ECLI:NL:RBZWB:2017:8105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
6474965 VV EXPL 17-91
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.J.G. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder vordert intrekking civielrechtelijk gebiedsverbod en toegang tot stacaravan op camping

In deze zaak vordert de huurder van een standplaats op Camping Fort Oranje in kort geding de intrekking van een civielrechtelijk gebiedsverbod en toegang tot zijn stacaravan. De huurder stelt dat hij onterecht als recreant is aangemerkt, terwijl hij een permanente bewoner is. De kantonrechter oordeelt dat het besluit tot sluiting van de camping, genomen op 23 juni 2017, niet is aangetast door de bestuursrechter. Hierdoor kan de huurder geen toegang tot zijn stacaravan worden verleend. De kantonrechter wijst de vorderingen van de huurder af, omdat hij geen belang heeft bij de intrekking van het gebiedsverbod, dat enkel is ingesteld om toegang tot de stacaravan te verkrijgen. De huurder heeft geen spoedeisend belang aangetoond voor de vordering tot het verbieden van de gedaagde om de stacaravan te verplaatsen, aangezien de gedaagde heeft verklaard de stacaravan vooralsnog ongemoeid te laten. De huurder wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 6474965 VV EXPL 17-91
vonnis in kort geding d.d. 11 december 2017
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.S. Pols te Vogelenzang,
tegen
[gedaagde],
gevestigd en woonplaats hebbende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigden: mr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. T.N. Sanders, beiden advocaat te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en de [gedaagde] .

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 22 november 2017 met producties;
de conclusie van antwoord zijdens de [gedaagde] met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Ter zitting waren aanwezig [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. Pols voornoemd, alsmede Mr. Roozendaal en mr. Sanders namens de [gedaagde] . Mr. Pols heeft ter gelegenheid van de zitting zijn pleitaantekeningen overgelegd. Partijen hebben voorts over en weer op elkaars betoog gereageerd en vragen van de kantonrechter beantwoord. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de [gedaagde] te veroordelen tot het bewerkstelligen dat het aan [eiser] opgelegde gebiedsverbod ingetrokken wordt, althans te bepalen dat [eiser] ondanks het opgelegde verbod onbeperkt toegang heeft tot Camping [naam] en zijn woning;
b. de [gedaagde] te veroordelen om [eiser] met al het zijne toegang te verlenen tot zijn woning en hem het volle huurgenot te verschaffen en te blijven verschaffen totdat de huurovereenkomst op rechtmatige wijze is geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
c. de [gedaagde] te verbieden om de woning van [eiser] , zijnde de stacaravan op standplaats A30-31 te verplaatsen, dan wel indien deze inmiddels verwijderd is, op kosten van de [gedaagde] terug te plaatsen in de toestand zoals deze zich op maandag 13 november 2017 bevond;
d. met veroordeling van de [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.2
De [gedaagde] concludeert primair tot onbevoegdheid van de kantonrechter en subsidiair tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staan als niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken de volgende feiten vast:
- [naam] (hierna: [naam] ) is eigenaar van een camping/recreatiepark aan de [adres] (hierna: Camping [naam] ). Het bewonersaantal op de camping fluctueert gedurende het jaar. Afhankelijk van het jaargetijde wonen of verblijven op de camping tussen de 400 en 1.000 mensen. Op de camping bevonden zich ruim 700 stacaravans.
- Op 9 juni 2017 heeft de [gedaagde] aan [naam] en de bewoners een concept sluitingsbesluit bekend gemaakt waarbij de camping op 4 augustus 2017 gesloten zou worden.
- Bij brief van 22 juni 2017 heeft de exploitant van [naam] aan de [gedaagde] kenbaar gemaakt de exploitatie van de camping te staken per 3 juli 2107.
- De [gedaagde] heeft daarop op 23 juni 2017 aan [naam] het besluit kenbaar gemaakt (onder meer) het terrein Camping [naam] en de daarop gelegen woningen op grond van artikel 17 lid 1 Woningwet voor de duur van één jaar te sluiten en het beheer van het terrein van de camping en de daarop gelegen woningen per 23 juni 2017 om 15.00 uur op grond van artikel 13b van de Woningwet gedurende een jaar over te nemen.
- [naam] heeft tegen het besluit van 23 juni 2017 bezwaar gemaakt.
- De [gedaagde] heeft de bewoners en recreanten van Camping [naam] bij brief van 18 juli 2017 medegedeeld dat de recreanten voor 1 augustus 2017 moesten aantonen dat hun stacaravan hun eigendom is en dat zij, indien dat het geval is, de stacaravan voor 15 september 2017 moesten weghalen. Tevens is medegedeeld dat voor permanente bewoners geldt dat indien aangetoond wordt dat men perceeleigenaar is, men dit jaar op de camping mag blijven.
- Begin augustus 2017 heeft de [gedaagde] een aanvang genomen met de verwijdering van stacaravans van het terrein van Camping [naam] .
- Bij brief van 15 augustus 2017 heeft de [gedaagde] aan de bewoners van Camping [naam] medegedeeld dat perceeleigenaren de camping niet direct hoeven te verlaten en dat bewoners met een zorgindicatie worden geholpen bij herhuisvesting. Verder is medegedeeld dat indien een bewoner voor 23 juni 2017 is ingeschreven bij de [gedaagde] Zundert op het adres van de camping gedaagde meedenkt bij vragen hoe vervangende woonruimte gevonden kan worden en zijn door weergave van een overzicht van de verschillende velden uiterste data van ontruiming aangegeven.
- Bij brief van 31 augustus 2017 is [eiser] geïnformeerd door de [gedaagde] dat hij als recreant op 15 september 2017 moet vertrekken van Camping [naam] .
- [eiser] en 47 andere belanghebbenden hebben op 28 september 2017 de Raad van State verzocht het besluit van 23 juni 2017 bij voorlopige voorziening te schorsen. De Raad van State heeft het verzoek op 20 oktober 2017 afgewezen.
- De [gedaagde] heeft [eiser] daarop op 6 november 2017 bericht dat hij Camping [naam] uiterlijk op 12 november 2017 voor 22.00 uur dient te verlaten. [eiser] heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van de [gedaagde] , waarop [eiser] op 13 november 2017 door de politie in zijn woning is aangehouden en gedwongen is verwijderd.
- Op 14 november 2017 heeft de [gedaagde] [eiser] een civielrechtelijk gebiedsverbod aangezegd op basis waarvan [eiser] de toegang wordt ontzegd tot de percelen waarop Camping [naam] is gevestigd.
3.2
[eiser] voert aan dat de wijze waarop hij in opdracht van de [gedaagde] uit zijn woning is verwijderd, op meerdere gronden onrechtmatig is. Ten eerste is hij ten onrechte aangemerkt als recreant terwijl hij een permanente bewoner is. Voorts is de huisuitzetting van [eiser] onredelijk en disproportioneel en daarmee een schending van artikel 8 EVRM. Tot slot biedt het besluit van 23 juni 2017 volgens [eiser] geen titel voor het zonder gerechtelijke tussenkomst ontruimen van de op Camping [naam] verblijvende huurders. Indien de [gedaagde] huurders wil ontruimen zal zij zich op basis van de huurwetgeving tot de voorzieningenrechter moeten wenden teneinde de ontruiming van woningen te bewerkstelligen, aldus [eiser] . Ten aanzien van de stacaravan voert [eiser] aan dat deze een waarde van € 41.000,00 vertegenwoordigt zodat van verwijdering geen sprake kan zijn.
3.3
De [gedaagde] voert allereerst aan dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. Voorts voert de [gedaagde] aan dat het besluit tot sluiting van Camping [naam] formele rechtskracht heeft zodat de vorderingen van [eiser] onder a) en b) alleen al om die reden bij gebrek aan belang dienen te worden afgewezen. Zij betwist dat het opgelegde gebiedsverbod onrechtmatig is en voert voorts aan dat zij geen verhuurder is en ook niet als zodanig kan worden aangemerkt. Tot slot voert zij aan dat [eiser] stelselmatig heeft geweigerd zich voor te bereiden op een vertrek en dat geen uitzondering kan worden gemaakt op het sluitingsbesluit. De stacaravan van [eiser] zal de [gedaagde] , gelet op de getaxeerde waarde daarvan, vooralsnog ongemoeid laten.
De bevoegdheid van de kantonrechter
3.4
De kantonrechter overweegt als volgt. In artikel 93 onder c Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is bepaald dat zaken betreffende een huurovereenkomst door de kantonrechter worden behandeld en beslist. De term betreffende duidt erop dat dat de vordering betrekking moet hebben op een huurovereenkomst. Dit criterium is ruimer dan het door de [gedaagde] gestelde criterium dat de vordering haar grondslag moet hebben in de huurovereenkomst. Nu de vordering onder b van [eiser] betrekking heeft op een huurovereenkomst, is de kantonrechter van oordeel dat zij op basis van artikel 94 lid 2 Rv bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen.
De vordering onder b betreffende het huurgenot van de woning
3.5
Tussen partijen staat vast dat [eiser] een standplaats (A 30-31) huurt van “Recreatieoord en Camping [naam] ” waarop hij volgens de huurovereenkomst van 15 januari 2017 een stacaravan mag plaatsen voor maximaal 2 personen. Vast staat tevens dat het huurobject een stuk grond betreft. De standplaats kwalificeert als onbebouwd onroerend goed. Het plaatsen van een stacaravan op die standplaats maakt die stacaravan nog niet tot huurobject. [eiser] betaalt volgens de huurovereenkomst alleen huur voor de standplaats aan [naam] , niet ook voor de stacaravan. Volgens eigen stellingen van [eiser] is hij eigenaar van de stacaravan, hetgeen niet is betwist door de [gedaagde] . Het huurobject betreft dus niet een gebouwde onroerende zaak, die als woonruimte is verhuurd. Evenmin is het huurobject een standplaats voor een woonwagen, in de zin van de artikelen 7:235 en 7:236 BW. De dwingendrechtelijke huurbescherming bij woonruimte is dan ook niet van toepassing op de onderhavige huurovereenkomst van 15 januari 2017 (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5644).
3.6
[eiser] heeft ter zitting nog aangevoerd dat door natrekking de bestaande huurovereenkomst niet alleen betrekking heeft op de standplaats maar ook op de stacaravan die in eigendom aan hem toebehoort. Deze stelling kan hem echter niet baten. Zelfs indien de stacaravan van [eiser] door natrekking in goederenrechtelijk opzicht eigendom van [naam] is geworden, betekent dat niet dat in verbintenisrechtelijk opzicht een huurovereenkomst is ontstaan of dat de huurovereenkomst tussen [eiser] en [naam] zich heeft uitgebreid tot die stacaravan. De omstandigheid dat de [gedaagde] op grond van artikel 13b lid 1 Woningwet bevoegd is handelingen met betrekking tot de rechten en plichten van [naam] als de eigenaar van het terrein te verrichten, leidt in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel. Uit het systeem van de wet volgt bovendien dat het aan de grondeigenaar, in dit geval [naam] , is om een beroep te doen op natrekking. Het is niet zo dat [eiser] als huurder de natrekking als het ware aan [naam] danwel de [gedaagde] als beheerder kan ‘opdringen’. De vordering van [eiser] om de [gedaagde] te veroordelen om aan hem het volle huurgenot te verschaffen is daarmee niet toewijsbaar.
3.7
Ten aanzien van de vordering tot het verschaffen van toegang tot zijn woning overweegt de kantonrechter dat vast staat dat de [gedaagde] [eiser] de toegang tot zijn woning ontzegt omdat het terrein van Camping [naam] en de daarop gelegen woningen bij (bestuursrechtelijk) besluit van 23 juni 2017 gesloten is. Dit besluit is tot op heden niet aangetast door de bestuursrechter zodat de kantonrechter als civiele rechter uit dient te gaan van de geldigheid daarvan. De vordering van [eiser] om hem toegang te verlenen tot zijn woning dient daarom te worden afgewezen.
De overige vorderingen
3.8
Nu de vordering van [eiser] tot het intrekken van het (civielrechtelijke) gebiedsverbod enkel is ingesteld om toegang tot zijn woning te krijgen teneinde deze te bewonen en dat doel, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met dit vonnis niet verwezenlijkt kan worden, heeft [eiser] geen zelfstandig belang meer bij zijn vordering zodat ook deze zal worden afgewezen. Overigens geldt dat voor opheffing van het aan [eiser] opgelegde gebiedsverbod slechts aanleiding bestaat indien voldoende aannemelijk is dat het opleggen daarvan onrechtmatig was jegens [eiser] althans sprake was van misbruik van recht door de [gedaagde] . [eiser] heeft nagelaten daartoe feiten en omstandigheden te stellen, zodat de vordering ook om die reden niet kan slagen.
3.9
Tot slot is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering om de [gedaagde] te verbieden om zijn stacaravan te verplaatsen. De [gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord en ter zitting uitdrukkelijk gesteld dat zij de stacaravan van [eiser] , gelet op de waarde daarvan, vooralsnog ongemoeid zal laten.
3.1
[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van de [gedaagde] tot op heden begroot op € 600,00 als salaris voor de gemachtigden van de [gedaagde] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.G. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.