ECLI:NL:RBZWB:2017:8026

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
02-800226-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Beudeker
  • A. Scheffers
  • J. Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de vervolging van een verdachte met progressieve dementie in een strafzaak met ernstige beschuldigingen

Op 4 december 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 74-jarige man die lijdt aan een progressieve vorm van dementie. De man werd verdacht van ernstige misdrijven, waaronder ontucht met zijn stiefdochter en verkrachting van zijn partner. Tijdens de zitting op dezelfde dag hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn ziekte niet in staat is om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, wat volgens artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering leidt tot schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft ingestemd met het verzoek van zowel de officier van justitie als de verdediging om de vervolging te schorsen, gezien de ernstige geestelijke toestand van de verdachte, die is bevestigd door verschillende deskundigen. De verdachte blijft in voorlopige hechtenis totdat er een beslissing is genomen over zijn opname in een gespecialiseerde inrichting. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis niet geschorst, gezien de ernstige bezwaren en de risico's voor de maatschappij. De zaak zal op 29 januari 2018 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-800226-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1943 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, Lunettenlaan 501 te Vught,
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de zitting van 4 december 2017, waarbij de officier van justitie,
mr. Snoeks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht - kort samengevat - voor de volgende feiten:
1. dat hij zich in de periode van 1 juli 2013 tot en met 29 augustus 2014 te Oudenbosch en/of Ouwerkerk en/of Turkije ten opzichte van zijn stiefdochter, die toen jonger dan twaalf jaar was, meermalen, althans eenmaal, schuldig heeft gemaakt aan handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam
en/of
dat hij zich in de periode van 30 augustus 2014 tot en met 26 september 2016 op hiervoor genoemde plaatsen ten opzichte van zijn stiefdochter die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, schuldig heeft gemaakt aan handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
2. dat hij zich in de periode van 30 augustus 2010 tot en met 26 september 2016 te Oudenbosch en/of Ouwerkerk schuldig heeft gemaakt aan het meermalen althans eenmaal verkrachten van zijn partner;
3. dat hij zich in de periode van 1 juli 2013 tot en met 26 september 2016 te Roosendaal en/of Oudenbosch en/of Ouwerkerk en/of Antwerpen schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, dan wel poging zware mishandeling dan wel mishandeling van zijn stiefzoon;
4. dat hij zich in de periode van 1 juli 2013 tot en met 26 september 2016 te Roosendaal en/of Oudenbosch en/of Ouwerkerk, en/of Antwerpen schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn stiefdochter en partner;
5. dat hij zich in de periode van 1 juli 2013 tot en met 26 september 2016 te Roosendaal en/of Oudenbosch en/of Ouwerkerk en/of Antwerpen schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling van zijn partner, stiefdochter en stiefzoon.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Er zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
3.4
Schorsing van de vervolging
3.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft schorsing van de vervolging verzocht en baseert zich hierbij op de Pro Justitia rapportages van de psycholoog, de psychiater en de (gedrags)neuroloog. Uit de onderzoeken komt naar voren dat verdachte lijdt aan dementie, hetgeen wordt bevestigd door de MRI-scan die ten behoeve van het (gedrags)neurologisch onderzoek is gemaakt. De deskundigen hebben vastgesteld dat de stoornis progressief en onomkeerbaar is en dermate ernstig dat verdachte niet in staat is zijn huidige situatie, het onderzoek en de strafzaak, waarbij hij betrokken is, te begrijpen.
3.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat, gelet op de Pro Justitia
rapportages van de psycholoog, de psychiater en de (gedrags)neuroloog, de vervolging geschorst dient te worden.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat, indien de verdachte aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, de rechter de vervolging schorst, in welke stand zij zich ook bevindt. Dit is dwingend recht.
In opdracht van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, hebben J.L.M. Dinjens, psychiater, en S. Labrijn, GZ-psycholoog, op
20 november 2017 gerapporteerd over hun bevindingen aangaande de persoonlijkheid en geestesvermogens van verdachte en heeft prof. dr. [naam 1] , (gedrags)neuroloog te Amsterdam, op 21 november 2017 gerapporteerd over zijn bevindingen aangaande het (gedrags)neurologisch onderzoek dat hij bij verdachte heeft uitgevoerd.
In de rapportage van de psychiater en de psycholoog is (onder meer) het volgende vastgesteld:

Er is sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een neurodegeneratief ziektebeeld in een gevorderd stadium, naar alle waarschijnlijkheid fronto-temporale dementie (FTD).
De stoornis is thans dermate ernstig dat betrokkene thans niet in staat is zijn huidige situatie, het onderzoek en de strafzaak waarbij hij betrokken is, te begrijpen. Er is sprake van een progressieve neuropsychiatrische stoornis. Zijn geheugen, normbesef en realiteitstoetsing zijn immers aangedaan en het denken is verward, chaotisch, incoherent.
In de rapportage van de (gedrags)neuroloog is (onder meer) het volgende vastgesteld:

MRI-Schedel (beoordeling: drs. [naam 2] , radioloog)Conclusie:neurodegeneratief beeld met opvallende temporale atrofie, mogelijk fronto-temporale dementie.
Er is thans sprake van een neurodegeneratief ziektebeeld in een gevorderd stadium, in het bijzonder dementie, vermoedelijk fronto-temporale dementie (FTD).
Op grond van de taal/begripsstoornissen, de bij oriënterend cognitief onderzoek waargenomen cognitieve, in het bijzonder executieve problemen, en de psychiatrische symptomen die bij neuropsychologisch onderzoek zijn geconstateerd, is het niet waarschijnlijk dat betrokkene de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging zal begrijpen.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van genoemde rapportages vast dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waardoor hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Nu daarvan sprake is, kan verdachte zijn verdedigingsrechten niet doen gelden en kan hij een in het kader van de tegen hem ingestelde vervolging plaatsvindende berechting en de inhoud van het vonnis van de rechtbank niet begrijpen.
Op grond van het vorenstaande moet naar het oordeel van de rechtbank de vervolging van verdachte worden geschorst. Gelet op de aard van de ziekte en het te verwachten verloop, is het goed mogelijk dat in de toekomst zal blijken dat verdachte nimmer meer kan en zal worden vervolgd.

4.De voorlopige hechtenis

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen, nu uit de rapportage van de psychiater en de psycholoog blijkt dat verdachte detentieongeschikt is en hij kan terugkeren naar een eigen huurwoning.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie dient het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis te worden afgewezen, nu de ernstige bezwaren en gronden nog aanwezig zijn en uit de rapportage van de psychiater en de psycholoog blijkt dat verdachte bij voorkeur behandeld, begeleid en verpleegd moet worden in een hoog specialistische omgeving in een beveiligd kader.
De officier van justitie heeft inmiddels in het kader van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (hierna: BOPZ) een onafhankelijk psychiater gevraagd om de mogelijkheden van een machtiging te onderzoeken, zodat verdachte vanuit de voorlopige hechtenis kan worden geleid naar een instelling, specifiek gericht op zijn ziekte. In afwachting van deze rechterlijke machtiging heeft de officier van justitie de rechtbank gevraagd het onderzoek ter terechtzitting voor wat de voorlopige hechtenis betreft, aan te houden.
Met betrekking tot de detentieongeschiktheid heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze door het Penitentiair Psychiatrisch Centrum wordt onderschreven, maar dat daar nu de hoogst haalbare zorg geboden wordt. De officier van justitie heeft de verdediging gewezen op de mogelijkheden, zoals neergelegd in de Penitentiaire beginselenwet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 17 Sv zal de rechtbank gelasten dat de schorsing van de vervolging zich niet uitstrekt tot hetgeen de voorlopige hechtenis betreft.
De verdediging heeft een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden die tot de toepassing van de voorlopige hechtenis van verdachte hebben geleid, ook nu nog onverkort aanwezig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich nu geen omstandigheid voor als bedoeld in art. 67a lid 3 Sv.
Bij de beoordeling van het verzoek de voorlopige hechtenis te schorsen, dient een afweging plaats te vinden van de persoonlijke belangen van verdachte tegen die van de maatschappij bij voortduring van de voorlopige hechtenis. Bij die belangenafweging heeft de rechtbank gelet op wat de psychiater en de psycholoog in voornoemde rapportage hebben geconcludeerd met betrekking tot de risicoprognose:

Op basis van het huidige toestandsbeeld en de progressieve hersenaandoening, wordt de kans op herhaling op korte en middellange termijn zonder begeleiding, structurering en behandeling (van de stemming en de onrust) ingeschat als (zeer) hoog.
Gelet op de (zeer) hoge kans op herhaling en nu namens verdachte geen voldoende zwaarwegende persoonlijke belangen zijn aangevoerd, dient een zwaarder gewicht te worden gehecht aan de belangen van de maatschappij bij voortduring van de voorlopige hechtenis. Het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis wordt daarom afgewezen.
Uit voornoemde rapportage van de psychiater en de psycholoog blijkt de rechtbank met betrekking tot de zorgprognose het volgende:

Betrokkene is niet meer in staat zelfstandig te leven. Hij zal levenslange zorg en begeleiding nodig hebben in een gesloten, beveiligde, gespecialiseerde setting waar men bestand is tegen zijn ontregelde gedrag. Daarbij kan gedacht worden aan een kliniek of gespecialiseerde afdeling voor mensen met niet aangeboden hersenletsel.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ zal worden aangevraagd, zodat verdachte vanuit de voorlopige hechtenis kan worden geleid naar een instelling, specifiek gericht op zijn ziekte.
Ten behoeve van het opnieuw beoordelen van de voorlopige hechtenis wordt het onderzoek ter terechtzitting geschorst.
In de omstandigheid dat niet te verwachten valt dat het vereiste onderzoek met betrekking tot de rechterlijke machtiging binnen een periode van een maand zal zijn afgerond, ziet de rechtbank een klemmende reden de termijn van de schorsing niet tot een maand te beperken. Zij bepaalt dat het onderzoek in deze zaak met betrekking tot de voorlopige hechtenis zal worden hervat op 29 januari 2018 om 15.30 uur, gelegen binnen een periode van 60 dagen na heden, tenzij door de verdediging of de officier van justitie eerder een gemotiveerd verzoek tot opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis wordt gedaan, in welk geval er een vroegere datum zal worden gezocht voor de behandeling van dat verzoek.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 16, 17, 66, 348 en 349 Sv, zoals deze artikelen luidden ten tijde van de schorsing van de vervolging.

6.De beslissing

De rechtbank:
- schorst de vervolging van verdachte;
- gelast dat de schorsing van de vervolging zich niet uitstrekt tot hetgeen de voorlopige hechtenis betreft;
- beveelt de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting voor wat betreft de voorlopige hechtenis tot de zitting van
29 januari 2018 te 15.30 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Scheffers en mr. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2017.