ECLI:NL:RBZWB:2017:8161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
6252218 / 17-54 en 6345379/ 17-65
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek om schadevergoeding na mishandeling door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-werknemer, aangeduid als [Partij A], en zijn voormalige werkgever, Sinke Transport B.V. De ex-werknemer was op staande voet ontslagen op 22 juli 2017, naar aanleiding van beschuldigingen van diefstal en het wissen van databestanden. De ex-werknemer heeft het ontslag betwist en verzocht om een billijke vergoeding van € 77.000,-, alsook een gefixeerde schadevergoeding en vergoeding van juridische kosten. De werkgever heeft tegenverzoeken ingediend voor een schadevergoeding van € 26.567,48.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet onterecht was, omdat de werkgever onvoldoende bewijs had voor de beschuldigingen. De rechter oordeelde dat de ex-werknemer zich correct had gedragen door het bedrag van € 65,- dat hij had ontvangen, terug te geven aan de werkgever. Bovendien heeft de rechter vastgesteld dat de ex-werknemer mishandeld was door de directie van Sinke, wat de situatie verergerde.

De kantonrechter heeft de verzoeken van de ex-werknemer toegewezen, inclusief een billijke vergoeding van € 22.000,- en een gefixeerde schadevergoeding van € 3.699,75. De tegenverzoeken van de werkgever zijn afgewezen. De zaak betreffende de eindafrekening is afgesplitst voor verdere behandeling. De rechter heeft de werkgever in de proceskosten veroordeeld, omdat deze grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats: Middelburg
Zaak/rolnrs.: 6252218 / 17-54 en 6345379 / 17-65

beschikking van de kantonrechter d.d. 13 december 2017

in de zaak van:

[Partij A] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
tevens verweerder,
verder te noemen: [Partij A] ,
gemachtigde: mr. E. Koekoek, advocaat te Barneveld,
t e g e n :
de besloten vennootschap
Sinke Transport B.V.
gevestigd te Kruiningen,
verweerster,
tevens verzoekster,
verder te noemen: Sinke,
gemachtigde: mr. J. Boogaard, advocaat te Middelburg.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- verzoekschrift, ingediend op 17 augustus 2017,
- verweerschrift, houdende een tegenverzoek,
- schriftelijke reactie op het verweerschrift met tegenverzoek,
- akte overlegging producties van Sinke,
- mondelinge behandeling van 14 november 2017.

de beoordeling van de zaak

feiten
1.1.
Het transportbedrijf van Sinke heeft vestigingen te Kruiningen en te Goes. Op de locatie Goes heeft Sinke als nevenactiviteit een handel in bouwmaterialen die vrijkomen uit sloopwerkzaamheden. De heren [dhr. X] en [dhr. Y] zijn de middellijke bestuurders van de vennootschap Sinke Transport B.V.
1.2.
[Partij A] is op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar op 18 juli 2016 bij Sinke in dienst getreden als terreinbeheerder op de locatie Goes. De arbeidsovereenkomst is 18 juli 2017 verlengd met één jaar. Het laatste salaris van [Partij A] bedroeg € 2.236,32 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag. In het arbeidscontract is de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing verklaard.
1.3.
De nevenactiviteit van Sinke werd door [Partij A] op de locatie Goes zelfstandig verzorgd. In dat kader ontving [Partij A] het geld van de verkochte materialen. Hij had toegang tot de kas en droeg een portemonnee van Sinke bij zich voor contante betalingen. Gemiddeld eenmaal per week werd de kas aan Sinke overgedragen.
1.4.
Op zaterdag 22 juli 2017 rond half elf ’s ochtends arriveerden [dhr. X] en [dhr. Y] op de locatie Goes en vroegen [Partij A] om met hen naar de kantine te gaan voor een gesprek. Gesproken is naar aanleiding van de geruchtmakende kwestie in de gereformeerde gemeente in Kruiningen, die die gemeente in twee kampen verdeeld heeft. Meerdere werknemers van de Sinke Groep zijn lid van die gemeente.
1.5.
Partijen zijn het er niet over eens wat er toen in de kantine is gezegd en gedaan.
1.5.1.
[Partij A] stelt, zakelijk weergegeven, het volgende:
[dhr. Y] vroeg hoe [Partij A] in deze kwestie stond. Nadat [Partij A] die vraag had beantwoord stelde [dhr. Y] vast: “Dan zitten wij niet op één lijn.”
[dhr. X] riep vervolgens dat het addergebroedsel erop uit was om heel de kerk kapot te maken en dat [Partij A] daaraan meedeed. [dhr. X] wees op [Partij A] en zei: “En jij gaat er nu uit en hebt op staande voet ontslag, want je zit er tot zover in.” Vervolgens sommeerde [dhr. X] [Partij A] de bedrijfskleding die hij aanhad, uit te trekken. Daarbij liep [dhr. X] op [Partij A] af en begon aan diens overall te trekken. Daardoor ging de sluiting van die overall kapot. [Partij A] was totaal verbouwereerd, maar protesteerde wel dat hij toch niet in zijn ondergoed naar huis kon gaan. Daarop liet [dhr. X] [Partij A] los. [dhr. X] heeft [Partij A] vervolgens opgedragen de sleutels van de bedrijfswagen, de bedrijfstelefoon en de portemonnee/kas in te leveren. [Partij A] heeft toen direct de telefoon afgegeven, maar hij kon de sleutels zo gauw niet vinden. Daarop liepen [Partij A] en [dhr. Y] en [dhr. X] naar de kantoorruimte om de sleutels te zoeken.
1.5.2.
Sinke stelt daarentegen het volgende:
[Partij A] heeft aan medewerkers en cliënten van de Sinke Groep melding gemaakt van het geschil in de gereformeerde gemeente te Kruiningen en zijn rol daarin. De directie heeft op 22 juli 2017 [Partij A] verzocht daarmee op te houden. Daarbij heeft de directie aan [Partij A] gezegd dat er voor hem geen plaats meer was in het bedrijf als hij ermee door zou gaan. [Partij A] antwoordde dat hij niet wilde stoppen met zijn uitlatingen op de werkvloer, dat hij had voorzien dat Sinke hem met dit standpunt zou confronteren en dat hij begreep dat hij niet langer voor Sinke kon werken en dat de arbeidsovereenkomst daarmee was beëindigd. [dhr. X] heeft [Partij A] verzocht alle bedrijfseigendommen van Sinke in te leveren en heeft hem gezegd dat hij naar huis kon lopen. [dhr. Y] heeft dat onmiddellijk teruggenomen; [Partij A] mocht met de bedrijfsauto naar de hoofdvestiging in Kruiningen rijden. [Partij A] heeft de bedrijfstelefoon aan [dhr. X] overhandigd en zei vervolgens dat hij de autosleutels niet vinden kon. Daarop is [Partij A] naar buiten gegaan.
1.6.
Over wat er vervolgens is gebeurd kan het volgende worden vastgesteld aan de hand van videobeelden van de vaste camera in de kantoorruimte, welke beelden ter zitting zijn getoond en met partijen zijn besproken:
[Partij A] heeft in en buiten de kantoorruimte naar de autosleutels gezocht. Ook [dhr. Y] en [dhr. X] hebben naar die sleutels gezocht. [dhr. X] heeft de bedrijfstelefoon op de rand van de zijkant van de balie van de kantoorruimte gelegd. Op zeker moment heeft [Partij A] die telefoon gepakt om daaruit zijn SD-kaart te halen. [dhr. Y] wilde die telefoon terug en heeft [Partij A] vervolgens aangevallen. [dhr. Y] heeft [Partij A] bij de bovenkant van zijn overall vastgegrepen en tegen de muur gedrukt. Door het geweld van [dhr. Y] werd het hoofd van [Partij A] enkele malen tegen de muur gestoten. Toen [Partij A] na enige tijd van [dhr. Y] weg kon komen, heeft [dhr. X] hem om de nek gegrepen. [dhr. Y] en [dhr. X] hebben vervolgens samen [Partij A] naar de vloer gewerkt en gemolesteerd. Uiteindelijk kregen ze de telefoon weer in handen. Vanaf dat moment zijn zij gestopt met het plegen van geweld. [Partij A] heeft dat geweld slechts afgeweerd.
1.7.
[Partij A] heeft die ochtend nog werkzaamheden verricht aan de computer op de balie van de kantoorruimte. Ook heeft [Partij A] alsnog zijn SD-kaart uit de bedrijfstelefoon gehaald. Vervolgens is [Partij A] met de bedrijfswagen naar de vestiging van Sinke in Kruiningen gereden. Daar is hij door zijn echtgenote opgehaald.
1.8.
[Partij A] heeft aanstonds op 22 juli 2017 te 12.45 uur bij de Politie Zeeland aangifte gedaan van mishandeling door [dhr. Y] en [dhr. X] .
1.9.
Op de middag van zaterdag 22 juli 2017 heeft [Partij A] opgebeld en gespro-ken met [dhr. Y] over een bedrag van € 65,-. Partijen zijn het niet eens over wat [Partij A] toen heeft gezegd:
1.9.1.
[Partij A] heeft gesteld dat hij aan [dhr. Y] heeft gezegd dat hij nog een bedrag van € 65,- onder zich heeft, dat nog in de kas van Sinke moest worden gedaan.
1.9.2.
Sinke heeft gesteld dat [Partij A] aan [dhr. Y] heeft gezegd dat hij het bedrag van € 65,- uit de kas heeft weggenomen.
1.9.3.
Partijen zijn het erover eens en daarom staat vast dat [dhr. Y] aan [Partij A] heeft meegedeeld dat hij het bedrag van € 65,- wel mocht houden. Niet weersproken is en daarom wordt vastgesteld, dat [Partij A] dat bedrag niet wilde houden en diezelfde middag naar het bedrijf van Sinke is gereden en aan [dhr. Y] het bedrag van € 65,- heeft overhandigd, waarvoor [dhr. Y] [Partij A] bedankt heeft.
1.10.
Op dinsdag 25 juli te 17.49 uur heeft [Partij A] van Sinke een e-mail ontvangen met de volgende inhoud:

Zoals afgelopen zaterdag overeengekomen ontvang je hierbij uit coulance de vaststellingsovereenkomst om je WW-rechten zoveel mogelijk veilig te stellen. […]”
Als bijlage was daarbij een reeds door [dhr. X] ondertekende vaststellingsovereenkomst gevoegd.
1.11.
Bij aangetekende brief van 26 juli 2017 heeft de advocaat van [Partij A] , zijn huidige gemachtigde, aan Sinke, heel kort weergegeven, meegedeeld dat [Partij A] op 22 juli op staande voet door Sinke is ontslagen op een volstrekt absurde en onacceptabele wijze, dat dit ontslag vernietigbaar en onregelmatig is en dat Sinke een forse schadevergoeding zal moeten betalen zoals in de brief omschreven.
1.12.
Bij aangetekende brief van 27 juli 2017 heeft de advocaat van Sinke, haar huidige gemachtigde, namens Sinke aan [Partij A] ontslag op staande voet aangezegd als volgt:

Op 22 juli 2017 heeft op deze locatie[Goes]
een gesprek over uw functioneren plaats gevonden tussen u en de directie van Sinke Transport. Tijdens dit gesprek zijn de emoties opgelopen en heeft enig duw- en trekwerk plaatsgevonden. Tijdens het “bekvechten” heeft de directie van Sinke Transport meegedeeld dat u het bedrijf diende te verlaten. Door u is meegedeeld dat u ontslag nam. Vervolgens zijn beide partijen tot de conclusie gekomen dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang was beëindigd en hebben zij elkaar de hand geschud. Daarbij is door u meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst op uw initiatief is ontbonden. Daarna is door u meegedeeld dat u uw werkzaamheden zou overdragen en dat u met de bus van het bedrijf naar huis zou gaan.
Naderhand is gebleken dat u niet uw werkzaamheden hebt overgedragen maar dat u onmiddellijk bent gestart met het wissen van alle computerbestanden en wachtwoorden van de computers op de locatie Goes. Alle mailverkeer op die computer is door u gewist. De koppeling van Outlook met de server is verbroken. Enige tijd later is door u een bezoek gebracht aan het kantoor van de Sinke Groep. Door u is meegedeeld dat u een bedrag van € 65,00 uit de kas van de locatie Goes hebt weggenomen en dat u dit bedrag kwam terugbrengen. Aan u is nimmer toestemming gegeven een bedrag van € 65,00 uit de kas weg te nemen. In tegendeel, in een eerder stadium bent u aangesproken op een kasverschil en is aan u meegedeeld dat een dergelijk kasverschil zich niet opnieuw zou mogen voordoen.
De bovenvermelde feiten, te weten het verwijderen en vernietigen van databestanden en onklaar maken van de computer en de diefstal van een geldbedrag brengen zowel ieder afzonderlijk en ook in onderling verband beschouwd met zich mee dat Sinke Transport alle vertrouwen in u is verloren. Namens Sinke Transport bericht ik u bij deze dat uw arbeids-overeenkomst met Sinke Transport met onmiddellijke ingang is beëindigd.
1.13.
[Partij A] is na 27 juli 2017 gaan werken bij [Bedrijf B]
de verzoeken
2.1.
[Partij A] heeft na vermeerdering van eis verzocht:
I. een billijke vergoeding ad € 77.000,-;
II. de gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:762 lid 10 BW door hem berekend op € 4.493,35;
III. betaling van het bedrag dat zal volgen uit een deugdelijke eindafrekening, met de wettelijke verhoging;
alles met wettelijke rente en afgifte van een bruto/netto-specificatie, en
IV. vergoeding van juridische kosten ad € 10.000,- met de wettelijke rente.
[Partij A] heeft gesteld dat hem bij de eindafrekening niet zijn uitbetaald de pro rata berekende vakantietoeslag en ook niet tenminste 40 niet-genoten vakantie-uren.
2.2.
Sinke heeft betaling verzocht van een totaalbedrag van € 32.355,48 met wettelijke rente. Dit totaalbedrag is als volgt samengesteld:
a. € 26.567,48 wegens de gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:677 lid 1 en 3 BW, berekend op basis van 11 maanden loon met vakantietoeslag;
b. € 1.250,- dat niet is verantwoord voor een transactie met Old Zealand Traders en niet in de kas is aangetroffen;
c. € 4.358,- wegens twee boeten voor schending van het geheimhoudingsbeding in art. 15 van de arbeidsovereenkomst.
het ontslag bij de brief van 27 juli 2017
3.1.1.
Het is evident dat [Partij A] het bedrag van € 65,- niet heeft verduisterd of gestolen, want hij heeft direct op zaterdagmiddag 22 juli 2017 en op eigen initiatief over dat bedrag gebeld met [dhr. Y] . [dhr. Y] heeft [Partij A] gezegd dat hij het bedrag van € 65,- wel mocht houden. Maar [Partij A] wilde dat bedrag niet houden en is diezelfde middag naar het bedrijf van Sinke is gereden. Daar heeft [Partij A] aan [dhr. Y] het bedrag van € 65,- overhandigd, waarvoor [dhr. Y] [Partij A] bedankt heeft. Uit een en ander blijkt overtuigend dat [Partij A] niet het oogmerk van toeëigening van het bedrag gehad heeft en dat [dhr. Y] niet uitging van een oogmerk van toeëigening bij [Partij A] .
3.1.2.
In de brief van 27 juli 2017 is als ondersteuning van de beschuldiging van diefstal aangevoerd dat [Partij A] in een eerder stadium is aangesproken op een kasverschil en hem is meegedeeld dat een dergelijk kasverschil zich niet opnieuw zou mogen voordoen. In de eerste plaats is een kasverschil op zich onvoldoende als aanwijzing dat [Partij A] zich geld uit de kas zou toeëigenen. Wel is een kasverschil ongewenst. Maar van een kasverschil op 22 juli 2017 kan niet worden gesproken. Niet is gesteld of gebleken dat Sinke op zaterdagmiddag 22 juli 2017 de kas heeft opgemaakt en een kasverschil heeft geconstateerd. Integendeel, [Partij A] heeft geheel op eigen initiatief aan [dhr. Y] gemeld dat hij nog een bedrag van € 65,- onder zich heeft dat in de kas thuis hoort. Het is zonder meer aannemelijk dat [Partij A] in de consternatie – hij was door [dhr. Y] en [dhr. X] op schandelijke wijze gemolesteerd - aanvankelijk niet heeft beseft dat hij het bedrag van € 65,- nog in de kas moest doen. Het argument van Sinke dat [Partij A] eerder was aangesproken op een kasverschil is een slag in de lucht.
3.1.3.
In het verweerschrift (maar niet in de brief d.d. 27 juli 2017) heeft Sinke gesteld dat [Partij A] bij een eerder kasverschil heeft toegegeven oneerlijk te zijn geweest. [Partij A] heeft dat betwist. Aan de betwiste stelling wordt voorbij gegaan omdat [Partij A] zich op 22 juli 2017 correct en eerlijk heeft gedragen door te melden dat een bedrag van € 65,- nog in de kas moest komen, terwijl er op 22 juli 2017 geen kasverschil was geconstateerd.
3.1.4.
In het verweerschrift heeft Sinke een tegenverzoek gedaan tot betaling van € 1.250,- in verband met een transactie met Old Zealand Traders, welk bedrag volgens Sinke niet is verantwoord en niet in de kas is aangetroffen. Sinke wenst dat deze kwestie bij de beoordeling van het ontslag wordt meegewogen. Aan die wens wordt geen gevolg gegeven, omdat de kwestie niet voorkomt in de brief van 27 juli 2017. Omtrent die kwestie is [Partij A] niet in de gelegenheid geweest te bepalen of hij het ontslag aanvaardt of niet.
3.2.
Niet alleen heeft Sinke in de brief van 27 juli 2017 ten onrechte beschuldigd van diefstal van het bedrag van € 65,-, maar bovendien wist Sinke heel goed dat die beschuldiging onterecht was. Terwijl [Partij A] zich onder voor hem moeilijke omstandigheden correct gedroeg en eerlijk meldde dat er nog een bedrag van € 65,- in de kas moest, heeft Sinke dat laatste aangegrepen om hem in de brief van 27 juli 2017 van diefstal te beschuldigen. Dit getuigt van kwade wil van Sinke jegens [Partij A] .
3.3.1.
[Partij A] heeft ontkend dat hij op de locatie Goes computerbestanden en wachtwoorden heeft gewist, dat hij de koppeling van outlook met de server verbroken heeft en alle mailverkeer op de computer van de locatie Goes heeft gewist. Tot bewijs heeft Sinke overgelegd een email d.d. 22 september 2017 verzonden door [dhr. Z] , service coördinator bij [bedrijf C] , gericht aan [dhr. X] . Deze email houdt het volgende in:

Bij deze zoals verzocht een korte weergave van onze werkzaamheden en conclusies van 26 juli 2017 naar aanleiding van het vertrek van gebruiker BK.[…]
Na controle van de vaste computer onze volgende conclusie:
De verbinding met de mailserver werkte niet meer (deze is hersteld)
Email was selectief verwijdert (verwijderde email jonger dan 30 dagen is door ons hersteld uit de backup, ouder kunnen we niet meer terughalen)[…]”
3.3.2.
Het onderzoek van [dhr. Z] vond plaats op woensdag 26 juli 2017 dus de derde werkdag na zaterdag 22 juli 2017. Ter zitting heeft [dhr. Y] verklaard dat vanaf maandag 24 juli 2017 is gewerkt aan de computer op de locatie Goes door een werknemer met voornaam [Q] en dat [Q] op dinsdag of woensdag ontdekte dat er geen email meer binnenkwam op de computer. Ter zitting heeft [dhr. Y] bevestigd dat eerst twee werkdagen na 22 juli 2017 is ontdekt wat er mis was met de computer op de locatie Goes. Indien er inderdaad bestanden en wachtwoorden zijn verwijderd en de verbinding met de mailserver is verbroken, dan kan gelet op het verloop van twee werkdagen niet zomaar worden aangenomen dat [Partij A] een en ander heeft bewerkstelligd. Sinke heeft niet voldoende uitgelegd waarom zij [Partij A] verantwoordelijk houdt voor het wissen van bestanden en wachtwoorden en het verbreken van de verbinding met de mailserver.
3.3.3.
In de email van [dhr. Z] van 22 september 2017 is niet vermeld dat er computerbestanden (anders dan email) en wachtwoorden waren verwijderd. Sinke heeft slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan, dat wordt gepasseerd omdat het onvoldoende is gespecificeerd in het bijzonder op het punt van het verwijderen van computerbestanden (anders dan email) en wachtwoorden door [Partij A] . Er wordt vanuit gegaan dat [Partij A] dat niet heeft gedaan.
3.3.4.
Indien [Partij A] alle mailverkeer op de computer van de locatie Goes zou hebben gewist – [Partij A] heeft dat ontkend – dan kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat Sinke daardoor is benadeeld. Uit email van 22 september 2017 van [dhr. Z] blijkt dat alle mail jonger dan 30 dagen is hersteld vanuit de backup. Aangenomen mag worden dat email ouder dan 30 dagen niet meer van belang is, anders zou daar wel een backup van gemaakt zijn.
3.3.5.
Ter zitting heeft [Partij A] meegedeeld dat, nadat hij op zaterdagochtend 22 juli 2017 nog werk had verricht om zijn werkzaamheden over te dragen, de verbinding met de servers voor de bedrijfsomgeving nog open stond en dat hij die verbinding heeft gesloten, zij het zonder uit te loggen. [Partij A] heeft betwist dat hij de verbinding met de mailserver verbroken heeft. Indien [Partij A] toch de verbinding met de mailserver zou hebben verbroken – dat staat niet vast – dan kan niet worden aangenomen dat Sinke daardoor is benadeeld. Indien Sinke op de vaste computer van de locatie te Goes twee werkdagen geen email ontvangen heeft, dan komt dat voor rekening van Sinke zelf. Haar werknemer [Q] heeft dat dan twee werkdagen lang niet opgemerkt. Tenslotte is het een simpele zaak om de verbinding met een mailserver te herstellen. Niet gesteld of gebleken is dat dat in dit geval problemen heeft opgeleverd.
3.3.6.
In de brief van 27 juli 2017 is ontkend dat [Partij A] op zaterdagochtend 22 juli 2017 zijn werkzaamheden heeft overgedragen, maar ter zitting heeft [dhr. Y] verklaard dat hij de bedrijfstelefoon die hij van [Partij A] had afgepakt, heeft laten liggen toen [Partij A] zijn werk ging afmaken. Hieruit volgt dat in de brief van 27 juli 2017 tegen beter weten in is ontkend dat [Partij A] op zaterdagochtend 22 juli 2017 zijn werkzaamheden heeft overgedragen.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat Sinke volstrekt onvoldoende grond had voor de andere ontslaggrond in de brief van 27 juli 2017. Er wordt vanuit gegaan dat [Partij A] geen computerbestanden en wachtwoorden heeft gewist op de computer van de locatie Goes. Indien [Partij A] alle mailverkeer op die computer zou hebben gewist, dan kan niet worden aangenomen dat Sinke daardoor is benadeeld. Indien [Partij A] de verbinding met de mailserver op die computer zou hebben verbroken, dan kan evenmin worden aangenomen dat Sinke daardoor is benadeeld. De zeer ruime beschuldiging aan het adres van [Partij A] kan Sinke niet waarmaken.
ontslag op 22 juli 2017
4.1.
Sinke doet het voorkomen dat partijen op 22 juli 2017 mondeling met onderling goedvinden het dienstverband met onmiddellijke ingang hebben beëindigd. Voor beëindiging van een dienstverband op die wijze is de schriftelijke vorm voorgeschreven. Sinke heeft weliswaar per email van dinsdag 25 juli 2017 aan [Partij A] een vaststellings-overeenkomst toegestuurd met beëindiging van het dienstverband per 1 september 2017 “uit coulance”, maar [Partij A] is daar niet op ingegaan, integendeel. De gemachtigde van [Partij A] heeft in zijn brief d.d. 26 juli 2017 uitvoerig uiteengezet hoe [Partij A] op 22 juli 2017 op staande voet door Sinke is ontslagen op een volstrekt absurde en onacceptabele wijze. Wat betreft het aanbod van het aangaan van een vaststellings-overeenkomst “uit coulance” houdt de brief in:

Gelet op het voorgaande behoeft het geen betoog dat cliënt met deze manoeuvre uwerzijds niet kan instemmen.”
4.2.
Niet wordt aanvaard dat partijen op 22 juli 2017 mondeling met onderling goedvinden het dienstverband met onmiddellijke ingang hebben beëindigd. Daaraan kan geen geloof worden geschonken gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
a. Op zaterdag 22 juli 2017 rond half elf ’s ochtends arriveerden [dhr. X] en [dhr. Y] op de locatie Goes en vroegen [Partij A] om met hen naar de kantine te gaan voor een gesprek. Gesproken is naar aanleiding van de geruchtmakende kwestie in de gereformeerde gemeente in Kruiningen, die die gemeente in twee kampen verdeeld heeft. Meerdere werknemers van de Sinke Groep zijn lid van die gemeente.
b. Het gesprek in de kantine liep reeds uit de hand, zoals in de brief van 27 juli 2017 reeds van de zijde van Sinke is uitgelegd. [Partij A] werd gesommeerd de bedrijfskleding uit te trekken; een absurde eis. Om die sommatie kracht bij te zetten is reeds in de kantine aan de overal van [Partij A] getrokken, waardoor een gesp kapot ging. De kapotte gesp is op de videobeelden (aan het begin) ook te zien. Het is niet aannemelijk dat er in deze verhitte situatie partijen tot overeenstemming zouden zijn gekomen omtrent een beëindiging van het dienstverband met onderling goedvinden, zoals Sinke wil doen geloven.
c. Niet kan voor waar worden aangenomen dat [Partij A] onder deze omstandigheden zou hebben meegedeeld, dat hij begreep dat hij niet langer voor Sinke kon werken en dat de arbeidsovereenkomst daarmee was beëindigd. Dat spreekt temeer nu [Partij A] een gezin heeft te onderhouden en door het meewerken aan de beëindiging van zijn dienstverband op zijn leeftijd van 49 jaar zijn inkomen zou verliezen zonder uitzicht op een uitkering.
d. Dat [dhr. X] en [dhr. Y] vanwege de kwestie in de gereformeerde gemeente te Kruiningen bijzonder gebeten waren op [Partij A] blijkt wel uit het feit dat zij vervolgens [Partij A] in de kantoorruimte op schandelijke wijze hebben gemolesteerd en mishandeld. Zij hebben niet getoond het verwerpelijke van dat wangedrag in te zien, ook ter zitting niet.
e. Het ontslag gegeven bij de brief van 27 juli 2017 is volstrekt ongegrond. Niet alleen heeft Sinke in de brief van 27 juli 2017 ten onrechte beschuldigd van diefstal van het bedrag van € 65,-, maar bovendien wist Sinke heel goed dat die beschuldiging onterecht was. Terwijl [Partij A] zich onder voor hem moeilijke omstandigheden correct gedroeg en eerlijk meldde dat er nog een bedrag van € 65,- in de kas moest, heeft Sinke dat laatste aangegrepen om hem in de brief van 27 juli 2017 van diefstal te beschuldigen. De zeer ruime beschuldiging aan het adres van [Partij A] betreffende het saboteren van de computer op de locatie Goes kan Sinke niet waarmaken.
f. Gelet op een en ander onderschrijft de kantonrechter de constatering van [Partij A] dat het ontslag bij de brief van 27 juli 2017 slechts kan bedoeld zijn om het onhoudbare ontslag van 22 juli 2017 te “repareren”.
4.3.
Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden stelt de kantonrechter vast dat [dhr. Y] en [dhr. X] op zaterdagochtend 22 juli 2017 in de kantine van de locatie Goes aan [Partij A] ontslag hebben gegeven met onmiddellijke ingang op de grond dat [Partij A] in de kwestie van de gereformeerde gemeente te Kruiningen zich in het andere kamp bevond. Het behoeft geen betoog dat deze grond dat ontslag niet kan dragen.
gefixeerde schadevergoedingen
5.1.
Wegens de onregelmatige opzegging met onmiddellijke ingang op 22 juli 2017 is Sinke aan [Partij A] ex art. 7:672 lid 10 BW een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige voortzegging had behoren voort te duren. [Partij A] heeft deze vergoeding, inclusief overwerk en vakantietoeslag berekend op € 3.699,75 bruto. Sinke heeft de berekening van dit bedrag niet bestreden, zodat dit bedrag zal worden toegewezen met de nevenverzoeken.
5.2.
Wegens schending van de aanzegverplichting heeft [Partij A] een vergoeding van € 793,60 verzocht over het tijdvak van 22 tot en met 31 juli 2017. Voor deze vergoeding is geen grond aangezien Sinke geen aanzegverplichting had. Het tijdelijke dienstverband van [Partij A] zou niet per 31 juli 2017 van rechtswege eindigen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
5.3.
Het tegenverzoek van Sinke betreffende de gefixeerde schadevergoeding op grond van art. 7:677 leden 3 en 4 BW wordt afgewezen omdat [Partij A] aan Sinke geen dringende reden heeft gegeven voor opzegging van het dienstverband met onmiddellijke ingang.
eindafrekening
6.1.
[Partij A] heeft een deugdelijke eindafrekening verzocht. Uit wat hij daartoe aanvoert wordt afgeleid dat vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen niet zouden zijn afgerekend. Sinke lijkt dat te betwisten, maar partijen hebben nauwelijks aandacht gegeven aan dit nevenverzoek. Wel kan worden vastgesteld dat Sinke een eindafrekening heeft opgesteld en heeft laten uitbetalen. De eindafrekening is niet in het geding gebracht.
6.2.
Het debat omtrent de nevenverzoek betreffende de eindafrekening is niet voldragen, zodat omtrent de eindafrekening niet tezamen met de beslissing omtrent de andere verzoeken kan worden beslist. De kantonrechter zal daarom gebruik maken van zijn bevoegdheid ex art. 7:686a lid 10 BW en het geschil omtrent de eindafrekening van deze zaak afsplitsen voor een schriftelijke ronde. [Partij A] zal de eindafrekening in het geding moeten brengen en nauwkeurig moeten uitleggen op welk bedrag hij nog aanspraak maakt. Dat laatste om executiegeschillen te vermijden. Sinke mag vervolgens reageren.
billijke vergoeding
7.1.
Nu Sinke de arbeidsovereenkomst met [Partij A] op 22 juli 2017 heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, namelijk zonder dringende reden, is er aanleiding om ten laste van Sinke aan [Partij A] aan billijke vergoeding toe te kennen. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Sinke heeft niet slechts aan [Partij A] ontslag met onmiddellijke ingang gegeven op een niet werk-gerelateerde grond die dat ontslag in het geheel niet kan dragen. Maar bovendien heeft de directie van Sinke [Partij A] kort na dat ontslag aangevallen en mishandeld. Omdat Sinke het ontslag van 22 juli 2017 voor de rechtbank wilde verbergen heeft Sinke het willen doen voorkomen dat partijen de arbeidsovereenkomst met onderling goedvinden zouden hebben beëindigd en heeft Sinke bij brief van 27 juli 2017 ontslag gegeven op gefabriceerde gronden. Daarbij is Sinke er niet voor teruggeschrokken om [Partij A] onterecht van diefstal te beschuldigen, terwijl [Partij A] zich juist correct en eerlijk had gedragen. Voor dit alles treffen Sinke ernstige verwijten.
7.3.
Een billijke vergoeding mag geen punitief karakter hebben vanuit preventief oogpunt (afschrikwekkende werking). Wel kan in een billijke vergoeding een genoegdoening voor de werknemer zijn begrepen. In dit geval is er aanleiding voor een genoegdoening in geld voor de kwalijke behandeling die [Partij A] van de zijde Sinke heeft moeten ondervinden. Uitgangspunt daarbij is wel dat [Partij A] niet apart nog smartengeld zal vorderen van Sinke, in het bijzondere vanwege zijn mishandeling door de directie van Sinke. Ook wordt voor die genoegdoening in aanmerking genomen dat de ernstig verwijtbare handelwijze van Sinke voor [Partij A] extra advocaatkosten heeft veroorzaakt.
7.4.
Voor de billijke vergoeding wordt in aanmerking genomen dat [Partij A] ten tijde van het onregelmatige ontslag slechts iets meer dan een jaar een dienst was en dat zijn contract met een jaar was verlengd tot 18 juli 2018. Bij het ontslag was [Partij A] 49 jaar oud. Zijn salaris bedroeg € 2.263,32 bruto per vier weken met een vakantietoeslag van 8 %. Daarnaast had [Partij A] aanzienlijke verdiensten uit overwerk. Onvoldoende weersproken is dat deze gemiddeld € 1.042,86 bruto per maand bedroegen.
7.5.
[Partij A] heeft diverse argumenten aangevoerd van de strekking dat zijn kansen op de arbeidsmarkt vanwege zijn leeftijd niet groot zijn. Hierin wordt [Partij A] niet gevolgd, omdat hij aanstonds werk heeft gevonden bij een andere werkgever.
7.6.
Gelet op al het voorgaande komt het billijk voor een vergoeding vast te stellen op basis van zes maandsalarissen, afgerond op € 22.000,- bruto. [Partij A] , 49 jaar oud, had uitzicht op een dienstverband tot 18 juli 2018, dus in totaal twee jaren. Op basis van 1,5 maandsalaris per jaar en een vermenigvuldigingsfactor van 2 vanwege het ernstig verwijtbare handelen van Sinke komt de vergoeding uit op zes maandsalarissen. Hierin is smartengeld voor de mishandeling van [Partij A] begrepen, evenals zijn extra advocaatkosten.
7.7.
Uit het voorgaande volgt dat [Partij A] geen aparte vergoeding voor extra advocaatkosten wordt toegekend.
tegenverzoeken
8.1.1.
Sinke heeft een tegenverzoek ingesteld ad € 1.250,- in verband met een transactie met Old Zealand Traders, welk bedrag volgens Sinke niet is verantwoord en niet in de kas is aangetroffen. [Partij A] heeft hieromtrent de volgende uitleg gegeven:
Op 19 mei 2017 heeft [Partij A] aan Old Zealand Traders een verroeste zaagmachine verkocht vanaf het terrein. De klant gaf aan de betaling te willen opsplitsen € 1.000,- contant (onder de tafel door) en dan moest er nog een factuur komen voor de boekhouding die op € 250,- kon worden gezet. Omdat [Partij A] wist dat een dergelijke transactie door Sinke werd gewenst, heeft hij hier medewerking aan verleend.
8.1.2.
Volgens deze uitleg gaat het hier om een grijze transactie: een flink deel zwart en een klein deel wit. Dit wordt bevestigd door wat Sinke hieromtrent heeft gesteld (verweerschrift punt 14). Sinke heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat dergelijke transacties door haar gewenst zijn. Uiteraard ontbreken in de officiële administratie van Sinke documenten omtrent het deel dat zwart is betaald. Tegen beter weten in probeert Sinke op het ontbreken van documenten in de officiële administratie het argument te baseren dat [Partij A] onrechtmatig jegens Sinke heeft gehandeld.
8.1.3.
In het licht van het voorgaande heeft Sinke haar stelling dat zij het bedrag van € 1.250,- niet in de kas heeft aangetroffen, onvoldoende onderbouwd. Daarom wordt daaraan voorbij gegaan. Het tegenverzoek wordt afgewezen.
8.2.1.
Het geheimhoudingsbeding legt de werknemer geheimhouding op van alle bijzonderheden betreffende het bedrijf van werkgever en zijn cliënten en verbiedt de werknemer daaromtrent mededelingen te doen op straffe van een boete per overtreding. Sinke heeft gesteld dat [Partij A] de dagvaarding van het eerder tussen partijen gevoerde kort geding heeft toegezonden aan journalisten van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad. In die dagvaarding zijn de gebeurtenissen van 22 juli 2017 uiteengezet en die informatie is volgens Sinke te kwalificeren als bijzonderheden betreffende het bedrijf van Sinke. Het toezenden van de dagvaarding aan twee dagbladen levert twee overtredingen op van het geheimhoudingsbeding, zo heeft Sinke gesteld.
8.2.2.
[Partij A] heeft gemotiveerd betwist dat hij de dagvaarding van het kort geding heeft toegezonden aan journalisten van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch dagblad. [Partij A] heeft aangevoerd dat de journalisten niet door hem zijn geïnformeerd over het handgemeen op 22 juli 2017 en dat de journalisten daarvan op de hoogte zijn gekomen door bronnen die eigen wetenschap hadden van dat handgemeen. Sinke heeft tot bewijs gewezen op een publicatie in de PZC (productie 3 verzoekschrift) van 26 juli 2017. Uit die publicatie blijkt geenszins dat [Partij A] de dagvaarding in kort geding heeft toegezonden aan journalisten van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch dagblad, al was het maar omdat de publicatie in de PZC ruimschoots vóór de dagvaarding in kort geding d.d. 20 september 2017 is geweest. Sinke heeft geen bewijs van de betwiste overtredingen van het geheimhoudingsbeding overgelegd of aangeboden. Wel heeft Sinke een algemeen bewijsaanbod gedaan, maar is niet gespecificeerd en wordt daarom gepasseerd. Het verzoek betreffende twee boeten wegens schending van het beding zullen worden afgewezen.
kosten
9. Sinke wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en is daarom de in het ongelijk gestelde partij. Sinke zal daarom worden verwezen in de proceskosten. Voor het salaris van de gemachtigde van [Partij A] worden 3 punten à € 400,- begroot. Aan [Partij A] is een griffierecht van € 470,- berekend.

de beslissing

De kantonrechter:
splitst de zaak in twee zaken, te weten de zaak omtrent de eindafrekening en de zaak omtrent de overige verzoeken;
in de zaak omtrent de eindafrekening:
bepaalt dat [Partij A] uiterlijk op 17 januari 2018 een akte zal indienen waarbij hij de eindafrekening in het geding zal brengen en nauwkeurig zal uitleggen op welk bedrag hij nog aanspraak maakt;
bepaalt dat Sinke gelegenheid zal hebben om uiterlijk vier weken na het indienen van de voormelde akte door [Partij A] bij akte daarop te reageren;
in de zaak omtrent de overige verzoeken:
kent aan [Partij A] ten laste van Sinke ex art. 7:681 BW een billijke vergoeding toe van € 22.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf veertien dagen na de dag van de betekening van deze beschikking tot de dag van voldoening;
kent aan [Partij A] ten laste van Sinke ex art. 7:672 lid 10 BW een vergoeding toe van € 3.699,75 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 22 juli 2017 tot de dag van voldoening;
bepaalt dat Sinke tegelijk met de betaling van de voormelde vergoedingen aan [Partij A] een deugdelijke bruto/netto specificatie dient af te geven;
wijst de verzoeken van Sinke af;
veroordeelt Sinke in de kosten van deze zaak, gevallen aan de zijde van [Partij A] en tot op heden begroot op € 1.670,-, waaronder begrepen € 1.200,- voor het salaris van de gemachtigde van [Partij A] ;
wijst af wat [Partij A] meer of anders heeft verzocht dan hiervoor is toegewezen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.