vond de zoon in het huis een ongedateerd getypt briefje met de tekst:
“ [naam C] [adres, geboortedatum]
Zoon [naam B] [diens adres]
Twee kleinzoons
[naam A] [adres, geboortedatum]
Twee dochters en een zoon
Kennen elkaar al drie jaar en wonen al een jaar samen. [naam A] . wil mij tot mijn dood thuis verzorgen. Dat ik dus niet naar een bejaarden huis ga.
Wij denken ook aan trouwen ivb. De belasting.
Ik denk na mijn overlijden de nalaten schap als volgt te verdelen,
50 % naar [naam A] . 40 % naar mijn zoon 10 % naar de kerk – Protestantse Wijkgemeente [plaatsnaam A] (adres)”
Voorts was er een handgeschreven briefje van vader waarin stond:
“(…) AOW Hoeveel/Pensioen? Huwelijkse voorwaarden i.v.b. schuld (…)”
-De uitvaart van de man is door de zoon geregeld.
- De zoon heeft mevrouw [naam A] verzocht de auto van vader, die zij in bezit had, af te geven. Daarop heeft zij hem een codicil gestuurd, gedateerd 2 december 2014, waarin de man heeft verklaard de auto aan haar te schenken. De zoon heeft vervolgens eraan meegewerkt dat de auto op 20 maart 2015 ten name van [naam A] werd gesteld.
- Bij brief van haar advocaat van 20 december 2016 heeft mevrouw [naam A] aan de zoon meegedeeld dat zij op 10 juli 2014 zonder het vooraf maken van huwelijkse voorwaarden met [naam C] gehuwd was, dat haar aldus in ieder geval de helft van de huwelijksgemeenschap toekwam, en dat zij informatie wenste te verkrijgen met betrekking tot de boedel.
3.2
[naam A] voert aan dat zij in 2011 een affectieve relatie heeft gekregen met [naam C] . Zij is geboren op [geboortedatum] 1972 in Rwanda, is in 2009 naar Nederland gekomen en heeft sinds 2009 de Nederlandse nationaliteit. Zij stelt de man te hebben leren kennen in de kerkgemeenschap waar beiden deel van uitmaakten. Op 10 juli 2014 hebben zij de relatie laten bezegelen in een burgerlijk huwelijk te Rubengera, Rwanda. De aantekening van het huwelijk in de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaatsnaam A] heeft pas plaatsgevonden op of omstreeks 22 november 2016, omdat zij toen pas kon beschikken over de geverifieerde en gelegaliseerde huwelijksakte uit Rwanda. Omdat de gemeenschappelijke nationaliteit van eiseres en de man de Nederlandse was, voorafgaand aan het huwelijk geen rechtskeuze is uitgebracht en het eerste huwelijksdomicilie in Nederland was, is volgens artikel 4 van het Haagse Verdrag van 14 maart 1978 Nederlands recht van toepassing. Dat betekent dat tussen de echtgenoten een huwelijksgemeenschap is ontstaan, welke is ontbonden door het overlijden van de man op [datum overlijden 3] . [naam B] heeft echter alle goederen van de nalatenschap in bezit genomen en weigert te komen tot afwikkeling van de gemeenschap. Alles aldus eiseres.
Als productie 3 bij de dagvaarding heeft zij een “Acte de Mariage” overgelegd, gedateerd 1 april 2016.
3.3
[naam B] betwist alle stellingen van [naam A] . Zijn vader was lid van een andere kerkgemeenschap - namelijk de Hervormde Gemeente Z - dan [naam A] , die tot de Zevendedagsadventisten behoorde. Vader had in 2011 geen affectieve relatie met [naam A] , doch had vanaf 2012 of 2013 een affectieve relatie met mevrouw [naam E] , met wie hij ook een samenlevingsovereenkomst aanging en die hij opnam in zijn testament op 28 maart 2014. Vader heeft nooit meegedeeld dat hij gehuwd zou zijn met [naam A] , heeft in zijn gewijzigde testament van 7 oktober 2014 doen opnemen dat hij ongehuwd was en heeft in de notities die de zoon na het overlijden vond en die kennelijk bedoeld waren voor het gesprek met een notaris, opgenomen dat hij dacht aan trouwen. [naam A] zelf heeft vóór de brief van haar advocaat van 20 december 2016 nimmer gemeld dat zij gehuwd zou zijn, noch op 14 juli 2014 na de terugkeer in Nederland, noch tijdens de ziekenhuisopnames van vader en evenmin na het overlijden, bij de uitvaart of rondom de afgifte van de auto. De acte de mariage van 1 april 2016 kan niet rechtsgeldig zijn, omdat vader toen al ruim 14 maanden overleden was. Voor zover het zou gaan om een huwelijk op 10 juli 2014 wijst hij erop dat aan verscheidene vereisten voor een rechtsgeldig huwelijk volgens het Rwandese Burgerlijk Wetboek niet was voldaan, dat vader geen van de getuigen kende en de Franse taal niet en de Engelse taal nauwelijks machtig was, dat vader een relatie met een ander, te weten mevrouw [naam E] , had en dat hij zeker niet de wil had om met mevrouw [naam A] in het huwelijk te treden. De zoon betwist dat op 14 juli 2014 een huwelijk zou zijn gesloten. Voor zover de rechtbank zou oordelen dat dit wel het geval zou zijn, is het huwelijk nietig, subsidiair mag dit huwelijk niet worden erkend wegens onverenigbaarheid met de openbare orde, aldus de zoon. Meer subsidiair zou een eventuele verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap aldus moeten worden vastgesteld dat de bezittingen en schulden van [naam C] worden toebedeeld aan de zoon en de bezittingen en schulden van [naam A] aan haar, zo stelt de zoon. Zijn vorderingen in reconventie sluiten hierbij aan.
3.4
De rechtbank heeft aanleiding gezien om een regiezitting te bepalen. In het vonnis van 19 april 2017 is overwogen dat de rechtbank in ieder geval met partijen wenste te spreken over de rechtsgeldigheid van het volgens eiseres op 10 juli 2014 te Rwanda gesloten huwelijk, mede in het licht van de eisen voor de totstandkoming van een huwelijk volgens de toepasselijke wetgeving, alsmede over de rechtsgeldigheid van de van dat huwelijk opgemaakte akte.
Op 10 mei 2017 zijn alleen de raadslieden verschenen. Daarop is de nadere behandeling aangehouden.
Bij brief van haar advocaat van 13 juni 2017 heeft [naam A] een kleurenkopie toegezonden van een “acte de mariage” gedateerd 10 juli 2014, voorzien van diverse stempels.
Op 21 juni 2017 is de behandeling voortgezet. [naam A] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Namens de zoon is zijn advocaat verschenen. [naam A] heeft diverse vragen beantwoord over onder meer de ceremonie van 10 juli 2014 en over de beide in het geding gebrachte aktes.
3.5
Bij akte van 26 juli 2017 heeft [naam A] twee correcties aangebracht op haar verklaring zoals opgenomen in het proces-verbaal van de regiezitting. Voorts wordt in de akte nader ingegaan op de beide “actes de mariage”. Volgens haar is de laatst overgelegde akte een huwelijksverklaring in de zin van artikel 10:31 lid 4 BW zodat het huwelijk vermoed wordt rechtsgeldig te zijn. Zij legt ten blijke van het feit dat zij op 7 maart 2014 naar Rwanda is gereisd om het huwelijk te regelen een kopie van haar paspoort over, met daarin visumstempels. Ook zijn er in haar visie geen redenen om aan te nemen dat het huwelijk in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 10:32 BW.
Bij antwoordakte van 23 augustus 2017 wijst [naam B] erop dat [naam A] , zoals ter zitting bleek, de Nederlandse taal onvoldoende beheerste en de aanwezige tolk nodig had, terwijl anderzijds vader geen Frans en nauwelijks Engels sprak. Uit de stempels in haar paspoort blijkt niet dat zij op 7 maart 2014 in Rwanda is aangekomen, zoals zij stelt. Voorts wijst hij op de verschillen tussen de beide “actes”. De handtekening van de notaris en de legalisatie van diens handtekening door de ambassade zeggen niets over de rechtsgeldigheid. Volgens hem is niet voldaan aan meerdere vereisten van de Rwandese wet voor de totstandkoming van een rechtsgeldig huwelijk.
3.6
De rechtbank overweegt als volgt:
Alvorens toegekomen kan worden aan de eerste vordering van [naam A] dient eerst een voorvraag te worden beantwoord, te weten of tussen haar en [naam C] een huwelijk tot stand is gekomen dat rechtsgeldig is gesloten volgens het recht van Rwanda en dat in Nederland moet worden erkend. Het verweer en de voorwaardelijke eis in reconventie van [naam B] hebben hierop betrekking.
Eerst na beantwoording van deze vraag kan eventueel worden toegekomen aan de vorderingen A tot en met D in conventie, aan het daartegen gevoerde verweer van [naam B] en aan diens meer subsidiaire vordering in reconventie.
3.7
Artikel 10:31 lid 1 BW bepaalt dat een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend wordt. Voorts bepaalt het vierde lid van dit artikel dat een huwelijk vermoed wordt rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
3.8
De - kopie van de - “acte de mariage” van 1 april 2016 (hierna: huwelijksakte van 2016) is aanvankelijk door [naam A] ten grondslag gelegd aan haar stelling. De akte bevat tekst in twee talen: de taal van Rwanda en de Franse taal. Het is deze akte waarvan zij kennelijk het origineel heeft overhandigd aan de ambtenaar van de gemeente [plaatsnaam A] ter inschrijving in de Basisregistratie Personen. De akte vermeldt de leeftijd van de man op 1 april 2016 (toen hij reeds meer dan een jaar overleden was) als 90 jaar en de leeftijd van de vrouw als 44 jaar. Als ambtenaar is vermeld N. Bij de vrouw is als domicilie vermeld Rubengera. Als familieleden en getuigen namens de man zijn vermeld drie personen wonend in Rwanda met de namen (voor zover leesbaar) C, D en E; als familieleden en getuigen namens de vrouw zijn geen namen ingevuld. Of en wanneer een publicatie van het voorgenomen huwelijk heeft plaatsgevonden, is niet ingevuld. De nationaliteit van de man is vermeld als Nederlands, de nationaliteit van de vrouw is niet ingevuld. Bij de vrouw is als beroep vermeld verpleegster. De handtekening van de betreffende ambtenaar is in Rwanda gelegaliseerd op 5 april 2016.
In de kantlijn van de akte staat de tekst:
“Cet extrait de mariage est delivré sur base d’un acte de mariage remplit le 10/07/2014 au bureau de l’etat civil du secteur Rubengera”gevolgd door een onleesbare handtekening en naam, en de tekst
“officier de l’etat civil du secteur Rubengera”en een stempel van
“Notaire F”.
De handtekening van genoemde notaris is gezien voor legalisatie door de Nederlandse Ambassade te Kigali op 6 juni 2016.
Boven de akte staat handgeschreven (in het Nederlands) dat deze is ingenomen op 27 september 2016.
3.9
De “acte de mariage” van 10 juli 2014 (hierna: huwelijksakte van 2014) betreft een akte, opnieuw tweetalig, waarop een stempel staat: “
Pour copie certifiee conforme a l’original, Kigali le 31 Mai 2017”alsmede twee stempels van het
“Office notarial van het Ministère de la Justice”en een stempel van
“notaire H”.Ook de handtekening van deze notaris is gezien voor legalisatie door de Nederlandse Ambassade te Kigali, te weten op 31 mei 2017.
De ambtenaar voor wie de man en de vrouw volgens deze akte zijn verschenen had de naam [naam F] . Van de man is wel de juiste geboortedatum ingevuld, maar zijn leeftijd is vermeld als 78, waar dit 88 had moeten zijn. Bij de vrouw staat dat zij 42 was, terwijl zij op dat moment nog 41 jaar was. Bij de vrouw is geen beroep ingevuld. Bij beiden staat als domicilie Nederland. Vermeld is dat de publicatie van het voorgenomen huwelijk heeft plaatsgevonden te Rubengera op 7 maart 2014. Enkel de nationaliteit van de man is ingevuld. Er is een bewijs van weduweschap
(“attestation de veuve”) aan de ambtenaar overgelegd. Dezelfde getuigen en familieleden als in voornoemde akte van 2016 zijn opgenomen aan de zijde van de man, geen getuigen en familieleden aan de zijde van de vrouw.
3.1
Geconfronteerd met de verschillen tussen de akten heeft [naam A] verklaard dat de getuigen allen Afrikaans en bekenden van haar waren, onder wie een nicht van haar. Volgens haar is het in Rwanda niet verplicht om je familie als getuige mee te brengen. Het huwelijk is gesloten door de burgemeester die in 2014 in Rubengera in functie was. Er was bij de huwelijksvoltrekking iemand aanwezig die Engels sprak. De afkondiging van het huwelijk heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014; zij is die dag naar Rwanda gereisd zoals ook blijkt uit de visumstempels in haar paspoort, waarbij overigens door de bewuste immigratiebeambte fouten zijn gemaakt. Zij heeft in maart 2014 aan haar ouders en andere familieleden toestemming gevraagd voor het huwelijk. Papieren hoefde zij toen niet in te leveren; het doorgeven van de naam van de man was voldoende. De huwelijksakte van 2014 hebben zij en de man weliswaar meegekregen, maar achtergelaten in Rwanda. Toen zij voor de inschrijving in Nederland de akte nodig had, was deze niet meer geldig en heeft zij in 2016 een andere akte opgehaald. Er was toen een andere burgemeester in Rubengera.
3.11
Nu er sprake is van twee aktes die op diverse punten van elkaar verschillen en die bovendien vragen oproepen over hetgeen zij juist zouden moeten aantonen, is de rechtbank van oordeel dat er zodanig gerede twijfel is over de rechtsgeldigheid van de aktes dat het bewijsvermoeden van artikel 10:31 lid 4 BW in het onderhavige geval niet opgaat. Volledigheidshalve merkt de rechtbank daarbij op dat het feit dat beide aktes zijn gelegaliseerd (door -verschillende- notarissen in Rwanda en voor wat betreft hun handtekeningen door de Nederlandse ambassade in Kigali) dit niet anders maakt; de legalisatie zegt niets over de inhoudelijke juistheid van een akte.
3.12
De rechtbank zal thans beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig in Rwanda gesloten huwelijk dat in Nederland dient te worden erkend krachtens artikel 10:31 lid 1 BW.
De rechtbank constateert het volgende:
- Volgens de Rwandese personen- en familiewet zoals deze gold op 10 juli 2014 dient het huwelijk gedurende tenminste 20 dagen tevoren openbaar gemaakt worden zowel in de plaats waar het gesloten zal worden als in de toekomstige woonplaats van de echtgenoten (art. 177 jo. 178). Indien het huwelijk niet binnen vier maanden na de aankondiging is voltrokken, dan moet opnieuw openbaarmaking plaatsvinden (art. 179).
De visumstempels in het paspoort van [naam A] geven aan dat zij niet eerder dan op 10 maart 2014 een entreevisum heeft gekregen, dat geldig was tot 10 juni 2014. Als de aankondiging op 7 maart 2014 zou hebben plaatsgevonden, zoals zij stelt, zou de termijn van vier maanden die artikel 179 stelt zijn overschreden en had opnieuw publicatie moeten plaatsvinden. Nu ook niet is gebleken dat de aankondiging van het huwelijk heeft plaatsgevonden in [plaatsnaam A] , de woonplaats van zowel [naam A] als [naam C] , is op al deze punten niet aan de vormvereisten van de Rwandese wet voldaan.
- Het civiele huwelijk is een vrijwillige verbinding tussen een man en een vrouw volgens de bepalingen van het Rwandese recht en wordt in het openbaar gesloten door een ambtenaar van de burgerlijke stand van de woon- of verblijfplaats van de toekomstige echtgenoten (art. 170). Dat zijn vader zijn handtekening heeft geplaatst onder de akte van 2014 en dat de ambtenaar bevoegd was, is door [naam B] niet betwist.
- Ieder van de toekomstige echtgenoten moet een uittreksel uit zijn/haar geboorteakte overleggen, evenals een bewijs dat men niet gehuwd dan wel weduwe of weduwnaar is (art. 180). Nu de leeftijden van zowel de man als de vrouw in de beide huwelijksaktes foutief zijn weergegeven, is het de vraag of de (juiste) geboorteaktes voorhanden waren. Voorts is volgens de huwelijksakte van 2014 een verklaring van weduweschap overgelegd, kennelijk betrekking hebbend op [naam A] en niet op de man, die immers weduwnaar was. Ook in dit opzicht is niet komen vast te staan dat volledig aan de eisen van de Rwandese wet is voldaan.
- De toekomstige echtgenoten dienen persoonlijk voor de ambtenaar te verschijnen, begeleid door een vertegenwoordiger van ieders familie (art. 184) en twee getuigen. De in de beide aktes genoemde aanwezigen waren - anders dan de aktes aangeven - enkel afkomstig van de zijde van [naam A] , zoals zij ter zitting van 21 juni 2017 heeft bevestigd. Van de zijde van de man was derhalve geen vertegenwoordiger van zijn familie aanwezig.
- De ambtenaar controleert de toekomstige echtgenoten op de stukken betreffende hun burgerlijke stand en licht hen in over hun wederzijdse rechten en plichten (art. 184). Onduidelijk is in welke taal dit is gebeurd.
- Volgens artikel 185 wordt bij de huwelijkssluiting aan iedere echtgenoot een trouwboekje overhandigd. Over een trouwboekje is door [naam A] niets gesteld.
3.13
Gelet op het vorenstaande is aan een aantal vormvereisten van de Rwandese personen- en familiewet niet voldaan.
3.14
Daarnaast acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden, welke als niet dan wel onvoldoende bestreden zijn komen vast te staan, van belang:
a. [naam C] is in maart 2014 niet naar Rwanda gereisd om een huwelijk met [naam A] voor te bereiden of aan te kondigen. Op 28 maart 2014 legde hij juist bij testament vast dat mevrouw [naam E] , met wie hij een relatie had, in geval van zijn overlijden een legaat zou krijgen.
b. Blijkens de emails van de man aan [naam E] was hij tot en met 7 juli 2014 vast van plan mevrouw [naam E] op 17 juli 2014 in Ghana te gaan bezoeken. De tickets waren op 5 juni 2014 door de man gekocht.
c. De man vertelde aan zijn zoon niet van plots gewijzigde plannen, maar leek van 8 tot 14 juli 2014 van de aardbodem verdwenen. Wanneer - en door wie - tickets zouden zijn gekocht voor een reis naar Rwanda is niet komen vast te staan.
d. De man sprak geen Frans en nauwelijks Engels, zodat onduidelijk is of hij heeft verstaan of begrepen wat er op 10 juli 2014 te Rubengera gebeurde. De vrouw stelt dat zij Nederlands sprak met de man, maar ter zitting van 21 juni 2017 is gebleken dat zij nog steeds een tolk Nederlands nodig heeft.
e. Waarom de huwelijksakte en/of het trouwboekje in Rwanda zou zijn achtergelaten, is onduidelijk gebleven.
f. Noch bij de terugkeer in Nederland noch daarna heeft de man of [naam A] ooit gerept over het bestaan van een huwelijk. De man gaf bij het wijzigen van zijn testament van 7 oktober 2014 - in welk testament hij [naam A] niet bedacht - op, dat hij ongehuwd was en blijkens zijn later gevonden notities
dachthij erover om een huwelijk met [naam A] aan te gaan, omdat zij hem tot zijn dood thuis wilde verzorgen alsmede in verband met de belasting.
[naam B] . De man en [naam A] zijn nooit gaan samenwonen, anders dan de Rwandese wet voorschrijft (art. 210). Daarmee is ook aan een der materiële vereisten van de Rwandese personen- en familiewet niet voldaan.
3.15
Al het voorgaande in aanmerking nemend komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat tussen [naam A] en [naam C] op 10 juli 2014 te Rubengera, Rwanda, een rechtsgeldig huwelijk naar Rwandees recht is gesloten. De rechtbank zal dat huwelijk derhalve niet erkennen.
Dit heeft tot gevolg dat het meer subsidiaire verweer in conventie van [naam B] slaagt en dat alle vorderingen in conventie van [naam A] moeten worden afgewezen. Nu de voorwaarde welke is verbonden aan de reconventie niet is vervuld, komt de rechtbank aan de voorwaardelijke vorderingen in reconventie niet toe.
3.16
[naam A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld met dien verstande dat veroordeling in de nakosten in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar is voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Daarvan is geen sprake, zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen.
De kosten aan de zijde van [naam B] worden begroot op:
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
1.536,00(4,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.823,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1
wijst de vorderingen van [naam A] af,
4.2
veroordeelt [naam A] in de proceskosten, aan de zijde van [naam B] tot op heden begroot op
€ 1.823,= (duizend achthonderddrieëntwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag van de dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Gimbrère-Straetmans en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017.